Tussen stigma en charisma
(1982)–Paul Schnabel– Auteursrechtelijk beschermdEen analyse van de relatie tussen nieuwe religieuze bewegingen en geestelijke volksgezondheid
[pagina 220]
| |||||||||||||
VIII hersenspoeling, ‘snapping’ of bekering?‘“Nein!” fuhr Naphta fort. “Nicht Befreiung und Entfaltung des Ich sind das Geheimnis und das Gebot der Zeit. Was sie braucht, wonach sie verlangt, was sie sich schaffen wird, das ist - der Terror”.’ | |||||||||||||
1. Hersenspoeling: een angstaanjagend begrip‘Jury agrees that Moonies cult is brainwashing’, luidde een kop in The Guardian van 1 april 1981, naar aanleiding van een uitspraak van het Engelse Hooggerechtshof dat de Verenigingskerk een jaar of vier geleden door de Daily Mail op redelijke gronden was beschuldigd van de toepassing van o.a.: ‘communist brainwashing methods to young’. Brainwashing of hersenspoeling is een veel gehoorde beschuldiging tegen de nieuwe religieuze bewegingen en er zijn ook specialisten, die zich tot taak hebben gesteld de gevolgen van brainwashing weer ongedaan te maken door een soort hersentegenspoeling, het zogenaamde deprogrammeren. Hersenspoeling is een angstaanjagend begrip, dat precies dertig jaar geleden door een Amerikaanse journalist werd geïntroduceerd - de oorsprong van het begrip is Chinees - ter aanduiding van het proces, dat erop is gericht mensen eventueel zelfs tegen hun wil in door indoctrinatie en heropvoeding tot een nieuwe ideologische overtuiging te brengen (Hunter, 1951). Niemand zal hopelijk het geloof koesteren dat hersens echt als wasgoed gespoeld kunnen worden, maar veel mensen vrezen toch wel dat ‘men als het ware een andere mening omtrent de inrichting van de maatschappij met technische hulpmiddelen van de psychofarmacologie en de conditionering in het hoofd kan gieten. Dit beeld is in hoge mate misleidend en schadelijk... Attitudeveranderingen zijn in het algemeen... moeilijk te bewerkstelligen’ (Hueting, 1980, 332). Lifton laat zich in soortgelijke termen uit, ...an image of ‘brainwashing’ as an all-powerful, irresistible, unfathomable, and magical method of achieving total control over the human mind. It is of | |||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||
course none of these things... (1961, 4). De hersenspoelingshypothese is vooral populair onder bestrijders van sekten en betrokkenen bij sekten. Deprogrammeurs, ex-leden en ouders hechten zeer aan de hersenspoelingshypothese en dat is, zoals later nog zal blijken, niet toevallig. De hersenspoelingshypothese biedt een perfecte ontsnappingsclausule voor alle betrokkenen: de bekering tot een sekte verschijnt als beginpunt en niet als eindpunt van een proces. In dit hoofdstuk gaat het vooral om de polemiek die tegen de nieuwe religieuze bewegingen gevoerd wordt, vooral de vaak genoemde hersenspoelingspraktijken staan daarbij centraal. In de discussie over de hersenspoeling wordt steeds verwezen naar het onderzoek van Lifton (1961), en wordt ook steeds gerefereerd aan het model dat Lifton in dat boek ontwikkelt over de techniek van de hersenspoeling. In dit hoofdstuk en in het hoofdstuk over deprogrammeren zal blijken, dat deze interpretatie op een misverstand berust. De laatste jaren heeft ook de ‘beyond brainwashing’ hypothese van Conway en Siegelman (1978) nogal de aandacht getrokken. Wat ‘snapping’ is en of het bestaat, zal in het tweede deel van dit hoofdstuk behandeld worden, in de laatste paragraaf keren we dan weer terug naar de bekeringshypothese. | |||||||||||||
2. Het onderzoek van Lifton: hersenspoeling en ideologisch totalismeIn zijn studie over de Chinese hersenspoelingspraktijken ten tijde van de Koreaanse oorlog, onderzocht Lifton 25 westerlingen (geestelijken, artsen, zakenlieden), die vaak jarenlang in speciale gevangenissen aan een ‘thought reform’ proces van tot dan toe ongekende intensiteit blootgesteld waren geweest, en 15 Chinese intellectuelen, die eenzelfde vorm van indoctrinatie aan een revolutionaire hogeschool of universiteit hadden ondergaan. Met ieder van zijn respondenten had Lifton over een langere periode intensief contact - ieder beschreven geval betekende tientallen uren interview - en bij een aantal van hen vond na vier jaar nog een na-onderzoek plaats. Hoewel Lifton's aandacht als psychoanalytisch georiënteerde psychiater in de eerste plaats uitgaat naar de wijze waarop ieder van zijn respondenten zelf gereageerd heeft op de druk en de dwang die op hen uitgeoefend werd en de wijze waarop de hersenspoeling na het verlaten van China doorwerkte, eindigt hij zijn boek met een theorie over de kenmerken van ‘ideological totalism’, het streven om de werkelijkheid ondergeschikt te maken aan een doctrine. Hoe ziet een samenleving eruit, waar mensen handelen, voelen en denken op geen andere dan de voorgeschreven wijze? Dat is de vraag die Lifton probeert te beantwoorden. | |||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||
Ideologisch totalisme is dus niet al zelf een vorm van hersenspoeling, maar is erop gericht de condities te verwezenlijken waaronder mensen samenvallen met een doctrine over hen. Lifton gaat er dus niet van uit dat ‘hersenspoeling’ een techniek is die het individu min of meer passief ondergaat: hersenspoeling is de uitkomst van een interactie, die gekenmerkt wordt door een toenemende afstemming van het individu op de eisen van de omgeving. Die absolute aanpassing is ook voor aanhangers van de doctrine moeilijk en daarom zijn de condities waaronder zij moeten leven, niet essentieel verschillend van de condities waaronder de niet-aanhangers van de doctrine worden geplaatst. Alleen worden er in het laatste geval bijzondere technieken gebruikt die hen moeten helpen hun achterstand op de aanhangers weer in te halen. De kans om tegenstanders of niet-geïnteresseerden onder het juk van de doctrine te laten doorgaan, is afhankelijk van de macht van het systeem. Het Chinese marxisme bezit die macht, de katholieke kerk bezat die macht in vroegere tijden, maar voor de nieuwe religieuze bewegingen geldt het woord van Tom Wolfe (1977, 143): ‘A sect, incidentally, is a religion with no political power.’ Sekten of nieuwe religieuze bewegingen zijn dus aangewezen op bekering, overreding, list of bedrog om de nodige novieten te kunnen werven. Combinaties van deze elementen komen voor, maar in het algemeen mag men ervan uitgaan dat de meeste nieuwe religieuze bewegingen zich beperken tot bekering als resultaat van zendingswerk, propaganda- en promotieactiviteiten. Niemand wordt - zelfs als er list of bedrog gebruikt is om het contact te leggen - tegen zijn zin lid van een sekte of een beweging, althans niet in Nederland en waarschijnlijk al evenmin in de Verenigde Staten, zoals ook Conway en Siegelman (1978, 104) in hun kruistocht tegen sekten toegeven: ‘Invariably, in America, an individual's involvement in a cult or mass therapy begins with voluntary participation.’ | |||||||||||||
3. Kenmerken van ideologisch totalismeBelangstelling is niet voldoende om lid te worden van een sekte of beweging, bekering niet voldoende om lid te blijven. De meeste bewegingen verwachten participatie van de leden aan de activiteiten en stellen een bepaalde initiatieprocedure verplicht. Hoe ver die verplichtingen van de leden gaan, hangt af van de mate waarin de beweging de kenmerken heeft van het ideologisch totalisme. Naarmate dat meer het geval is, is de vrijheid van de leden om te handelen, te denken en te voelen buiten de doctrine om, geringer. Lifton geeft acht parameters om de mate van ideologisch totalisme te bepalen:
| |||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
4. De beperkingen van het ideologisch totalisme‘The more clearly an environment expresses these eight psychological themes, the greater its resemblance to ideological totalism; and the more it utilizes such totalist devices to change people, the greater its resemblance to thought reform (or “brainwashing”)’ (Lifton, 1961, 435). Meteen daarna wijst Lifton erop dat ideologisch totalisme zelf geen absoluut gegeven is. Het totalisme roept zijn eigen tegenkrachten op en er is altijd het probleem van de relatieve ideologische domesticeerbaarheid van de mens. Het grootste probleem blijft dat mens en wereld altijd ingewikkelder zijn dan een systeem of een ideologie, die de ingewikkeldheid juist proberen te ontkennen, kunnen toelaten. Ideologische totalisme maakt de wereld beheersbaar voor mensen die het niet kunnen verdragen dat ze de wereld niet kunnen beheersen. (Zo geformuleerd is de afstand tussen ideologisch totalisme en Freud's definitie van religiositeit opmerkelijk gering; Freud, 1927 (XIV) 355.) Lifton gaat ervan uit dat het bereiken van een ideologisch-totalistische situatie praktisch en principieel onmogelijk is. Hij gaat daar verder niet op in, maar er zijn drie belangrijke argumenten voor dit standpunt aan te voeren: totale controle en totale ideologisering is niet mogelijk, omdat de mens in staat is om ‘ja’ te zeggen en ‘neen’ te bedoelen, ongemerkt conformisme kan suggereren, waar deze feitelijk niet is. De positieve mogelijkheden van de ‘leugenachtigheid’ van de mens zijn wat dit betreft veel te weinig onder de wetenschappelijke aandacht gekomen. De grens tussen mens en omgeving kan nooit helemaal vervagen. | |||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||
Ideologisch totalisme is bovendien niet mogelijk omdat de mens buiten zijn wil om onbewust ‘neen’ zegt op een aantal invloeden van buitenaf. Pogingen om mensen totaal onder controle te krijgen hebben bewust en onbewust oncontroleerbare consequenties. Totale controle en totale ideologisering is tenslotte niet mogelijk, omdat de afstand tussen de algemene behoefte aan een ideologie en de inhoud van een bijzondere ideologie niet voor iedereen op dezelfde manier en voor niemand in alle opzichten kan worden overbrugd. De paradox van het ideologisch totalisme is dat het gevoel van absolute zekerheid dat er ook door het individu aan ontleend zou kunnen worden, steeds weer opnieuw bedreigd wordt door twijfel en door een onuitroeibaar verlangen naar herwinning van de verloren vrijheid. Het individu kan die twijfel onderdrukken, maar er kunnen zich omstandigheden in of buiten hem voordoen, die de twijfel voeden. Lifton laat duidelijk zien hoe riskant sommige kenmerken van het ideologisch totalisme voor het ideologisch totalisme zelf kunnen zijn. Mystical manipulation is voor volgelingen aanvaardbaar op grond van hun vertrouwen in de oprechtheid en het hogere inzicht van de hogere regionen van het systeem. Vertrouwen is echter een heel onzeker mechanisme, te veel manipulatie van boven af of te onwaarschijnlijke en te snelle beleidsveranderingen kunnen de basis onder het vertrouwen wegslaan (Luhmann, 1972; Garfinkel, 1963). Iets soortgelijks geldt voor de Cult of Confession: zelfbeschuldiging kan een conventie worden, een ritueel dat los van de gevoelens van het individu, als een gordijn voor de echte geheimen schuift: ‘the latter frequently consist of resentments toward or doubts about the Movement, or else are related to aspects of identity still existing outside of the prescribed ideological sphere’ (Lifton, 1961, 427). Sacred Science geeft eenheid en zekerheid aan het bestaan. Een begin van twijfel aan bepaalde aspecten van de leer kan, als het individu die twijfel toelaat, de ineenstorting van het hele systeem tot gevolg hebben. De aanvaarding van een ideologisch totalistisch systeem kan een zeer bijzondere ervaring zijn, maar omdat die ervaring mede bereikt wordt door het afsluiten van andere ervaringsmogelijkheden en het onderdrukken van twijfel, is er altijd de kans dat het individu zich tegen de ideologie en alles wat daarmee samenhangt keert. ‘...ideological totalism itself may offer a man an intense great experience; a sense of transcending all that is ordinary and prosaic, of freeing himself from the encumbrances of human ambivalence, of entering a sphere of truth, reality, trust and sincerity beyond any he had ever known or even imagined. But these great experiences, the result as they are of external pressure, distortion, and threat, carry a great | |||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||
potential for rebound, and for equally intense opposition to the very things which initially seem so liberating’ (Lifton, 1961, 435). Sociologisch kan men daar nog aan toevoegen dat systemen niet in staat zijn constant dezelfde spanning te handhaven, nooit te verslappen in de uitoefening van de controle en in de bewaking van de doctrine. ‘Ideological totalism’ is kenmerkend voor jonge of vernieuwende bewegingen. Naarmate de beweging meer gevestigd is, wordt de interpretatie van de doctrine minder orthodox en trekt de controle zich terug uit de sfeer van het privé-leven. We zien dit ook bij sekten en nieuwe religieuze bewegingen: na het wegebben van de eerste golven van zelotisme gaan de scherpe kantjes er wat af en treedt een soort accommodatie tussen de gevestigde samenleving en de nieuwelingen op. De accommodatie vindt niet plaats door aanpassing van de leer aan in de samenleving algemeen aanvaarde uitgangspunten, maar door aanpassing van de praktijk aan meer algemeen aanvaarde omgangsvormen. Voor de echte ijveraar is dat al een hele concessie, omdat het toch onvermijdelijk een relativering betekent van het recht op het afdwingen van het eigen gelijk. In Nederland hebben alle nieuwe religieuze bewegingen zich de laatste jaren min of meer geaccommodeerd aan de Nederlandse samenleving, misschien zelfs Hare Krishna. De beeldvorming over de bewegingen ijlt wat dat betreft nog na en is nog hoofdzakelijk gebaseerd op de ‘atrocity stories’ van enkele jaren geleden. Ook elders heeft zich die accommodatie voorgedaan (Wallis, 1976; Bromley en Shupe, 1979). | |||||||||||||
5. Nieuwe religieuze bewegingen en ideologisch totalismeAlle bewegingen die hier besproken worden, vertonen in meerdere of mindere mate kenmerken van ideologisch totalisme. Enkele opvallende en belangrijke elementen verdienen hier nog nadere bespreking. ‘Milieu control’ - de belangrijkste voorwaarde voor een ideologischtotalistisch systeem - is in Nederland eigenlijk alleen terug te vinden bij de Verenigingskerk en de Hare Krishnabeweging en dan nog alleen bij die volgelingen die zich helemaal in dienst hebben gesteld van de beweging en in communaal verband leven. Absolute milieucontrole is in Nederland eigenlijk onmogelijk, omdat het land geen ruimte bied voor een leven in volstrekte afzondering, waarbij de buitenwereld niet alleen buitengesloten, maar ook onbereikbaar is. Er is in Nederland geen Jonestown mogelijk, al kan er natuurlijk wel in een leefgemeenschap een sfeer geschapen worden, die psychologisch gezien dichtbij absolute milieu control komt. De buitenwereld moet dan als sterk antagonistisch gezien worden, de volgelingen moeten het gevoel hebben dat de macht van de | |||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||
organisatie ook over hen persoonlijk erg groot is, de banden met familie en vrienden moeten verbroken zijn. Een overmatig afwijzende reactie van familie en vrienden, de dreiging met deprogrammeren of andere maatregelen kunnen paradoxaal genoeg, de ‘milieu control’-aspecten van een nieuwe religieuze beweging bevorderen. De beweging wordt in de afzondering en in de verdediging gedrongen. ‘Milieu control’ in de zin die Lifton eraan toekent, is overigens om nog twee andere dan de al eerder genoemde redenen in Nederland in de huidige situatie niet goed denkbaar. In de eerste plaats is geen van de volgelingen opgevoed in de leer die hij nu aanhangt. De volgelingen hebben geen gezamenlijk verleden en geen gemeenschappelijke ideologische of religieuze achtergrond. Het zijn bekeerlingen, die de historische last van hun vorming nooit helemaal zullen kunnen afwerpen. In de tweede plaats ‘wagen’ ook totalistische bewegingen hun volgelingen aan een voortdurende en vaak zeer pijnlijke confrontatie met de wereld door hen zendingswerk te laten verrichten. ‘Mystical manipulation’ is een kwaliteit die we vooral aantreffen in bewegingen met een sterk hiërarchische en organisatorisch goed uitgewerkte structuur. In die zin is ‘mystical manipulation’ weer vooral bij de Verenigingskerk, Hare Krishna en Scientology te vinden en in een minder uitgesproken vorm bij Divine Light Mission, Transcendente Meditatie en de Bhagwanbeweging. In de laatste drie gevallen is de ‘mystical manipulation’ nog heel en al gelegitimeerd door het gezag van de goeroe zelf. Van een ‘Sacred Science’ is het meest duidelijk sprake bij Scientology, zoals de naam zelf al tot uitdrukking probeert te brengen door het Latijnse scio met het Griekse logos te verbinden. Scientology is een ‘heilige wetenschap’, een volkomen gesloten systeem van ‘knowing how to know’, geïmmuniseerd tegen kritiek, zonder empirische grondslag, realistisch in de scholastieke zin van het woord. Ook andere bewegingen vertonen ‘sacred science’-achtige trekken, meer in het bijzonder ook TM, maar in vergelijking met Scientology zijn het toch trekken met weinig meer dan een epifenomenale betekenis. Meer dan Scientology zijn de andere bewegingen gevoels- en ervaringsgericht. ‘Loading the language’ is wel weer typisch voor alle bewegingen. Het Scientology-jargon en de daarbij behorende begripsvorming herinneren direct aan de door Orwell in Nineteen Eighty-Four beschreven Principles of Newspeak. ‘God terms’ en ‘devil terms’ zijn heel sterk vertegenwoordigd in het jargon van de Verenigingskerk, maar komen ook elders voor. Een belangrijk verschil met de beschouwingen van Lifton over dit punt is dat de nieuwe religieuze bewegingen de taal maar partieel opladen en | |||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||
dan vooral daar waar het gaat om het heil van het individu zelf. Grote gebieden van het dagelijks leven blijven buiten schot en dat beperkt de invloed van het jargon op het gevoels- en gedachtenleven zeer. ‘Doctrine over Person’ geldt voor de meeste van de hier te bespreken bewegingen zeker wel. Van het individu wordt in verschillende graden van absoluutheid een aanpassing verwacht aan de eisen van de leer. Bij Hare Krishna en de Verenigingskerk is dat in hoge mate het geval, bij TM en Scientology is het afhankelijk van de hoogte van het aspiratieniveau van het individu (de mate waarin men zich met de beweging wil identificeren en eventueel in de hiërarchie van de beweging wil opklimmen), bij de christelijke bewegingen gaat vooral in moraalkwesties de doctrine boven de persoon. Tenslotte, the ‘Dispensing of Existence’. Geen van de bewegingen in dit onderzoek heeft de macht om over leven en dood van de volgelingen te beschikken. Dat neemt echter niet weg, dat in een meer overdrachtelijke zin sommige van deze bewegingen zo belangrijk zijn geworden in het leven van hun volgelingen, dat deze zich een leven zonder of buiten de beweging niet meer zouden kunnen voorstellen. Ook hier geldt weer, hoe strikter de leer, hoe absoluter de overgave, hoe gestructureerder de beweging, des te groter de kans dat er een band tussen beweging en volgelingen ontstaat, waar de volgelingen zelf zich niet dan met zeer grote moeite aan kunnen onttrekken. Terugblikkend kunnen we stellen dat uitgaande van de door Lifton onderscheiden psychologisch relevante kenmerken van ideologisch totalisme - en dus van een systeem dat ‘thought reform’ als beleidslijn heeft - de in Nederland actieve nieuwe religieuze bewegingen maar in een beperkte mate over de mogelijkheden beschikken om mensen tegen hun wil, bij gebrek aan alternatieven of door simpele dwang, blijvend ideeën op te dringen of opdrachten uit te laten voeren. In die zin is er geen sprake van hersenspoeling, gesteld dat de verschillende bewegingen daar al op uit zouden zijn, hetgeen voor de meeste beslist niet staande gehouden kan worden. Een wat al te letterlijke opvatting van hun zending in deze wereld zou men eigenlijk alleen de Verenigingskerk kunnen verwijten, met dan nog de kanttekening dat dit voor de Unification Church in de Verenigde Staten veel meer lijkt te gelden dan voor de wat bleke Nederlandse zusterafdeling. Geen hersenspoeling dus, maar wat dan? Een opvallend kenmerk van bijna al deze bewegingen blijft toch de grote invloed die ervan uit kan gaan op de volgelingen, het grote enthousiasme van de volgelingen, de onvoorwaardelijke overgave aan een verlichte meester. Er zijn twee hypothesen die ter verklaring van deze verschijnselen worden aangevoerd. De eerste is de ‘beyond brainwashing’ - hypothese van | |||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||
Conway en Siegelman (1978): de volgelingen van een goeroe worden niet gehersenspoeld, er knapt iets binnen in hen en dit ‘snapping’ is er verantwoordelijk voor dat ze terugvallen in een lagere staat van bewustzijn en volkomen afhankelijk worden. De tweede hypothese gaat minder ver en plaatst de groeiende betrokkenheid van de volgelingen in het perspectief van een bekeringsproces. Dit perspectief is vooral door Lofland en Stark (1965) aan de hand van een onderzoek naar de ontwikkeling van de Verenigingskerk in de Verenigde Staten ontwikkeld. | |||||||||||||
6. Het onderzoek van Conway en Siegelman: ‘snapping’‘In the Seventies, America has been gripped by an epidemic of sudden personality change’, met deze woorden beginnen Flo Conway en Jim Siegelman hun boek ‘Snapping’ (1978). Hun boek knettert van dergelijke sweeping statements, maar het blijft onzeker of ze betrekking hebben op iets dat echt bestaat. De omvang van de gesignaleerde epidemie en de vreselijke gevolgen van ‘snapping’ worden breed uitgemeten, zonder één enkel kwantitatief gegeven over de omvang van de epidemie. De als bewijslast aangevoerde gevallen hebben hoogstens anekdotische waarde. Er wordt niets onderzocht en geanalyseerd, zoals Lifton doet, de casuïstiek dient uitsluitend als illustratie bij een betoog, dat is opgebouwd rond de assumptie dat de humanistische psychotherapie en de nieuwe religieuze bewegingen tot een epidemie van plotselinge persoonlijkheidsverandering hebben geleid. Wat de journalist Tom Wolfe nog als ‘The Me-Decade and the Third Great Awakening’ (1976) tot karikatuur kon maken en de historicus Christopher Lasch in ‘The Culture of Narcissism’ (1979) vooral moreel verontrust, leidt bij Conway en Siegelman tot een soort neo-McCarthyisme: ‘somehow, through public guidelines, court precedent, or specific legislation, we as a nation should declare explicitly that no individual or organization may, by means of physical stress or any subtle or covert technique, impair, make captive, or destroy an individual's freedom of thought’ (1978, 220). Een nobel streven dat nieuwsgierig maakt naar de diagnostiseerbaarheid van snapping: wat zijn de symptomen, wat zijn de oorzaken, hoe is de prognose? Een eenduidige definitie van snapping ontbreekt, al komen Conway en Siegelman op de voorlaatste bladzijde nog wel met een wat zij ‘a very simple definition’ noemen: snapping ‘is a phenomenon that occurs when an individual stops thinking and feeling for himself, when he breaks the bonds of awareness and social relationship that tie his personality to the outside world and literally loses his mind to some form of external or automatic control. In that | |||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||
sense, the moment of snapping, when the mind shuts off, remains a moment of human decision. It takes place as some invisible switch is thrown in the infinitely flexible human brain...’ (1978, 225). Het klinkt al niet zo erg simpel en een definitie kan deze aaneenschakeling van metaforen al helemaal niet genoemd worden. Gelukkig bevat het boek een beschrijving van het proces dat het verschijnsel snapping kan oproepen. Conway en Siegelman onderscheiden de volgende elementen:
Elk element op zich, maar vooral de combinatie van deze elementen, kan de noviet ertoe brengen zijn weerstand op te geven en zich geheel en al over te leveren en geen vragen meer te stellen. ‘And more than anything else it is this act of capitulation that sets off the explosion we call snapping’ (Conway en Siegelman, 1978, 135). Plotseling verandert de persoonlijkheid van het individu. De overbelaste hersens komen in een crisis terecht, die ze niet meer de baas kunnen. Bijzondere fysieke gewaarwordingen treden op: sommige mensen zien een verblindend licht, anderen voelen zich zweven, verstijven plotseling, houden op te ademen, barsten in tranen uit. Er treedt een gevoel van extase of van rust in, maar soms volgt ook een complete decompensatie. Daarna is de wereld veranderd, het individu kijkt er heel anders tegenaan en weet dat hij niet meer terug kan. Het individu is dan buitengewoon gevoelig voor suggestie en wie het erop aan wil leggen, heeft alle kans het volledig gedesoriënteerde individu in zijn macht te krijgen en geheel opnieuw te vormen. Het boek bevat ook een grafische voorstelling van dit drama. Op de top van een soort skihelling zien we een poppetje op zijn ‘normal level of everyday awareness’. Afhankelijk van de weg die het naar beneden kiest, daalt het af naar een ‘reduced level of cult awareness’ en kan dan weer naar boven komen met het skiliftje van de ‘deprogramming’. | |||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||
Deprogrammeren is ook een vorm van snapping, maar dan de andere kant uit (Conway en Siegelman, 1978, 150). Het is misschien goed er nog op te wijzen, dat Conway en Siegelman snapping wel als fysiologisch verschijnsel beschouwen, maar de oorzaak buiten de sfeer van de fysiologie zoeken. Snapping is in hun opvatting de fysiologische oplossing voor een cybernetisch probleem, dat zich manifesteert in de vorm van ‘information disease’, een afwijkende vorm van informatieverwerking. De belangrijkste vormen van information disease zijn volgens Conway en Siegelman bewustzijnsvernauwing (‘clearly visible among many of America's young cult members’), wanen (‘the cause of some America's most startling news headlines’) en zelfhypnose (‘may result in the complete dissolution of personality’ - 1978, 154). Wat Conway en Siegelman beweren, is zoals zo vaak als het over sekten gaat, au fond niet onzinnig, maar wel onherkenbaar vergroot. | |||||||||||||
7. Snapping en bekeringDat mensen door muziek, dans en gezang in extase kunnen raken, is bekend en wordt in veel religies, zelfs in christelijke, vaak ook bewust nagestreefd (Lewis, 1972). Dat gebrek aan slaap en voedsel tot fysiologische en psychologische veranderingen - niet noodzakelijk blijvende! - aanleiding geven kan, is eveneens bekend. Vasten is een bijna universele religieuze kwaliteit en in vele kloosters weet men alles van slaapdeprivatie. Sociale, sensorische en fysiologische deprivaties kunnen niet zomaar als negatief en gevaarlijk worden afgedaan. Ze kunnen een zeer positieve betekenis hebben en mensen tot op zekere hoogte tot bijzondere intellectuele en geestelijke prestaties in staat stellen. De effecten - positief of negatief - moet men echter ook weer niet overdrijven. De ervaringen met de RAF-gevangenen hebben wel geleerd, dat zelfs jarenlange isolatie en regelmatige langdurige hongerstakingen overleefd kunnen worden met in ieder geval het behoud van het vermogen redelijk te denken (voor Nederland, zie bijv. Van Ree e.a., 1980). Hueting (1980, 334) meent dat ‘(fysiologische) vegetatieve reacties in hoge mate als losgekoppeld beschouwd moeten worden van (psychologische) cognitieve processen’, met andere woorden, als mensen, zelfs onder extreme omstandigheden, niet zelf anders willen gaan denken dan ze al doen, is er heel wat druk, overreding, straf en eventueel deprivatie voor nodig om ze zover te krijgen. Dat neemt niet weg, dat deprivaties een versnelling kunnen betekenen in een ontwikkeling die gezocht wordt of die al gestart is. | |||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||
Beslissend zijn niet de condities die worden gecreëerd, maar de bereidheid om die condities als katalysatoren in een zelf gewild proces te accepteren. De condities kunnen als een snelkookpan voor bekering en gedaanteverandering fungeren, maar als regel alleen dan wanneer de novieten dat ook zelf willen. Dat is het vuur onder de snelkookpan. Is het resultaat dan uiteindelijk toch niet dat wat Conway en Siegelman ‘snapping’ noemen? Er lijken mij weinig argumenten voor hun standpunt. Al in het onderzoek van Lifton bleek, dat zelfs mensen die jarenlang de meest vergaande indoctrinatie hadden ondergaan die maar enigszins denkbaar is, niet in een toestand van ‘snapping’ verkeerden. Lifton signaleerde wel enkele uitzonderingen: mensen die ook na hun terugkeer in de Westerse wereld nog een tijdlang bleven vasthouden aan de Chinese doctrine. Maar ook in deze gevallen was niet het indoctrinatieproces beslissend geweest, maar de betekenis die het indoctrinatieproces had voor de betrokken personen. Het waren, volgens Lifton's observaties, mensen met een sterk negatief zelfbeeld (dus bereid tot verandering), een buitengewoon sterk ontwikkeld schuldgevoel (dus gemakkelijk aanspreekbaar), levend op de rand van twee culturen (de Westerse en de Chinese), sterk betrokken bij het proces van dekolonisatie (sympathiserend met het Chinese volk) en met een sterke geneigdheid tot totaal ideologisch denken. Meer ‘ausgeflippt’ dan ‘übergeschnappt’: uit zelfbescherming hadden ze hun oude identiteit, waar ze toch al moeite mee hadden, laten schieten voor een nieuwe, waar ze overigens al evenzeer moeite mee hadden of kregen. Het mooiste voorbeeld van wat Conway en Siegelman zeker ‘snapping’ zouden noemen is te vinden in Handelingen 9, 1-19, waar de bekering van Saulus verhaald wordt. Saulus, in de woorden van de Statenvertaling ‘blazende nog dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren’, werd op weg naar Damascus plotseling door een hemels licht omstraald. Hij viel ter aarde en hoorde de stem van Jezus, die hem het bevel gaf naar de stad te gaan en daar op nadere instructies te wachten. Saulus stond op, maar hij was met blindheid geslagen. Drie dagen lang kon hij niet zien en at of dronk hij niet. In Damascus kreeg hij de opdracht de leer van Jezus uit te dragen. ‘En terstond vielen af van zijn ogen gelijk als schellen en hij werd terstond wederom ziende, en stond op, en werd gedoopt; en als hij spijze genomen had, werd hij versterkt... en hij predikte terstond Christus in den synagogen, dat hij de Zoon Gods is.’ In Handelingen 13 verschijnt Saulus opnieuw ten tonele, maar vanaf dat moment wordt hij steeds Paulus genoemd. Alle klassieke elementen zijn aanwezig: de vervolger die niet meer tegen zijn schuldgevoel op kan en zich bekeert, de heftigheid en directheid van de bekering, de aanwijzingen van Jezus, de blindheid, het | |||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||
vasten, de plotselinge genezing, het ijveren voor het ware geloof, het wantrouwen van de discipelen tegen de overloper, de agressie van de vroegere medestanders tegen de renegaat, de naamsverandering. In de geschiedenis van de Kerk zijn nog veel meer van dit soort bekeringsgeschiedenissen bekend, Augustinus en Franciscus zijn de voor de hand liggende voorbeelden. Vergelijkbare plotselinge ommekeren vinden we ook in het leven van Bhagwan en Mohammed; het boek van Conway en Siegelman staat vol met vergelijkbare voorbeelden van mensen die zich tot een goeroe of een sekte bekeerden. Van der Lans (1981b) presenteert een aantal bekeringsgeschiedenissen van Divine Light Mission- en Ananda Marga-volgelingen, waarin opvallend vaak de plotselinge en totale overgave wordt beschreven: ‘Het was alsof mijn schedeldak openging’, ‘Het was alsof ik thuiskwam’, ‘Ik liep van blijdschap te springen over straat’. Het gaat niet altijd zo, maar wel vaak. Snapping is een overbodig en door zijn zware emotionele lading gevaarlijk begrip. We hebben de ‘beyond brainwashing’-hypothese van Conway en Siegelman niet nodig om de bekering tot de nieuwe religieuze bewegingen te beschrijven en te verklaren, net zo min als we eerder in dit hoofdstuk de gevulgariseerde brainwashing-hypothese nodig hadden. Wat overblijft is de bekeringshypothese. | |||||||||||||
8. Zich bekeren, bekeerd worden en bekeerd blijvenLofland en Stark (1965) ontwikkelden op basis van een door Lofland (1966) uitgevoerd empirisch onderzoek naar de beginfase van de Verenigingskerk een theorie van de bekering tot een religieuze groep, die sindsdien vele malen getoetst, bevestigd en verder verfijnd is. De bekeringstheorie van Lofland ziet de bekering als het resultaat van het samengaan van een aantal dispositionele en situationele factoren, simpeler gezegd: individuen met bepaalde kenmerken lopen in bepaalde omstandigheden de kans bekeerd te worden tot een nieuwe visie op de wereld en henzelf. De belangrijkste dispositionele kenmerken zijn volgens Lofland en Stark kort samengevat: een gevoel van langdurige en sterk gevoelde ontevredenheid, spanning en frustratie, een neiging om problemen te benaderen vanuit een godsdienstig perspectief, een zoeken naar een nieuw religieus thuis ter vervanging van het overgeleverde geloof. De kans dat de ongelukkige en ontevreden godsdienstige zoeker een nieuwe religieus dak boven zijn hoofd vindt, is groot, wanneer de nieuwe mogelijkheid zich aan hem voordoet op een belangrijk moment in zijn leven, wanneer er een goede persoonlijke relatie bestaat of ontstaat met | |||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||
iemand die het nieuwe geloof representeert, wanneer er weinig of in ieder geval weinig belangrijke persoonlijke banden bestaan met mensen die niet tot het nieuwe geloof behoren en wanneer de omgang met de vertegenwoordigers van het nieuwe geloof intensief en bevredigend is. De theorie van Lofland en Stark is later door o.a. Downtown (1979, 1980) getoetst en verfijnd voor de volgelingen van goeroe Maharaj Ji, terwijl in Nederland Van der Lans (1981b) de theorie getoetst heeft, ook voor de volgelingen van Maharaj Ji en van Anandamurti. Van der Lans stelde vast dat vooral het actieve eigen zoeken naar nieuwe mogelijkheden en het hebben van goede persoonlijke contacten met leden uit de beweging van groot belang zijn voor de kans op een bekering. In hoofdstuk VI,7., waar het onderzoek van Van der Lans uitgebreid besproken wordt, evenals de verschillende fasen in het bekeringsproces, is dat al aan de orde geweest. De theorie van Lofland en Stark en de accenten, die Van der Lans daar nog bij aanbrengt, beperken de recruteringsmogelijkheden van de nieuwe religieuze bewegingen aanzienlijk, namelijk tot degenen die actief zoeken en die tegelijk over de nodige persoonlijke contacten met de beweging beschikken. Geen wonder dus, dat de bewegingen er voortdurend op uit zijn in het zicht van de zoekers te komen (door propaganda en prediking, de organisatie van bijeenkomsten, het instandhouden van contactpunten, enz.) en zo mogelijk ook te blijven door een hartelijke en begripvolle opvang en omgang, het verlenen van diensten enz. Dat hoort allemaal al sinds meer dan honderd jaar tot het standaardrepertoire van missionerende godsdiensten. De theorie van Lofland en Stark is zo gezien nauwelijks meer dan een systematiserende en synthetiserende beschrijving van de dagelijkse praktijken van het zendingswerk. Opvallend is echter wel, dat de grote christelijke kerkgenootschappen hun missie en zending steeds meer als een sociale opdracht zijn gaan beschouwen en voor het ‘onzichtbare christendom’ van de ontwikkelingshulp (verbetering schoolopleiding, landbouw en medische verzorging) hebben gekozen, terwijl juist de kleine sekten hun geloof niet achter het scherm van de hulpverlening hebben willen laten verdwijnen, maar zich van hulpverlening en wetenschap bedienen om hun boodschap kracht bij te zetten. De aandacht gaat daarbij uit naar de verworvenheden van de communicatiewetenschappen, de groepspsychologie en de marketing. Het eigen geloof is een produkt geworden, waarvoor op een vrije markt afnemers gezocht worden. In de slag om de maximalisering van het heil is ieder middel toegestaan: diffamering van andersdenkenden, verleiding van de consumenten met goedkope aanbiedingen en fraaie verpakkingen, valse voorwendselen en echte | |||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||
vriendelijkheid, vasthoudendheid en intimidatie. In Nederland is de religieuze marketing in het groot een prerogatief van de Evangelische Omroep, in kleiner verband zien we het bij de evangelische en fundamentalistische bewegingen, maar ook bij Transcendente Meditatie, in stekelig miniatuurformaat bij Scientology en tot voor enkele jaren bij de Verenigingskerk. Sommige nieuwe en oude religieuze bewegingen bedienen zich van benaderings-, getuigenis-, en bekeringsstrategieën, zowel op het niveau van het individu als op het niveau van de samenleving, die door velen onaanvaardbaar worden geacht. Mensen persoonlijkheidstest afnemen en vervolgens cursussen voor verbetering van de persoonlijkheid aanbieden, is één ding, het organiseren van weekenden op het platteland, waar sociaal en affectief weinig verwende mensen in een groepsgebeuren van extreme hartelijkheid worden ondergedompeld, is een ander ding. De Verenigingskerk, vooral in Amerika, doet dat laatste met een bijzondere intensiteit (Lofland, 1976). Mensen worden dan in een situatie gebracht, waarin ze wel bijna gedwongen worden zich te bekeren; er lijkt geen andere weg meer open (Du Plessix Gray, 1979; Eimuth en Oelke, 1979; Köllen, 1980; Mildenberg, 1979; Der Spiegel, 1978).
Het is een vraag of die indruk, die wijst in de richting van ideologisch totalisme, wel juist is. De situatie lijkt geen ontsnapping te bieden, maar in de praktijk blijkt het toch anders te zijn. Galanter, Rabkin, Rabkin en Deutsch (1979) constateren dat van de 100 mensen die aan een workshop van de Verenigingskerk deelnemen, er na enkele maanden nog slechts enkelen over zijn die zich echt min of meer definitief bij de Moonies aansluiten. Beckford (1978) komt voor de Verenigingskerk op een turnover van 55% in één jaar en Munters (1970) constateert in een onderzoek onder de Nederlandse Jehova Getuigen, dat het maken van één bekeerling in normale werktijd uitgedrukt ongeveer één jaar evangelisatiewerk kost (2000 uur evangelisatie dus om één nieuw lid te kunnen inschrijven). Van alle bewegingen is bekend, dat het aantal bekeerlingen maar een fractie is van het aantal mensen dat eens komt kijken (‘Church-shopping’ komt meer voor dan men vaak denkt) en dat het verloop onder de leden erg hoog is. Anders gezegd, de enorme moeite die bewegingen zich getroosten om bekeerlingen te maken en te houden, is wel bijna onvermijdelijk, omdat er anders niemand zou komen.
Zygmunt (1981) wijst in het kader van een meer algemene beschouwing over de motieven die ten grondslag liggen aan het lid | |||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||
worden en lid blijven van een sociale beweging op de mechanismen die het proces van bekering en betrokkenheid bij de beweging kunnen versterken. Hij geeft daarbij een aantal belangrijke aanvullingen op de bekeringstheorie van Lofland en Stark. Zygmunt vat het zoeken naar een nieuw religieus tehuis en de daaraan ten grondslag liggende frustratie op als een teken van vervreemding. De nieuwe religieuze bewegingen kunnen beschouwd worden als verzamelpunten van vervreemde mensen en zijn in die zin ook bevestigers van de vervreemding, een proces dat meestal nog wordt bevorderd door de doelen die de bewegingen zich stellen en de wijze waarop zij die doelen trachten te bereiken. ‘Membership in some movements, particulary those which have come to be defined negatively by a society, may have widespread negative repercussions for a recruit's relations with non-members, along the line of estrangements, rebuffs, conflicts and the like. Such alienating consequences deserve recognition since they may either make continued adherence to a movement problematic or accelerate and deepen the recruit's attachment to it’ (1981, 23). Een tweede aspect dat Zygmunt onder de aandacht brengt, is de aantrekkingskracht die er van het inhoudelijke aanbod van de beweging uitgaat. Dit sluit aan bij Lofland en Stark's opvatting, dat bijvoorbeeld een religieuze beweging alleen aantrekkelijk is voor mensen die gewend zijn religieus te denken en religieuze oplossingen voor hun problemen te zoeken. Zygmunt onderschrijft dat, maar gaat nog wat verder: iemand voelt zich aangetrokken tot bewegingen waarin hij mensen herkent die niet zijn zoals hij zelf is, maar zoals hij zelf zou willen zijn. Wat hij als persoon mist, kan hij als lid van de beweging verwerven. In het licht van de nieuwe religieuze bewegingen, die hier aan de orde zijn, is dat geen onverdeeld prettige gedachte, omdat nogal wat bewegingen hun volgelingen een ideaal zelfbeeld voorhouden, dat niet op algemene instemming of sympathie zal kunnen rekenen. Het is een beeld waarin soms opvallend weinig plaats is voor maatschappelijke verantwoordelijkheid, objectrelaties, altruïsme en ambivalentie. Elitair, autoritair en narcistisch zijn begrippen die eerder van toepassing lijken.
Zygmunt werkt tenslotte het probleem van het lid blijven van een beweging nog wat verder uit. De bekering is niet afgerond met de initiatie, daarna is er nog een lange tijd en veel inspanning voor nodig om de bekeerling zover te krijgen, dat hij zijn autobiografie gaat herschrijven in het licht van zijn nieuwe identiteit en leert de wereld te herinterpreteren in het licht van de nieuwe waarden en de nieuwe kennis die hij heeft verworven. Het lidmaatschap van een nieuwe beweging kan zo gezien worden als een loopbaan, die met wisselend succes kan worden | |||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||
doorgemaakt en voor iedereen, afhankelijk van omstandigheden en inzet, weer anders verloopt. Soms zal de betrokkenheid bij de beweging steeds intenser worden, soms zal de twijfel de overhand krijgen en zal men de beweging verlaten. Om het ene, noch om het andere te begrijpen heeft men een concept als hersenspoeling nodig. |
|