De kikker die zichzelf opblies en andere Middeleeuwse fabels
(1999)–Anda Schippers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
De boer, de wolf, de vos en de kaasaant.Er was een boer die zijn ossen er nauwelijks toe kon bewegen of aanzetten iets nuttigs te doen en rechtuit te gaan met ploegen. Tot deze ossen zei de boer vaak: ‘Och, mogen de wolven jullie opeten, want jullie gaan zo scheef naar voren!’ Toen de wolf dat hoorde, wachtte hij de hele dag en zat klaar tot men hem de ossen zou geven. Maar toen de dag ten einde kwam, zag hij dat hij vergeefs gehoopt en gewacht had. Want de boer maakte de ossen los van de ploeg en dreef ze naar huis. En de wolf zei tegen de akkerbouwer: ‘O boer, vandaag hebt u dikwijls beloofd uw ossen aan mij te geven, wat u nu dus moet doen.’ De boer zei: ‘Dat heb ik met gewone woorden beloofd, die niet bindend zijn, en ik heb het ook niet met een eed bevestigd.’ De wolf zei: ‘U gaat hier niet weg tenzij u uw belofte gestand doet.’ Tenslotte, nadat ze hadden geredetwist, kwamen ze overeen een arbiter of rechter te kiezen. Terwijl ze een rechter zochten, kwam hun een vosje tegemoet dat zei: ‘Waar gaan jullie heen?’ en ze vertelden of verhaalden het vosje alles wat er gebeurd was. De vos zei: ‘Jullie zoeken onnodig naar een ander, want ik zal deze zaak tussen jullie uitstekend beslechten en beëindigen. Maar eerst zal ik ieder van jullie apart en in 't bijzonder iets zeggen, opdat ik jullie des te gemakkelijker kan verenigen. Als wat ik zeg u bevalt, volg het dan op; bevalt het u niet, breng dan de zaak voor de rechter.’ Ze stemden ermee in en de vos sprak eerst met de boer. Hij zei: ‘U moet mij een kip geven en mijn gezellin ook, dan zult u uw ossen ongedeerd behouden.’ Toen de boer dat goedvond en erin toestemde, nam de vos de wolf apart en ter zijde. ‘Vriend, vanwege uw verdiensten in het verleden heb ik, alleen voor u, tegen de akkerman gezegd dat hij u voor uw eis een grote kaas moet geven en dat u dan zijn ossen heel zult laten.’ De wolf vond het goed. | |
[pagina 73]
| |
De vos gebood de boer weg te gaan met de ossen en zei tegen de wolf: ‘U komt met mij mee; ik zal u naar de plaats brengen waar u een uitgelezen kaas zult vinden.’ En hij leidde de wolf her en der naar allerlei plekken, tot de maan was opgekomen en scheen. Op 't laatst kwam hij bij een put en, staande op de put, toonde hij de wolf de weerkaatsing en weerspiegeling van de stralen van de maan in de put. En hij zei: ‘Kijk vriend, een goede grote kaas! Klim naar beneden en pak hem.’ De wolf zei: O broeder, daalt u eerst af; als u de kaas niet kunt dragen omdat hij zo groot is, dan zal ik u helpen.’ De vos stemde in, omdat hij vol streken zat. De emmers die bedoeld waren om water mee te putten, waren zodanig met een touw opgehangen en vastgebonden, dat als de een omhoog ging, de ander naar beneden ging. Toen de vos in de ene emmer ging zitten, zakte hij meteen naar beneden de put in en bleef daar een hele tijd. De wolf zei: ‘Waarom blijf je,daar zo lang en breng je de kaas niet?’ Hij vermoedde dat de vos hem alleen wilde opeten. De vos zei: ‘Ik kan de kaas niet alleen omhoog krijgen omdat hij zo groot is. Kom in de andere emmer naar beneden om me te helpen!’ De wolf klom in de eramer en omdat hij zwaarder was dan de vos, liet hij al dalend de emmer met de vos omhooggaan, waar de vos erg blij om was. Zodra hij bij de rand van de put kwam, sprong hij eruit en liep weg en liet de wolf achter in de put. En zo, omdat de wolf vanwege toekomstig bezit (dat altijd onzeker is) datgene wat aanwezig en zekerder was heeft laten zitten, verloor hij de ossen én de kaas. Vergooi daarom nooit wat zeker is, voor wat onzeker is. |
|