| |
B. De situatie in de Bondsrepubliek
In de Bondsrepubliek is men tot op het niveau van de Bondsregering actief geworden in de strijd tegen de sekten. Politieke druk van confessionele zijde is daar niet vreemd aan. De Duitse kerken hebben al enkele jaren geleden ‘lautstark’ de strijd aangebonden met de nieuwe religieuze bewegingen. Het kerkelijke jeugd- en jongerenwerk is in de BRD ook anti-sektenwerk, met eigen Informations- und Beratungsstellen. De CDU-regering van Rheinland-Pfalz noemt de nieuwe religieuze bewegingen openlijk en officieel ‘destruktiv’, de Elterninitiativen kunnen op subsidies van de Bondsregering rekenen. Men is wat dit betreft in de Bondsrepubliek zeker een aantal stappen verder dan men in Nederland ooit zal willen zetten en de vraag ligt dan ook voor de hand of men in de Bondsrepubliek nu ook feitelijk meer dan in Nederland met het probleem van ‘Sektengeschädigte’ zit: Hoe staat het met de vraag naar hulp? Wat voor hulp wordt er geboden? Wat is het beleid van de regering?
| |
| |
| |
1. Het onderzoek van Sieber
In juli 1980 verscheen in Der Spiegel een kort artikel, waarin verwezen werd naar een onderzoek dat zou hebben aangetoond dat de werkelijke behoefte aan hulp en opvang van sekteleden erg gering is. Dit onderzoek (Sieber, 1980) was opgezet als een marktonderzoek. De onderzoekers vermoedden een grote behoefte aan hulp en wilden te weten zien te komen voor hoeveel mensen wat voor soort hulp geboden zou moeten worden. Der Spiegel over Sieber: ‘Wegen des vermeintlichen psychologischen Massenbedarfs rund um die Sekten wollte er nun gleich ein überkonfessionelles Beratungsinstitut mit Filialen in allen grösseren Städten gründen.’ Zover is het niet gekomen, want het onderzoek van Sieber leverde niets op, dat maar in de verste verte met ‘Massenbedarf’ gelijkgesteld zou kunnen worden.
Via dag- en weekbladpers en via de radio werd aan het onderzoek door artikelen, advertenties, oproepen en interviews bekendheid gegeven. Betrokkenen - sekteleden, hun ouders - werd gevraagd contact op te nemen met de onderzoekers. Er meldde zich niemand, hoewel in totaal ongeveer een derde van de bevolking van de Bondsrepubliek minstens één keer met de oproep was geconfronteerd.
De onderzoekers sloegen een andere weg in en onderzochten vervolgens in hoeverre instanties werkelijk geconfronteerd werden met problemen van sekteleden en hun familie. Daarvoor wendde men zich in eerste instantie tot de in de Bondsrepubliek erg actieve en ook door kerken en overheid ondersteunde sektenbestrijdingsorganisaties. De anders zeer aan de weg timmerende (Beierse) protestantse en katholieke ‘Beauftragten für Sekten und Weltanschauungsfragen’ (resp. Friedrich-Wilhelm Haack en Hans Löffelmann) waren niet bereid met de onderzoekers te spreken. De voorzitter van de overkoepelende organisatie van de actiegroepen van ouders ‘Aktion für geistige und psychische Freiheit - Arbeitsgemeinschaft der Elterninitiativen e.V.’, dr. Klaus Karbe, was dat wel, maar ook hij was niet bereid concrete informatie over personen of gevallen te geven. In totaal zouden bij de actiegroepen volgens de voorzitter ongeveer 300 ouders betrokken zijn, maar ook dit getal kon niet op zijn juistheid getoetst worden.
Contacten met vertegenwoordigers van de sekten leverde wel bereidheid tot medewerking aan het onderzoek, maar nauwelijks concrete resultaten op. Over bleven toen nog de officiële hulpverleningsinstanties voor hulp aan sektenleden (meestal ‘Beratungsstellen’ met een confessionele inslag - in dit verband moet erop gewezen worden dat allerlei vormen van maatschappelijk werk, jeugdwelzijnswerk, adolescentenzorg, enz. in de Bondsrepubliek traditioneel tot het werk
| |
| |
van de kerken behoren). Van de 80 aangeschreven adressen konden er uiteindelijk 19 in het onderzoek worden opgenomen (39 antwoordden niet, 14 hadden geen informatie, 8 waren alleen doorverwijzings-instanties). De 19 overgebleven Beratungsstellen waren in 1979 in totaal met 448 ‘Beratungsfälle’ geconfronteerd.
Bijna alle gevallen - ongeveer 95% - werden behandeld door instellingen, waar een of meerdere zielzorgers werkzaam waren en van de 19 instellingen waren er eigenlijk maar 6 die meer dan één keer per maand met sektenproblematiek werden geconfronteerd, 7 hadden er in 1979 geen enkel contact mee gehad.
448 gevallen lijkt nog vrij veel, maar net als in Nederland is het heel onduidelijk wat hier nu onder ‘geval’ verstaan moet worden. Wat de problemen zijn, is onduidelijk, of er klachten zijn eveneens. Sieber stelt vast dat de meerderheid van de gevallen (65%) betrekking heeft op ouders, echtgenoten, familie of vrienden, en niet op de sekteleden zelf. De Beratungsstellen hebben in totaal met 168 sekteleden te maken gehad in 1979 en daarvan waren er 37 jonger dan 18 jaar.
De vraag is natuurlijk wat deze uitkomsten nu precies betekenen. Over de inhoud van de problemen of de vragen weten we niets, noch over de mate van overlap in de opgave van de verschillende organisaties (een aantal mensen zal bij meer dan één instantie informatie, advies of hulp hebben gezocht, een aantal ouders zal zowel met een Beratungsstelle als met een Elterninitiative contact hebben gelegd, enz.). Duidelijk is wel dat vragen en problemen rond sekten niet wijd verspreid liggen over alle mogelijke hulpverleningsinstanties, maar zich concentreren op die instanties en personen, die als religieus ervaren worden en zichzelf nadrukkelijk afficheren als hulpverleners of raadgevers in de sektenproblematiek.
Sieber concludeert in zijn rapport het volgende:
1. | zowel de omvang als de ernst van de behoefte aan hulp voor sekteleden wordt aanzienlijk overschat; |
2. | de activiteiten van sekten en sekte-achtige bewegingen hebben niet meer dan een zeer marginale invloed op de bevolking van de Bondsrepubliek; |
3. | voorzover deze activiteiten tot problemen aanleiding geven, waar in een of andere vorm hulp voor moet worden geboden, is deze hulp in meer dan voldoende mate aanwezig (‘Es dürfte keine andere Problemgruppe in der Bevölkerung geben, der Beratungseinrichtungen in solchem Umfang und in derartiger Besetzung zur Verfügung stehen’) (1980, 22); |
4. | zonder de grote en dramatische betekenis die het contact met een sekte voor het individu kan hebben, te onderschatten, kan toch niet
|
| |
| |
| gesteld worden dat het verschijnsel sekte als een maatschappelijk gevaar moet worden beschouwd. |
Sieber staat niet alleen met zijn conclusies. Al eerder had men aan de Universiteit van Tübingen, in een onderzoek in opdracht van het Bundesministerium für Jugend, Familie und Gesundheit moeten vaststellen, dat het bij alle stelligheid waarmee op de gevaren van het sektelidmaatschap gewezen wordt, toch nog moeilijk is om informatie te krijgen over gevallen, waarin die gevaren zijn opgetreden. In het rapport (Hardin en Kehrer, 1978) wordt erop gewezen dat juist de Beauftragten für Sekten und Weltanschauungsfragen van de verschillende gevestigde kerken het minst bereid waren om informatie te geven. ‘Dies wirkte sich umso erschwerender aus, als es sich dabei überwiegend um Besitzer angeblich bedeutender Archive handelt.’ Een droge constatering, maar de ironie van het ‘angeblich’ is nauw verholen.
Bij het Bundesministerium für Jugend, Familie und Gesundheit beschikt men ook niet over meer informatie dan wat toevallige casuïstiek en noch in het standpunt van de Bondsregering zelf, noch in het rapport van de regering van de deelstaat Rheinland-Pfalz vindt men meer dan waarschuwingen voor de gevolgen die het lidmaatschap van zo'n beweging met zich mee kan brengen.
| |
2. Rehabilitationszentrum Haus Altenberg
Veel aandacht, ook in Nederland, heeft de Duitse opvang van ex-sekteleden getrokken. In feite is er één opvangcentrum, het ‘Rehabilitationszentrum Haus Altenberg’, een wijdse naam voor een simpele woning, waar in de vorm van een woon- en leefgemeenschap ex-sekteleden ongeveer een half jaar onderdak kunnen vinden. De gemeenschap werd opgericht in 1976 en in de ruim 4 jaar tot medio 1980 hadden ongeveer 60 ex-sekteleden van de mogelijkheid gebruik gemaakt via het centrum weer geleidelijk een plaats in de samenleving te verwerven.
Het centrum heeft een duidelijk christelijke signatuur en richt zich ook alleen op jongeren die in een sekte zijn geweest, die minstens rudimenten van christelijk denken of resten van christelijk erfgoed bevat (Children of God, Verenigingskerk). De hindoeïstische en ‘therapeutische’ bewegingen vallen daar niet onder. Professionele hulp wordt er niet geboden, het centrum is vooral bedoeld om de ex-leden tot rust te laten komen en in een beschermde en godsdienstige sfeer de mogelijkheid te bieden zich te oriënteren op de toekomst en zich te bevrijden van hun angst- en schuldgevoelens. Het is de bedoeling dat de ex-leden na verloop van tijd weer zelfstandig voor zichzelf gaan zorgen en buiten het centrum gaan wonen en werken.
| |
| |
Het centrum heeft geen beroepskrachten, de bezielende kracht is mevrouw Inge Mamay, die ook een belangrijk deel van de begeleiding doet. Belangrijk is wel, dat het centrum vooral een functie heeft voor die jongeren die niet uit eigen overtuiging de sekte hebben verlaten, maar onder druk van hun ouders of overreed in een gesprek met Inge Mamay. Voor deze mensen, die hoogstens twijfelen of heen en weer geslingerd worden tussen de loyaliteit aan de familie en de loyaliteit aan de sekte, is een overgangsfase noodzakelijk, omdat hun binding aan de sekte toch nog zeer groot is. Een betrekkelijk geringe frustratie kan dan al voldoende zijn om hen terug te laten vluchten, wanneer ze niet in een omgeving zitten die genoeg houvast biedt of hen genoeg vasthoudt, aldus mevrouw Mamay.
| |
3. Het overheidsbeleid in de Bondsrepubliek Duitsland
Al eerder dan de Nederlandse regering of het Nederlandse parlement heeft de Bondsrepublikeinse regering zich beziggehouden met het vraagstuk van de nieuwe religieuze bewegingen. Het ‘Bericht der Bundesregierung’ is daarvan de vrucht.
Uit dit ‘Bericht’ (1980) wordt duidelijk, dat de Bondsregering niet veel mogelijkheden ziet. Interessant is wel dat men ter vermijding van het probleem van de aantasting der godsdienstvrijheid aangrijpingspunten vooral zoekt in de sfeer van het strafrecht, privaatrecht en belastingrecht. Enerzijds speelt daarin de overweging mee dat in veel sekten God en de Mammon Siamese tweelingen zijn geworden, anderzijds ook de gedachte dat sekten vaak een ‘undue influence’ hebben op hun volgelingen, die hen bereid maakt tot het aangaan van in juridische zin ‘onzedelijke’ overeenkomsten. Het feit dat in de Bondsrepubliek ook volwassen kinderen hun ouders onder bepaalde voorwaarden kunnen verplichten in hun onderhoud te voorzien (bijvoorbeeld als ze een afgebroken studie na drie jaar sektelidmaatschap weer zouden willen opnemen), schijnt in niet aanzienlijke mate te hebben bijgedragen tot de politieke druk op de Bondsregering iets te doen.
De Bondsregering heeft zich in haar ‘Bericht’ over de sekten ook over de mogelijke maatregelen tegen nieuwe religieuze bewegingen gebogen. Van een algemeen verbod van ‘Jugendreligionen’ kan, aldus de Bondsregering, geen sprake zijn. De grondwet laat dat niet toe. Wel wijst de Bondsregering op het feit dat deze bewegingen vaak nog vele zusterorganisaties, stichtingen en dergelijke kennen, ‘bei denen es vorrangig nicht um die Ausübung eines religiösen Bekenntnisses oder einer Weltanschauung zu gehen scheint, sondern um die Wahrnehmung kommerziellen Interessen’. Op dat punt ziet de Bondsregering wel
| |
| |
mogelijkheden om in te grijpen, duidelijk ook met een preventieve bedoeling, ‘da für fast alle Jugendreligionen finanzielle Aspekte sehr wichtig sind’. Door een verscherpt financieel toezicht en door toetsing van het weldadigheids- of het algemeen-nutkarakter van de bewegingen en hun organisaties wil de Bondsregering de aantrekkelijkheid van het sektebedrijf verkleinen. Men denkt daarbij in eerste instantie niet aan nieuwe wettelijke maatregelen, maar aan een verscherpte toepassing van de bestaande mogelijkheden. De Bondsregering noemt dan als mogelijkheden:
- | verbod op het gebruik van de openbare weg voor collectes, colportages en bijeenkomsten; |
- | administratief-rechtelijke maatregelen, bijv. beperking van de vrijstelling van belasting; |
- | het aanvechten van grote schenkingen op grond van een vermoeden van bedrog of afpersing; |
- | toetsing op juistheid van de beloften die sekten in hun propaganda doen; |
- | vervolging wegens oneerlijke concurrentie; |
- | terugvordering van betalingen, waar geen reële tegenprestatie tegenover heeft gestaan; |
- | nietig verklaren van contracten over het afstaan van een te verwachten erfdeel; |
- | strafrechtelijke vervolging wegens ontvoering, vrijheidsberoving, uitlokking, prostitutie, enz. |
Voorts wijst de Bondsregering erop, dat de in een aantal sekten gebruikelijke praktijk de deelnemers een in prijs snel en sterk oplopende reeks van seminars en cursussen aan te bieden, geacht kan worden als gericht te zijn op het maken van winst. Tegen de tarieven zelf kan de overheid niet veel doen, maar de winsten kunnen belast worden en onderzocht moet worden in hoeverre de betreffende organisatie als een onderneming moet worden beschouwd.
In het algemeen is de Bondsregering bereid om alles te doen, dat wil zeggen alles te bevorderen (de feitelijke competentie van de Bondsregering is hier beperkt), dat ertoe bijdraagt dat de aanhangers van de jeugdsekten zoveel mogelijk tegen de sekte zelf worden beschermd en dat oneigenlijk gebruik van de godsdienstige organisaties begunstigende wetten zoveel mogelijk wordt tegengegaan.
In de volgende paragrafen gaat de Bondsregering dan vooral in op de mogelijkheden om de leden van de sekten te beschermen. De onmacht om hier veel te doen, wordt in dat deel van het standpunt heel duidelijk. Voor een deel komt die onmacht voort uit het ontbreken van het noodzakelijke bewijsmateriaal: in veel gevallen kan niet ingegrepen
| |
| |
worden, omdat er geen bewijs is dat er sprake is van een delict, en het meestal ook niet mogelijk is het nodige bewijsmateriaal te verzamelen.
De onmacht wordt verder veroorzaakt door het feit dat de meeste aanhangers van sekten vrijwillig - althans formeel gezien - ingetreden zijnen ook vrijwillig verplichtingen zijn aangegaan. De klachten komen niet van de aanhangers, maar van hun omgeving en die heeft over hen, tenzij ze minderjarig zijn, niets te vertellen.
De Bondsregering besluit dan haar standpunt met de volgende toezeggingen:
1. | het laten uitvoeren van onderzoek naar de achtergronden en gevolgen van het lidmaatschap van sekten; |
2. | het bevorderen van voorlichting over het verschijnsel en het zelf geven van voorlichting; |
3. | het informeren van hulpverleners in de gezondheids- en welzijnszorg; |
4. | het financieel ondersteunen van de actiegroepen van ouders; |
5. | het financieel ondersteunen van een ‘Rehabilitations- und Beratungsmodell’, dat ex-leden van sekten moet helpen hun plaats in de samenleving weer te vinden (het Antimpulo-project). |
Tenslotte wijst de Bondsregering erop dat het hele verschijnsel van de jeugdreligies ‘grundsätzliche Fragen’ opwerpt en dat het erom gaat ‘zeitgemässe Werte und Sinngebungen, Orientierungshilfen und lohnende Zukunftsperspektiven gemeinsam mit der jungen Generation in Toleranz’ (1980, 23) te ontwikkelen en over te dragen. Wat dat zijn en hoe dat moet, daarover laat de Bondsregering de Bondsdag in het ongewisse.
|
|