Een proeve van stilistiek bij Ruusbroec 'den Wonderbare'
(1930)–W.C.A. Schilling– Auteursrecht onbekend
[pagina 60]
| |||||||
Hoofdstuk III.
| |||||||
[pagina 61]
| |||||||
‘Van den Rike der Ghelieven’ geeft de volgende goede paradigmata: cap. 1 bl. 128; cap. 4 bl. 137; cap. 12 bl. 154; cap. 13 bl. 156; cap. 20 bl. 184-185; cap. 22 bl. 195; cap. 23 bl. 196; cap. 26 bl. 213; cap. 26 bl. 214; cap. 29 bl. 227; cap. 31 bl. 232; cap. 34 bl. 241-242; cap. 38 bl. 257 en ten slotte cap. 42 bl. 262-263. Samen zijn het 14 gevallen, waarvan 10 leerend en 4 mystiek. Deze 10 eerste bevatten een klassiek voorbeeld van didactisch ‘en’ gebruik nl. cap. 34 bl. 241, hetgeen wij als schoonste maar tevens ook als eenigste didactische voorbeeld hier zullen laten volgen. Het vertelt ‘hoe die verlichte redene Gode scouwet in vernuftighen beelden’: ‘En hi is een scoenheit, die ciert hemelrike en ertrike. En hi is een rijcdom, daer alle creaturen uut ghevloten sijn en weselic in bleven sijn. En hi is een eersamheit hemelrijcs en ertrijcs, en alre creaturen. En hi is een leven, daer alle dat in leeft, dat ye ghewart en emmermeer sijn sal. En hi is seghe, daermen alle dinc in verwint. En hi is crone, daer die verwinnende met ghecroent werden. En hy is ghesonde; die hem vercrighet, hi is vorwert meer ghenesen. En hi is vrede daer alle minnende in rasten. En hi is sekerheit; die hem vercrighet, hem en mach niet ghebreken. En hi is die salicheit die ghevet dat ghebruken. En hi is troest, die verblijt die bedroefde. En hi is soeticheit die doergheet die begherende. En hi is vroude; in hem glorieren die minnende.’ Zoo snelt Ruusbroec verder in één schoone litanie van Gods volkomenheden: ‘En hi is oirspronc der vrouden; ...En hi is een jubel, ...En hi is die loen, ...En hi is een waellust, ...En hi is vuericheit, ...En hi is die moghentheit, ...En hi is die godheit, ...En hi is die ewicheit, ...En hi is die goede, ...En hi is die mildicheit, ... En hi is ene onghemetene minne, ...En hi is edelheit, ...En hi is een luterheit, ...En hi is vruchtbaerheit; ...Ende hi is die ghewout ...Ende hi is die wijsheit, ...Ende hi is ghestadicheit, ...En hi is die trouwe, ...En hi is die waerheit, ... En hi is heylicheit, ...Ende hi is ene hitte, ...En hi is licht, ... En hi is satheit, ...Ende hi is starcheit, ...En hi is gherechticheit, ...En hi is reynicheit, ...In voortdurende stijging | |||||||
[pagina 62]
| |||||||
klimt ‘de Wonderbare’ hooger, omhoog naar ‘godheit’ en ‘ewicheit’, om dan weer af te dalen in zachte glooiing langs Gods eigenschappen naar de ‘reynicheit’ die, ‘ane den lesten dach, alle onreyne versmaden sal, en alle reine mit hem verenighen sal’. Denken dat Ruusbroec hier ‘en’ slechts als een stopwoord gebruikt, staat gelijk met hem niet begrijpen. Want nemen wij op enkele plaatsen ‘en’ weg en vervangen wij het door een ander gelijkbeteekenend woord, dan is alle betoovering geweken, het meesleepende, telkens ophijgende van het rhythme verbroken en weg ook juist dàtgene, wat ons gevangen houdt en ons dwingt te aanschouwen wat God alles voor ons is, als een noodzakelijkheid, als iets waaraan geen ontkomen meer mogelijk is. Zóó groot is de macht van een klein woord, want dat woord is een onmisbare schakel in de rhythmegolf voortkomend uit het diepste hart van den leeraarmysticus. In ‘die Chierheit’ vinden we de volgende gevallen van ‘en’ als voegwoord: cap. 3 bl. 13; cap. 10 bl. 23; cap. 12 bl. 26-27; cap. 13 bl. 68-69; cap. 26 bl. 51; cap. 26 bl. 86; cap. 27 bl 87; cap 30 bl. 94; cap. 33 bl. 100; cap. 33 bl. 102; cap. 37 bl. 106; cap. 37 bl. 109; cap. 48 bl. 123; cap. 51 bl. 129; cap. 52 bl. 130; cap. 55 bl. 135; cap. 56 bl. 136; cap. 57 bl. 137; cap. 57 bl. 138; cap. 60 bl. 143; cap. 65 bl. 150; cap. 66 bl. 152; cap. 66 bl. 153; cap. 69 bl. 158-159; cap. 69 bl. 160; cap., 71 bl. 162; cap. 73 bl. 165; cap. 75 bl. 170-171; cap. 75 bl. 172; cap. 76 bl. 174; cap. 77 bl. 175-176; cap. 77 bl. 177; cap. 77 bl. 178; cap. 77 bl. 180; cap. 1 bl. 183; cap. 5 bl. 188; cap. 5 bl. 189; en cap. 6 bl 191. Dat is in totaal 38 voorbeelden. Negentien ervan zijn mystiek-didactisch en negentien didactisch alleen. Waar we hierboven hèt klassieke didactische voorbeeld gaven, willen we het mystieke laten volgen, n.l. cap. 71 bl. 162: ‘En in deser verenichtheit inden gheeste Gods comt hiGa naar voetnoot1 | |||||||
[pagina 63]
| |||||||
in enen ghebrukeliken smaec, en besit dat godlike wesen. En hi wert vervult, na der ontsonkenheit sijns selfs in sinen weseliken sine, met der afgrondigher weelden en rijcheit Gods. En ute deser rijcheit vloyt, in die enicheit der overster crachte, een omvanc en ene volheit van ghevoelliker minnen. En ute deser volheit ghevoelliker minnen, vloyt in dat herte en in die lijflike crachte een ghenoechlic doregaende smaec. En overmits dese vloede, wert de mensche onbeweghelic van binnen, en sijns selfs onmachtich en al sijns werkes. Ende hi en weet niet noch en ghevoelt niet anders in dat ynnichste sijns gronts, in siele en in lijf, dan ene sonderlinghe claerheit met ghevoelliker welheit en doregaende smake.’ Door een climax van gevoelens heen voert Ruusbroec de ‘ynnighe mensce’ tot het ‘onbeweghelic’ zijn ‘van binnen’, tot die ‘sonderlinghe claerheit met ghevoelliker welheit’, welke hij zelf ondervond in zijn ‘staat van gebed’. Datgene wat achtereenvolgens leidt naar deze staat van uitverkiezing tracht ‘de Wonderbare’ als het ware in één greep te omvatten en zijn medemenschen onder het oog te brengen. Daarom is dan ook juist hier het kleine aaneenschakelende voegwoord zoo op zijn plaats. Nu reeds van twee werken de vindplaatsen en ook voorbeelden gegeven zijn, zullen wij volstaan met het opnoemen van de totaalcijfers der overige. ‘Dat Hantvingherlijn’ heeft 17 maal veelvuldig gebruik van ‘en’ als voegwoord, en wel 5 maal in een didactische, 12 maal in een mystiek-didactische zin. (Het mooiste mystieke voorbeeld is cap. 3 bl. 199). ‘Dat Boec van den vier Becoringhen’ 4 maal, n.l. 3 maal didactisch en 1 maal mystiek en didactisch tevens. (Het mooiste didactische voorbeeld bl. 282). ‘Van den Kerstenen Ghelove’ heeft 6 gevallen, geheel didactisch. Wij vinden in ‘Dat Boec van Seven Sloten’ 13 maal veelvuldig gebruik van ‘en’ als voegwoord, 11 maal in een didactische en 2 maal in een mystiek-didactische zin. (Een zeer | |||||||
[pagina 64]
| |||||||
mooi didactisch voorbeeld vindt men cap. 1 bl. 64). ‘Die Spieghel der ewigher Salicheit’ geeft 24 voorbeelden, waarvan 7 mystiek en 17 didactisch. (Het schoonste didactische geval bevindt zich in cap. 2 bl. 133-134-135). In ‘Dat Boec van VII Trappen in den graet der gheesteliker minnen’ zijn 10 ‘en’ gevallen. Acht staan in didactische, 2 in mystieke zinnen. Negen voorbeelden treffen wij aan in ‘Dat Boec der hoechster Waerheit’ en wel 6 didactische en 3 mystieke. ‘Dat Boec van den twaelf Beghinen’ bevat 39 ‘en’ gevallen, waarvan 35 in didactisch en 4 in mystiek verband. (Cap. 28 bl. 77 is een mooi mystiek, cap. 36 bl. 95, cap. 74 bl. 229 en cap. 84 bl. 280 zijn schoone didactische voorbeelden). Nu ten slotte ‘Dat Boec van den gheesteleken Tabernacule I en II’. Het eerste deel heeft 102 ‘en’ gevallen, waarvan 13 mystiek en 89 didactisch of verhalend. Mooie didactische voorbeelden zijn te vinden in cap. 5 bl. 18-19; cap. 7 bl. 28; cap. 52 bl. 230; cap. 63 bl. 257 en cap. 68 bl. 269. Goede mystieke in cap. 13 bl. 87; cap. 17 bl. 118-119; cap. 26 bl. 163 en cap. 31 bl. 175. Het tweede deel van ‘Den Gheesteleken Tabernacule’ bevat 75 voorbeelden van talrijk ‘en’ gebruik (als voegwoord). Zeventig staan in didactisch, 5 in mystiek verband. Van de mystieke paradigmata verdient m.i. vermelding cap. 224 bl. 198-199 en van de didactische cap. 207 bl. 85; cap. 211 bl. 94-95; cap. 215 bl. 105; cap. 220 bl. 156; cap. 221 bl. 168 en tenslotte cap. 239 bl. 214. Al Ruusbroec's werken samen bevatten 351 vermeldenswaardige voorbeelden van talrijk ‘en’ gebruik als voegwoord, n.l. 279 in didactische en 72 in mystieke gevallen. De verhouding van het ‘en’ gebruik in didactische en mystieke zinnen is dus 79,5: 20,5 (plm. 80% didactisch en 20% mystiek). Naast ‘en’ als voegwoord staat echter nog ‘en’ als gewoon verbindingswoord, en volledigheidshalve dienen we ook hieraan onze aandacht te schenken. ‘Van den Rike der Ghelieven’ geeft 9 voorbeelden van | |||||||
[pagina 65]
| |||||||
talrijk ‘en’ gebruik als verbindingswoord, 8 in didactisch en 1 in mystiek verband (het mooiste didactische geval vindt men in cap. 2 bl. 130). ‘Die Chierheit’ geeft 50 gevallen, waarvan 31 in didactisch, 19 in mystiek verband. (De vermeldingswaardigsten zijn: bl. 3; cap. 2 bl. 37; cap. 33 bl. 101; cap. 48 bl. 122 welke didactisch, cap. 37 bl. 107; cap. 63 bl. 147 en cap. 67 bl. 155 welke mystiek zijn). ‘Dat Hantvingherlijn’ bezit er 8, waarvan 5 didactisch en 3 mystiek (cap. 10 bl. 229 is een mooi mystiek voorbeeld). ‘Dat Boec van den Vier Becoringhen’ één, en wel een didactisch voorbeeld. ‘Van den Kerstenen Ghelove’ 4, n.l. 1 mystiek en 3 didactische gevallen. Van de didactische zijn die op bl. 241 en 251 het beste. ‘Dat Boec van Seven Sloten’ 5, waarvan 2 mystiek en 3 didactisch (cap. 12 bl. 89 en vooral cap. 21 bl. 116 zijn goede didactische voorbeelden). ‘Die Spieghel der Ewigher Salicheit’ heeft er 7, 1 mystiek en 6 didactische. Het beste didactische paradigma vinden wij in cap. 12 bl. 190-191. ‘Van VII trappen in den graet der gheesteleker Minnen’ geeft 4 didactische gevallen, waarvan dat in cap. 10 bl. 34 het belangrijkste is. ‘Dat Boec der Hoechster Waerheit’ 6, n.l. 1 mystiek en 5 didactisch. Het mooiste didactische voorbeeld is te vinden op bl. 248 cap. 4. ‘Dat boec van den twaelf Beghinen’ bevat 18 voorbeelden, 2 zijn er mystiek en 16 didactisch. Cap. 15 bl. 39 en cap. 16 bl. 42 moeten worden vermeld als de schoonste mystieke, cap. 20 bl. 53, cap. 20 bl. 61, cap. 36 bl. 102 en cap. 74 bl. 226, 227 als de schoonste didactische gevallen. ‘Dat Boec van den gheesteleken Tabernacule I’ heeft 65 maal ‘en’ gebruik en wel 9 keer mystiek en 56 keer didactisch. Cap. 12 bl. 80; cap. 20 bl. 137 en cap. 26 bl. 163 moeten als mystieke, cap 5 bl. 19; cap. 11 bl. 66; cap. 31 bl. 173; cap. | |||||||
[pagina 66]
| |||||||
66 bl. 266-267 en cap. 68 bl. 269 als didactische voorbeelden worden genoemd. ‘Dat Boec van den gheesteleken Tabernacule II’ bevat 37 paradigmata. Hiervan zijn er 6 mystiek en 31 didactisch. Mooie didactische voorbeelden kunnen we vinden in cap. 193 bl. 50; cap. 203 bl. 78; cap. 214 bl. 102; cap. 220 bl. 156 en cap. 237 bl. 212; het beste mystieke voorbeeld in cap. 224 bl. 198-199. Waar wij van ‘en’ als voegwoord verschillende voorbeelden gaven, zijn hier eenige paradigmata van ‘en’ als verbindingswoord, n.l. in didactische en in meer mystieke passages, op hun plaats. Het didactische volgt dan ook onmiddellijk (‘Dat Boec van Seven Sloten’ cap. 21 bl. 116): ‘Maect uwe woninghe in de gate sijnre wonden, alse die duve doet inden gaten der steenroetsen. Legt uwen mont ane sine opene side, en riect en smaect die hemelsce soeticheit die ute sijnre herte vloyt. Siet ane uwen kempe en uwen gygant hoe hi vore u ghestreden heeft al toter doot, en heeft uwe viande verwonnen en de doot uwer sonden ghedoodt met sijnre doot, en heeft uwe scout betaelt, en heeft sijns Vader erve ghecocht en vercreghen met sinen bloede. En hi is vore op ghevaren, en heeft u die poirte gheopent, ende die stat bereet ewigher glorien.’ Niet slechts mysticus, maar ook leeraar is Ruusbroec met zijn geheele hart en daarom komt hij in zijn didactiek, die immers overal doorweven is van zijn mystieke Godsliefde, tot hoogten van enthousiasme en daarmee tot groote stuwing en vaart in zijn woordenrij. Dat is te zien in het hierboven gegeven voorbeeld, dat kan nog opgemerkt worden op zoo vele andere plaatsen en dat vinden we ϰατ᾽ ἐξοχην in de hier volgende woorden (‘Die Chierheit’ II cap. 33), waaraan een beschrijving van alles wat Jezus voor ons deed en leed, is vooraf gegaan: ‘En hieromme heetet hi behoudere der werelt, ende is verclaert en glorificiert, en verhaven en gheseten ter rechter hant sijns Vader, en regneert in mogentheit; en alle creature boecht hare knien, hemelsche, ertsche en helsce vore sinen hoghen name in ewicheit.’ Zuivere mystiek geeft ons ‘de Wonderbare’ in ‘Die Chier- | |||||||
[pagina 67]
| |||||||
heit’ cap. 67 bl. 155: ‘En hier omme wandelt hi in den hemel, en aensiet en merket met allen heylighen die edelheit sijns minnaren, sine onbegripelike hoecheit, en sine afgrondighe diepheit, lancheit en breetheit, wijtheit en waerheit, sine goede en sine onsprekelike mildicheit, en al selke minlike eyghenscape, die in Gode onsen minnare sijn sonder ghetal, en alle grondeloes in sire hogher naturen: want hi eest selve.’ En in ‘Van den Twaelf Beghinen’ cap. 15 bl. 39: ‘Die gheest ons Heren trect ons in, en toent ons dat anscijn der minnen, en maect ons los en ledich ons selfs, liefs en leets, en alre creaturen, ende ghevet ons volheit sijnre ghenaden; en leert ons oefeninghe volmaecter minnen, dat is onderlinghe scouwen tusscen ons en Gode, onderlinghe smaken en kennen, ghelieven en behaghen, in minnen smelten en vervlieten.’ Alle werken van Ruusbroec samen bevatten 214 passages met overvloedig ‘en’ gebruik als verbindingswoord, en wel 169 in didactisch en 45 in mystiek verband. (Dat is ruim 78,9% tegen ruim 21,0%). Van de voorbeelden van ‘en’ als voegwoord waren de getallen 351, 279 en 72 (d.i. ruim 79,4% tegen ruim 20,5%). Zijn de totaal cijfers ook al iets verschillend - Ruusbroec gebruikt het voegwoord ‘en’ vaker talrijk achtereen dan het verbindingswoord - de verhouding van de didactische en mystieke gevallen blijft voor beiden hetzelfde. Ook Eckhart heeft wel veelvuldig ‘en’ gebruik in zijn ‘Predigte’, maar lang niet zoo als Ruusbroec. Bovendien blijkt bij een vluchtig overzicht ‘en’ als verbindingswoord meer in grooten getale achtereen voor te komen dan het voegwoord ‘en’. Hieruit zouden mogelijk conclusies getrokken kunnen worden voor Eckhart's mindere geneigdheid tot het eenvoudig aaneenschakelend zinsverband enz., maar om hierover met zekerheid iets te beweren is een nauwkeurig onderzoek van de ‘Predigte’ op de allereerste plaats noodzakelijk en dat zou hier te ver voeren. Welke gevolgtrekkingen kunnen aan dit voorafgaand Ruusbroec-onderzoek worden vastgeknoopt? | |||||||
[pagina 68]
| |||||||
Wanneer ‘de Wonderbare’ ‘scouwende ende starende’ opgenomen, in een snelle gebondenheid van rhythme het groote Licht tegen ijlt, dàn is zijn staat van gebed ons helder en zonneklaar. Maar wanneer hij, eerst stil en ingekeerd, dàn vol concentratie en nadrukkelijk zóó dat het ons als het ware tot een obsessie wordt, begint en voortgaat te verhalen over Jezus' lijden en zijn zich tot het einde uitputtende liefde tot ons, om daarna in snelle vaart op te sommen, neen af te roepen onze verplichtingen jegens Hem, dàn voelen wij onder dit alles duidelijk kloppen dezelfde hartslag als in het schoone mystieke proza, hier echter in mineur na overweging van Jezus' lijden, dáár in majeur in de volle zalige verzekerdheid van algeheele vereeniging met God. | |||||||
[pagina 69]
| |||||||
Bibliografie.
|
|