De kikker die zichzelf opblies en andere Middeleeuwse fabels
(1999)–Anda Schippers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
De patrijs en de kippenOver de patrijs en de kippen, waaruit we leren dat machtigen in tijden van voorspoed de armen niet moeten onderdrukken
Een patrijs vond eens een nest met pauweneieren bij het huis van een rijke man, en broedde de eieren uit. De heer van het huis was daarover zeer verheugd en voedde de patrijs extra goed, zodat ze de jonge pauwen verder groot zou brengen. De patrijs werd hierdoor heel vijandig tegenover de gewone kippen en beet ze weg bij de trog. Ze pikte en sloeg ze tot ze het veld moesten ruimen. De kippen waren nijdig en verbitterd maar zwegen, in afwachting van hun wraak. Zodra de jonge pauwen groot geworden waren, lieten ze de patrijs alleen, zoals pauwen zich van hun moeder plegen af te keren. De heer voedde daarom de patrijs niet meer zoals eerst; ze moest nu samen met de andere hennen haar eten zoeken. Op dat moment dachten de kippen terug aan het onrecht en wreekten het geledene zo goed als ze konden: ze lieten de patrijs niet in hun midden toe. Toen gaf de patrijs haar schuld toe en huilde, terwijl ze zei: ‘Ach, wee mij, ik heb kinderen opgevoed en ze hebben mij versmaad.’ Maar de kippen bleven de patrijs vervolgen en zeiden: ‘Wie in voorspoed leeft, moet wie het minder heeft niet boosaardig behandelen.’ Dit moeten zij ter harte nemen die een zeker ambt bekleden of in rijkdom leven. Ze zouden ondergeschikten en armen niet moeten kwellen, want de tijden veranderen en het rad van avontuur draait dikwijls om. Daarom zegt de wijze man: ‘Alle dingen hebben hun tijd en op hun eigen uur gebeuren alle dingen die onder de hemel zijn.’ En ook: ‘Er is een tijd van voorspoed en een tijd van tegenspoed.’aant. De tijd gaat rond als een rad, waardoor sommigen opklimmen en anderen naar beneden gaan. Maar wie omhooggaat, moet er goed aan denken dat hij de neergaande niet minacht. Want de wijze man zegt: ‘Bespot nooit ie- | |
[pagina 47]
| |
mand in het uur van zijn bitterheid, want degene die vernedert en verheft is God, die alles weet.’ Evenzo: ‘Vergeet tijdens de goede dagen de slechte niet, om de vergankelijkheid van de tijd en van posities.’ Isidorus zegt: ‘Vallend en broos is de tijdelijke macht. Zeg mij, waar zijn de prinsen, waar zijn de koningen, waar de keizers, waar de mannen van tijdelijke rijkdom; waar zijn de machtigen van de wereld?’ Ataxerxes, de hovaardige koning van Perzen en Meden, die bergen omverwierp en wateren en de zee vlak trok, stond eens op een hoge toren en zag beneden zich een ontelbare schare volk. Toen huilde hij, omdat over honderd jaar niemand van degenen die hij zag nog levend zou zijn. Men vertelt nog iets verbazingwekkends over hem. Op een keer trok hij tegen de Grieken ten strijde met duizend gewapende mannen, twaalfhonderd oorlogsschepen, drieduizend schepen met leeftocht en andere benodigdheden en gereedschappen voor de strijd. Toen hij dit grote, ontelbare leger van mensen en schepen voor zich zag en aan de vergankelijkheid en kortheid van de tijd dacht, en aan hoe al die mensen teniet zouden gaan, werd hij deemoedig en zei: ‘De mensen noemen mij een grote en sterke koning. Maar ik weet dat ik slechts stof en as ben.’ Een hertog van Lotharingen was aan het einde van zijn leven gekomen en bezag zijn huizen en kastelen. Hij zei: ‘O heer God, hoe nietswaardig zijn deze tijdelijke dingen. Ik die zoveel kastelen, paleizen en onderkomens gehad heb en zoveel mensen heb mogen herbergen, weet niet waarheen ik gaan zal of waar ik geherbergd zal worden.’ |
|