| |
| |
| |
IV sekte of cult? charisma of stigma?
‘Habt Ihr von Gott, der Welt und was sich drin bewegt, vom Menschen, was sich ihm in Kopf und Herzen regt, Definitionen nicht mit grosser Kraft gegeben?’
Goethe (Faust)
| |
A. De nieuwe religieuze bewegingen en de kerk-sektetypologie
1. Sekte en kerk
Sekte is een woord met een negatieve lading. Het suggereert afscheiding, kliekvorming en conspiratie. Niemand betrekt het begrip sekte op zijn eigen godsdienstige thuis, het zijn altijd anderen die tot een sekte behoren. Dit idee van een sekte als afscheidingsbeweging, als betweterige verstoring van de eenheid, is pas vrij laat ontstaan. Etymologisch gezien moet het begrip sekte ook niet, zoals vaak wel gedacht wordt, teruggevoerd worden op het Latijnse sectum, dat gesneden of gescheiden betekent, maar op secutum, dat gevolgd of meegegaan met betekent. Een sekte is in zijn oorspronkelijke betekenis een groep mensen, die iemand is gevolgd. Pas later is de betekenis van afscheidingsbeweging ontstaan. Op het ogenblik zijn er sekten, die als typische afscheidingsbewegingen van gevestigde kerkgenootschappen gezien kunnen worden - vooral in protestantse kring -, en sekten die godsdienstig ongebondenen aantrekken of geheel los van de gevestigde kerkgenootschappen tot ontwikkeling komen.
Het is van belang deze meerduidigheid in betekenis van het begrip sekte nu al vast te leggen, omdat in de godsdienstsociologie traditioneel vooral de sekte als afscheidingsbeweging aandacht heeft gekregen, wat tegen de achtergrond van de christelijke traditie ook wel begrijpelijk is. Max Weber interpreteerde als eerste in sociologische zin het verschil en de tegenstelling tussen kerk en sekte. Een kerk is sociologisch gezien een religieuze organisatie, waar je door de traditie bepaald al bij je geboorte lid van bent, een sekte is een religieuze organisatie waar je uit vrije wil lid van wordt, op voorwaarde dat de organisatie je ook als lid wil hebben. ‘Ein Kirche ist eben eine Gnadenanstalt, zu welcher die Zugehörigkeit... obligatorisch, daher für die Qualitäten des Zugehörigen nichts beweisend ist, eine Sekte dagegen ein
| |
| |
voluntaristischer Verband ausschliesslich... religiös-ethisch Qualifizierter, in den man freiwillig eintritt, wenn man freiwillig kraft religiöser Bewährung Aufnahme findet’ (Weber, geciteerd door Hach, 1980, 116).
Ernst Troeltsch heeft als leerling van Weber het verschil tussen kerk en sekte verder uitgewerkt. De kerk accepteert de wereld zoals die is of gaat er in ieder geval een compromis mee aan, de sekte weigert dat en keert zich van de wereld af of zelfs tegen de wereld (Johnson, 1963). Naast kerk en sekte onderkende Troeltsch nog een derde vorm van godsdienstigheid, het religieuze mysticisme, dat met verwaarlozing van de organisatorische vorm de persoonlijke religieuze ervaring centraal stelt.
Latere auteurs hebben het oorspronkelijke ideaaltypische contrastpaar kerk-sekte vervangen door een continuum, met kerk en sekte als de polen. Daaruit ontwikkelde zich een meer verfijnde typologie en een ontwikkelingsmodel. Yinger (1970) onderscheidt vele typen van religieuze gemeenschappen, waarvan de belangrijkste zijn:
1. | de universele kerk of wereldkerk (de r.k.-kerk bijvoorbeeld); |
2. | de nationale kerk of staatskerk (Church of England bijvoorbeeld); |
3. | de denominatie - de op een bepaald deel van de bevolking gerichte kerk, het kerkgenootschap in een situatie van religieus pluralisme; |
4. | de gevestigde sekte - de zich langzamerhand tot denominatie ontwikkelende sekte (ontstaan van een duidelijke hiërarchie, verdwijnen van het persoonlijke charisma); |
5. | de sekte - een zich ten opzichte van de gevestigde kerk en de samenleving kritisch opstellende religieuze gemeenschap; |
6. | de cultus - een nauwelijks georganiseerde en weinig stabiele religieuze gemeenschap, zich kenmerkend door een persoonlijke betrokkenheid op een charismatische leider. |
De typologie suggereert zelfs al de ontwikkelingslijn van een religieuze gemeenschap; van cultus tot universele kerk. Van zo'n ontwikkelingslijn is in de geschiedenis maar heel zelden sprake geweest en de ontwikkeling verloopt zeker niet in de stadia, die de typologie lijkt te suggereren. Sommige stadia zijn historisch betrekkelijk recente verschijningen - de staatskerk, de denominatie -, en veel religieuze gemeenschappen groeien nooit door naar een ‘hoger’ stadium van ontwikkeling. De hele typologie tenslotte is sterk geënt op de verschijningsvormen van gedeelde religiositeit zoals die typisch zijn voor het christendom en voor het christendom alleen. Oosterse godsdiensten laten zich niet goed in deze typologie onderbrengen, behalve dan wanneer ze zich als ‘sekte’ of ‘cultus’ of ‘kerkgenootschap’ in het westen manifesteren, met andere woorden, al op het Procrustesbed van de godsdienstsociologische typologie van christelijke gemeenschappen zijn gelegd.
| |
| |
| |
2. De onbruikbaarheid van de klassieke definitie
Deze typologieën en classificaties zijn in dit rapport niet onmiddellijk al goed bruikbaar. Het is niet de bedoeling hier de verhouding kerk-sekte in Nederland te bestuderen, noch ook de ontwikkeling van een sekte tot bijvoorbeeld een denominatie. Het uitgangspunt wordt zelfs helemaal niet door de religieuze gemeenschappen en hun organisatiekenmerken gevormd. Het uitgangspunt is de negatieve maatschappelijke reactie op een aantal concreet aanwijsbare religieuze gemeenschappen, organisaties, levensbeschouwingen en doctrines. Een aantal van deze organisaties is door eigen toedoen of door het handelen van anderen in het brandpunt van de publieke belangstelling komen te staan. Die belangstelling is duidelijk negatief gekleurd: de betrokken bewegingen en organisaties worden als gevaarlijk en geheimzinnig beschouwd. Een ongunstige invloed op vooral jongeren wordt steeds verondersteld.
In het algemeen spraakgebruik is het gebruikelijk geworden al deze verschijnselen onder de ene noemer ‘sekten’ of ‘jeugdsekten’ te brengen. Vanuit godsdienstsociologisch standpunt geredeneerd is dat beslist onjuist. Slechts enkele van deze organisaties komen overeen met het sektebegrip, zoals dat in de sociologie bestaat. Hare Krishna en de Verenigingskerk zijn daar typische voorbeelden van. Sommige andere organisaties kunnen beter als bewegingen omschreven worden, als min of meer losse verzamelingen van mensen die in wisselende vormen en op wisselende plaatsen uitdrukking geven aan gemeenschappelijke religieuze opvattingen.
Hier kan men denken aan bijv. Youth for Christ. In weer andere gevallen is het meer op zijn plaats van een cultus te spreken, zoals bijvoorbeeld in het geval van Divine Light Mission en tot op zekere hoogte ook bij de volgelingen van Bhagwan.
In sommige gevallen is de keuze van het meest passende concept afhankelijk van het onderdeel of het aspect van de organisatie, dat men beschrijft. Transcendente Meditatie heeft voor de kern van volgelingen een onmiskenbaar religieuze inslag, terwijl voor de grote periferie van geïnitieerden TM niet eens een beweging is, maar alleen een techniek die je kunt leren. Scientology presenteert zichzelf qua organisatie als een kerk en naar de inhoud als een religieuze filosofie. Nominaal is dat wel te verdedigen, maar buiten Scientology spreekt het weinig mensen aan. Wallis (1976) beschouwt Scientology als een sekte. Scientology vindt zijn oorsprong in een vorm van lekenpsychotherapie en hoewel nu een religieuze filosofie - whatever that may be -, is het aanbod aan mogelijk geïnteresseerden in eerste instantie toch niet religieus, maar therapeutisch.
| |
| |
Zo kunnen we doorgaan. Steeds weer blijkt dat de ‘organisaties’ die hier besproken worden, niet alleen onderling zeer verschillen, maar ook zelf op veel verschillende manieren bekeken en beschreven kunnen worden, afhankelijk minder van het standpunt van de onderzoeker dan wel van het aspect dat hij onderzoekt.
Wel of geen sekte is in dit geval meer dan een nominaal probleem. Breng je bepaalde organisaties onder één noemer bijeen, dan geef je daarmee niet alleen te kennen ze stuk voor stuk te beschouwen als behorend tot de klasse van verschijnselen die in het betreffende concept wordt samengevat, maar ook richt je de aandacht verder vooral op de typische kenmerken van juist die klasse van verschijnselen. In het eerste geval is de vraag of je het goed gezien hebt, in het tweede geval of je genoeg kunt zien.
Wilson (1959) heeft geprobeerd het dilemma wel of geen sekte uit de weg te gaan, door van een definitie van het begrip af te zien en in de plaats daarvan te formuleren wat de typische kenmerken van een sekte zijn. De volgende kenmerken werden door hem genoemd:
- | lidmaatschap uit vrije keuze, niet door geboorte; |
- | toelating tot het lidmaatschap op grond van door de sekteleiders erkende en aantoonbare kennis van de leer, een persoonlijke bekeringservaring of een aanbeveling door een ouder lid van de sekte; |
- | het karakter is exclusief en gesloten; wie zich niet aan de geldende leer houdt of tegen de regels van de moraal of de organisatie zondigt, wordt uitgestoten; |
- | de sekte beschouwt zich als een elite, begiftigd met een bijzonder inzicht of belast met een bijzondere opdracht; |
- | er is sprake van een streven naar persoonlijke perfectie; |
- | er is geen principieel verschil tussen leken en priesters of voorgangers; |
- | er is gelegenheid om spontaan uiting te geven aan een persoonlijk gevoel van betrokkenheid; |
- | de sekte staat vijandig of onverschillig tegenover de samenleving en de staat; |
- | het lidmaatschap is absoluter en omvattender dan dat van een kerkgenootschap; |
- | er is sprake van een duidelijk herkenbare eigen ideologie; |
- | overtreders van de regels worden als verraders beschouwd en voor hun overtredingen gestraft of uitgestoten. |
Wilson geeft dus geen definitie van het begrip sekte, maar probeert een aantal kenmerken te omschrijven, die in wisselende volgorde en intensiteit in iedere sekte wel in een of andere vorm terug te vinden zijn. Dat is een heel pragmatische benadering van het begrip sekte, die echter ook enkele nadelen heeft. Wilson's lijst van kenmerken heeft iets te veel
| |
| |
van een checklist, bedoeld om een organisatie te kunnen herkennen als sekte en de score van de organisatie op ieder kenmerk vast te stellen. Dat resulteert dan in een wat statisch beeld van sekten naast elkaar; processen van verandering, maatschappelijke reacties, relaties tot de gevestigde kerken, betekenis voor de leden, aard van de leer, inhoud van de leer en dergelijke meer blijven echter onzichtbaar. In het geval van de hier onderzochte bewegingen zitten we dan bovendien met het probleem, dat voor sommige van hen minstens enkele van Wilson's kenmerken helemaal niet relevant zijn. Wilson's sektemodel gaat impliciet uit van een sekte met duidelijke grenzen en een herkenbare interne organisatie. Dat is nu precies wat bij een aantal van de bewegingen in dit onderzoek ontbreekt. Geen sekten dus?
| |
3. Sekte en cult
Stark en Bainbridge hebben onlangs een ambitieuze poging gedaan een conceptueel kader te ontwerpen voor een theorie van religieuze bewegingen (1979; 1980; 1981). Uiteindelijk willen ze komen tot een deductieve theorie over hoe religieuze bewegingen ontstaan, hoe ze zich ontwikkelen, hoe ze volgelingen trekken, enz. Zover is het nog niet en men kan er zo zijn twijfels over hebben of het überhaupt mogelijk zal zijn in de sociologie strikt deductieve theorieën op te stellen, die niet meteen ook tautologieën of ‘Leerformeln’ zijn. Niettemin, het conceptuele kader van Stark en Bainbridge is hier erg goed te gebruiken, omdat het de bewegingen, waar het in dit onderzoek om gaat, in een duidelijk verband met de gevestigde godsdiensten plaatst en ook de maatschappelijke reactie op deze bewegingen interpreteert. De deductieve theorie mag er dan nog niet zijn, het conceptuele kader bevat toch impliciet al heel wat inductieve theorieën.
Ten aanzien van de verhouding kerk-sekte grijpen Stark en Bainbridge terug naar de Troeltschtraditie, die door Johnson (1963) het meest pregnant onder woorden is gebracht: ‘A church is a religious group that accepts the social environment in which it exists. A sect is a religious group that rejects the social environment in which it exists’ (1979, 123). Het verschil tussen kerk en sekte is dus een verschil in mate van spanning met de omgeving. Als een religieuze organisatie de samenleving en de cultuur zonder meer kan accepteren, zoals ze zijn, dan is er geen sprake van spanning en is zo'n organisatie of groep als een kerk te beschouwen: de kerk vertegenwoordigt een levensbeschouwing, die zich goed verdraagt met de algemene cultuur of daarmee geheel samenvalt. Bij sekten is dat niet zo en dat maakt sekten tot op zekere hoogte tot organisaties van devianten: mensen die anders denken dan algemeen
| |
| |
aanvaard is of door de meerderheid aanvaard wordt.
De consequentie van deze opvatting van het verschil tussen kerken en sekten is niet gering. Voor Nederland zou het onder meer impliceren dat de zwartekousenkerken als sekten beschouwd moeten worden, maar de liberaal joodse gemeente bijvoorbeeld als een kerk. De spanning met de samenleving is in het eerste geval veel groter dan in het laatste geval. Tegelijkertijd echter zou men, indien men de ‘social environment’ tot laten we zeggen Kampen beperkt, de zwartekousenkerken weer wel als kerken en niet als sekten moeten beschouwen. Het is het verschil in spanning en het verschil in omgeving dat beslissend is voor de keuze van het concept. Met het begrip sekte wordt dus geen bepaalde categorie verschijnselen meer aangeduid, maar een bepaald gebied op de parameter ‘mate van spanning met de sociaal-culturele omgeving’.
Vervolgens introduceren Stark en Bainbridge het begrip religieuze beweging. Religieuze bewegingen willen de spanning in de relatie tot de samenleving op een bepaald niveau (hoger of lager) brengen of juist hetzelfde houden. Binnen een kerk kunnen bewegingen optreden die de kerk meer willen aanpassen aan de samenleving (het aggiornamento van de r.k.-kerk bijvoorbeeld), zo'n aanpassing nu juist willen verhinderen (in Nederland bijvoorbeeld bisschop Gijsen) of de afstand tot de samenleving zelfs wil vergroten (om bij de katholieke kerk te blijven, de Confrontatiegroep). Doet zich in een sekte een beweging voor die minder spanning zoekt, dan spreken Stark en Bainbridge van een kerkbeweging, in het Nederlands misschien beter nog een verkerkelijkingsbeweging. De andere kant uit komen we dan de sektarische beweging tegen, binnen een kerk vaak een schisma tot gevolg hebbend. De sektariërs beschouwen zich als de bewakers en bewaarders van het oorspronkelijke religieuze erfgoed. Zij staan dichter bij de oude waarheid.
Sekten ontstaan niet altijd door schisma's. Nieuwe religies kunnen zich aandienen, nieuw ontstaan (innovatie) of uit andere landen afkomstig zijn (import). In de Verenigde Staten gebruikt men voor deze sekten, die dus geen judeo-christelijke achtergrond hebben, in het algemeen het woord ‘cult’, dat ironisch genoeg daar ongeveer dezelfde peioratieve klank heeft als in Nederland het woord sekte (Amerikanen gebruiken het begrip sekte in een veel neutralere zin, van sekten, christelijke sekten dus, heeft men daar geen afkeer). Sekten grijpen terug op het bestaande, op het vertrouwde, op de traditie, op het oude; culten wijzen naar het komende, het vreemde, het onafhankelijke, het nieuwe. Sekten zijn schismatische religieuze bewegingen en ontstaan binnen bestaande bewegingen of kerken. Culten kunnen religieuze bewegingen en ook kerken worden, maar omdat ze zich buiten bestaande kaders ontwikkelen, zijn ze veel kwetsbaarder voor storende invloeden en voor
| |
| |
desintegratieve tendensen dan sekten. (Qua organisatiegraad beginnen culten een trede lager dan sekten).
De culten zelf kunnen qua organisatiegraad in drie groepen van toenemende organisatorische verdichting onderscheiden worden:
1. | Audience cults: deze culten bestaan hoofdzakelijk uit een aanbod, een aanbieder en een publiek, dat min of meer passief het gebodene tot zich neemt of het aanbod rustig thuis consumeert in de vorm van boeken of artikelen. Het karakter van het aanbod is mythologisch: losse verhalen met een min of meer vage boodschap. De consument is de individuele afnemer van een produkt. |
2. | Client cults: in client cults is er sprake van een behoorlijke organisatie van het aanbod en de aanbieders, maar tussen de cliënten bestaat nog weinig organisatie. Zij zijn nog individuele afnemers van een aanbod, dat buiten hen en zonder hen tot stand komt. De consument is de individuele afnemer van een organisatie, waar hij zelf verder geen deel van uit maakt. Het karakter van het aanbod is magisch: het aanbod voorziet in een bevrediging van beperkte en specifieke aard. |
3. | Cult movements: dit zijn religieuze bewegingen op het niveau van sekten en kerken, dat wil zeggen met dezelfde spanningsbreedte ten opzichte van de samenleving, maar niet noodzakelijk met dezelfde organisatorische opbouw als sekten of kerken. Cult movements voorzien net als sekten en kerken in een religieus aanbod, dat op vragen naar de uiteindelijke zin van het leven een antwoord geeft, dat de aanwezigheid en de werkzaamheid van een bijzondere en bovennatuurlijke kracht of macht veronderstelt. |
De hypothese van Stark en Bainbridge is dat culten niet in conflict komen met de algemene cultuur en de samenleving als geheel, zolang ze zich niet als ‘cult movement’ manifesteren. Audience en client cults stuiten op weinig verzet en kunnen vrij gemakkelijk worden ingepast in het bestaande maatschappelijke kader. Ze leveren dus maar weinig spanning op. Cult movements staan als georganiseerde en vreemde of nieuwe religies al zeer gauw op gespannen voet met de samenleving. Ze hebben andere opvattingen en gewoonten dan die algemeen aanvaard zijn (difference), ze stellen zich vaak vijandig op tegenover de samenleving of claimen een alternatief te bieden (antagonism) en ze hebben de neiging zichzelf en hun leden van de samenleving af te scheiden (separation). Als ze dat zelf allemaal al niet doen, dan is er toch alle kans dat de samenleving zo afwijzend op ze reageert, dat het resultaat hetzelfde is. ‘It is when cults become religious movements that their environment heats up... the more a cult mobilizes its membership, the greater the opposition its engenders... Thus the rule seems to be, the more total the movement, the more total the opposition to it’ (Stark en Bainbridge, 1979, 128).
| |
| |
Brengen we nu de bewegingen uit dit onderzoek onder in het conceptuele kader van Stark en Brainbridge, dan komen we tot de volgende conclusies:
1. | Van de nieuwe religieuze bewegingen is in de zin die Stark en Bainbridge eraan toekennen, geen enkele als een sekte te beschouwen. Met veel goede wil zouden Children of God en de Verenigingskerk als zodanig kunnen gelden, maar in beide gevallen is er, ondanks christelijke invloeden, in ieder geval geen sprake geweest van een schismatische beweging, van een strikt judeo-christelijke achtergrond of van een teruggrijpen naar de oorspronkelijke leer. |
2. | Youth for Christ, Navigators en Campus Crusade zijn religieuze bewegingen met sektarische trekken. Er is én spanning in de relatie met de kerken én een al vrij grote spanning in de relatie met de samenleving als geheel. Ten opzichte van het verleden is er, zeker bij Youth for Christ, sprake van een ontwikkeling die van (bijna) kerkelijke beweging tot (bijna) sektarische beweging heeft geleid. Het ziet ernaar uit dat deze ontwikkeling zich nog verder zal voortzetten. |
3. | Hare Krishna en de Verenigingskerk zijn volledig ontwikkelde geïmporteerde cult movements met een totalistisch karakter en daardoor een zeer hoge graad van spanning in de relatie tot de samenleving. |
4. | Children of God is een niet volledig ontwikkelde innovatieve cult movement met een minder totalistisch karakter, maar door de aard van de innovatie een hoge graad van spanning in de relatie tot de samenleving. |
5. | Divine Light Mission is een niet volledig ontwikkelde geïmporteerde cult movement met voor een deel van de volgelingen totalistisch karakter en daardoor een wat minder hoge graad van spanning in relatie tot de samenleving. |
6. | Transcendente Meditatie is een client cult met een lage graad van spanning in de relatie tot de samenleving. Er zijn duidelijke tendensen in de richting van een cult movement met voor een deel van de volgelingen een totalistisch karakter en dat verhoogt de spanning in de relatie tot de samenleving. |
7. | Scientology is een volledig ontwikkelde innovatieve cult movement, met voor een deel van de volgelingen een totalistisch karakter en een hoge graad van spanning in de relatie tot de samenleving. Scientology is voortgekomen uit een client cult (Dianetics) en een audience cult (de boeken van Hubbard). |
8. | De Bhagwanbeweging is een nog niet volledig ontwikkelde, geïmporteerde en innovatieve cult movement met een weinig totalistisch karakter en een betrekkelijk geringe graad van spanning in
|
| |
| |
| de relatie tot de samenleving. De Bhagwanbeweging is zich als cult movement nog aan het ontwikkelen uit een krachtige client cult (Rajneesh Therapy Institute, meditatiecentra, ashram in Poona) en een zeer omvangrijke audience cult (Bhagwan, zijn boeken en zijn toespraken). |
De spanning tussen cult en sociaal-culturele omgeving kan, zoals al kort aangeduid, geoperationaliseerd worden in maten van afwijking (geloofsopvattingen, normen en gedrag), afwijzing (door de cult van de sociale omgeving of door de sociale omgeving van de cult, in reactie op de mate van afwijking) en afscheiding (verbreken van de relaties met de sociale omgeving). De cultuur en bewegingen verschillen weer van elkaar in hun score op elk van deze maten:
1. | Afwijking in geloofsopvattingen, normen en gedrag; op alle drie de aspecten scoort Hare Krishna het hoogst, gevolgd door Children of God en de Verenigingskerk (vooral afwijkend in geloofsopvattingen en normen), daarna volgen Scientology, Divine Light Mission, Bhagwanbeweging, Transcendente Meditatie en Youth for Christ c.s. |
2. | a. Afwijzing van de sociale omgeving door de cult of beweging zelf: zeer sterk bij Hare Krishna, Children of God, Verenigingskerk en Scientology (vooral de ‘officiële omgeving’). Bij de andere veel minder sterk, het minst sterk bij Transcendente Meditatie en Youth for Christ.
b. Afwijzing door de sociale omgeving van de cult of de beweging: sterke afwijzing van de Verenigingskerk, Hare Krishna, Scientology en Children of God. Minder sterke afwijzing van Divine Light Mission en de Bhagwanbeweging, geringe mate van afwijzing van TM en Youth for Christ. |
3. | Afscheiding van de sociale omgeving: sterke afscheiding bij Hare Krishna, de Verenigingskerk en Children of God, bij alle anderen veel minder sterke afscheiding. |
Voor sekten, maar men zou zich kunnen voorstellen dat dit voor culten niet anders is, gaan Stark en Bainbridge ervan uit, dat kwantitatieve groei ook aanpassing aan de omgeving met zich meebrengt en de mate van spanning dus zal verminderen. Twee voorwaarden moeten dan wel vervuld zijn: het beginniveau van spanning moet niet al zo hoog zijn dat ieder die lid wordt van de beweging al zo gestigmatiseerd raakt dat hij zijn positie in de gewone samenleving praktisch verliest, en de groep moet niet ook al zo in zichzelf gekeerd zijn dat het lidmaatschap verbreking van de contacten met de buitenwereld betekent. Uitgaande van deze voorwaarden zou de hypothese opgesteld kunnen worden, dat bewegingen met een hoog beginniveau van spanning en een sterke afscheidingstendentie ook de bewegingen zullen zijn die bij de meeste
| |
| |
weerstand ook de minste aantrekkingskracht zullen uitoefenen op potentiële bekeerlingen.
Het conceptuele kader dat Stark en Bainbridge ontwikkeld hebben, lijkt nu de introductie van het begrip ‘cult’ en vooral ‘cult movement’ bijna dwingend voor te schrijven. Het nadeel van deze begrippen is dat ze niet aansluiten bij het Nederlandse spraakgebruik en een onderscheid bevestigen, dat in Nederland niet zo sterk gevoeld wordt. De behoefte om een onderscheid te maken tussen sekte en cult, komt voort uit het feit dat sekten al meer dan honderd jaar voor een belangrijk deel het gezicht van de godsdienst in Amerika bepalen en ook niet meer als een storend of kwalijk bijverschijnsel worden gezien, zolang ze er maar niet uit een andere traditie dan de judeo-christelijke stammen. Stark en Bainbridge zien sekten als afscheidingsbewegingen ‘within a conventional religious tradition’ en culten als bewegingen ‘within deviant religious traditions’ (1981, 131).
Het afwijkende zit in hun opvatting, dus niet in de beweging zelf of in de wijze waarop de beweging tot stand komt (dat is meer de Nederlandse houding), maar in de traditie waaruit de beweging voortkomt.
Bij alle analytische scherpte van de taxonomie van Stark en Bainbridge - en daarvan is hier zeer geprofiteerd om een beter inzicht te krijgen in de aard en de positie van de nieuwe religieuze bewegingen - zijn er voor mijn gevoel toch te weinig argumenten om hun begrippen onverkort in het Nederlands in te voeren. Cult of cultus zijn bovendien begrippen die in het Nederlands al een betekenis hebben, die niet precies overeenkomt met het Amerikaanse begrip en het woord cultbeweging herinnert te sterk aan eerder profane geneugten om als een aanwinst in het godsdienstsociologische vocabulair beschouwd te kunnen worden. ‘Nieuwe religieuze bewegingen’ lijkt een aanduiding die redelijk neutraal is en ruim genoeg om zowel de typische ‘sekte’ als de ‘client cult’ te kunnen omvatten. De hantering van de begrippen ‘sekte’ en ‘nieuwe religieuze beweging’ is in Nederland en in dit boek tot nu toe vrij los geweest en het is de bedoeling om dat hier verder ook zo vol te houden.
|
|