Jezus, het verhaal van een levende
(1974)–Edward Schillebeeckx– Auteursrechtelijk beschermdHoofdstuk 3
| |
[pagina 546]
| |
den en zijn zinnige plaats vinden. Vóór en ná Jezus blijft elk theoretisch totaal-systeem een ideologie; onze mensengeschiedenis blijft volkomen open. Maar de praxis van het eschatologisch rijk is in deze wereld, in onze geschiedenis wel degelijk mogelijk gemaakt. De geschiedenis staat onder een belofte, die tot praxis van bidden en doen oproept, - maar een filosofie of theologie van de geschiedenis blijven onmogelijk, theoretisch ontoereikend en open. Daarom kan wat Jezus is over-komen, nog vele mensen overkomen: moord op onschuld. Ook Christusgelovigen geldt de vermaning van de profeet Micha: ‘ze beroepen zich dan nog op Jahwe en zeggen: Jahwe is met ons. Ons kan geen kwaad overkomen’ (Micha 3,10-11). Zoals Jezus kan ook ons dit wél overkomen; dan pas moet ons Godsvertrouwen de vuurproef doorstaan. Heil-in-Jezus van Godswege is nooit in een theoretisch sluitend systeem te brengen. ‘Zalig wie aan Mij geen aanstoot neemt.’ Al is deze christologische explicitering van Jezus van Nazaret (de verkondiger van Gods heerschappij, die menselijk gedrag onder kritiek plaatst, en de voorganger in de praxis van het rijk Gods) een innerlijke noodzakelijkheid gebleken (vanuit de Jezusgestalte zelf), zij kan echter ook gevaarlijke nevenverschijnselen in het leven roepen. De christologisering van Jezus van Nazaret kán zijn boodschap en praxis inderdaad ‘kalt stellen’ of neutraliseren door Jezus van Nazaret te vergeten en alleen een hemels cultusmysterie over te houden: de grote Ikoon Christus, die men zo ver weggeduwd heeft naar de kant van God (zélf tevoren al uit de mensenwereld weggeschoven), dat ook Hij, Jezus Christus, alle kritische kracht in deze wereld verspeelt. Vechten voor de goddelijkheid van Jezus kan in een wereld, die God allang vaarwel heeft gezegd, bij voorbaat een verloren slag worden. Het miskent ook de diepste bedoeling van Gods heilsbestel, nl. dat God juist op een menselijke wijze ons tegemoet wilde komen, om - inderdaad - Hém uiteindelijk te kunnen vinden. Willen we Gods heilsbedoelingen respecteren, dan stellen we ons onder kritiek van de mens Jezus; dan pas krijgen we uitzicht op de levende God! Dit eist geduld, - ook catechetisch. Om het cru te zeggen: terwijl God zelf er op uit is, zich in menselijke gestalte te vertonen, willen wij (van onze kant) juist deze menselijkheid zo vlug mogelijk voorbij lopen om een ‘goddelijke Ikoon’ te bewonderen, waaruit de trekken van de kritische profeet zijn gladgestreken. Zó ‘neutraliseren’ we de kritische kracht van Gód zelf, en dreigt het gevaar dat wij naast de vele ideologieën, die de mensheid reeds rijk is, er alleen een nieuwe ideologie bijkrijgen: de christologie! Ik vrees soms, dat wij met de scherpe kant van onze belijdende geloofsuitspraken over Jezus de kritische visie van zijn profetie, die wel degelijk sociaal-politieke consequenties heeft, botmaken. Eenzijdige vergoddelijking van Jezus, d.i. hem uitsluitend naar Gods zijde verwijzen, is inderdaad een historische lastpost en spelbreker en een gevaarlijke herinnering aan een provocerende, levende profetie wegwerken uit onze geschiedenis, - ook een manier om Jezus als profeet het zwijgen op te leggen! Tegenover deze christologie geldt: ‘Waarom toch noemt gij mij: Heer! Heer! als ge niet doet wat Ik zeg?... Gaat weg van Mij, gij | |
[pagina 547]
| |
allen, bedrijvers van ongerechtigheid’ (Lc. 6,46 en 13,27). Het is goed dit, juist ná dit christologisch gedeelte - als theologie in de tweede en zelfs in de derde macht -, uitdrukkelijk te stellen.
Jezus' uniek universele betekenis, die (naar christelijke geloofsbelijdenis) alle mensen raakt in de bepaling van hun lotsbestemming, wordt echter tegelijk historisch bemiddeld: door zijn eschatologische verzameling van gelovigen, de ‘Kerk van Christus’. De bemiddeling tussen de historische betekenis van Jezus en zijn universele betekenis is gelegen in de historische zending van de kerk in de wereld. Dat is de onvergetelijke, én gevaarlijke, betekenis die ter sprake is gebracht in wat het nieuwe testament ‘Jezus' verschijningen’ heeft genoemd. Universaliteit van Jezus Christus, ‘katholiciteit’ van zijn kerk, en missionaire, getuigende zending (vooral door de praxis van het rijk Gods) van de christelijke kerken zijn evenzovele facetten van een en dezelfde, historisch steeds bemiddelde geloofswerkelijkheid: door óns verricht gelovig dienstwerk onder leiding van de Geest van Christus. De kerk bemiddelt aldus uit kracht van Jezus' Geest de wijze waarop God met alle mensen bezig is. M.a.w.: de unieke universaliteit van Jezus is concreet een christelijke historische opdracht, ‘opdat zij U kennen, de enige ware God en Hem die Gij hebt gezonden, Jezus Christus’ (Joh. 17,3), dankzij de kerkelijke ‘praxis van het rijk Gods’. Zulk een bepaling van het wezen der kerk is tevens een performatief spreken, niet zonder meer een descriptieve beschrijving van haar concrete verschijningsvorm, - al komt dit wézen toch steeds ‘ergens’ tot uitdrukking, bijvoorbeeld in de anonieme bezigheid van zovele ‘gewone christenen’, - leken zowel als hogere en lagere ambtsdragers! De ‘anonieme christen’ is vooral in de kerken te vinden! Over de grenzen van de christelijke confessies heen vinden ‘christenen’ daarin elkaar. Daarom is ook de institutionele, oecumenische erkenning van het ‘ene christendom’ een eerste en dringende voorwaarde, -: zichzelf herkennen in een anders geaard maar werkelijk christendom. En dan denk ik - vanuit het plurale, maar fundamenteel toch éne christendom van het ‘nieuwe testament’ - dat wij scheidingen cultiveren waar ze naar nieuwtestamentische evaluatie niet meer houdbaar zijn. Er is echter nog een aspect dat vanuit de eschatologische mens Jezus, de Zoon Gods, duidelijk geworden mag zijn. De toekomst is voor ons geen uit-staande hoop, zolang wijzelf niet met het verleden in het reine zijn gekomen. Er wordt pas toekomst geopend als we ons verzoend hebben met het verleden. Verlossing is niet slechts perspectief op een nieuwe toekomst, zij is dat pas door overwinning ook van de voorbije geschiedenis, op de wijze van verzoening met eigen verleden. Verlossing is: zich zo verzoenen met eigen verleden dat vertrouwen in de toekomst opnieuw mogelijk wordt. Dit laatste is onmogelijk zonder het eerste. ‘Gerechtvaardigd zijn’, als term van religieuze taal, betekent verzoend zijn met Gods gedrag, en dus met de geschiedenis, met eigen verleden, met eigen leven en dood, én toekomstvertrouwen. Dit alles is de consequentie van wat Jezus metanoia als gevolg van de komende Gods heerschappij noemt. | |
[pagina 548]
| |
‘Metanoia’ sluit in: afgerekend hebben met het verleden en vertrouwend de toekomst tegemoetgaan, een toekomst die niettemin open blijft, risico niet uitsluit en niet theoretisch afgeschermd kan worden. De kerken van Christus zijn de ruimten waarin de unieke universaliteit van Jezus ervaarbaar wordt, óf waarin zij wordt verduisterd, zodat ook de wéreld in de mist verdwijnt.
Waarom, uiteindelijk, iemand een persoon vertrouwt is een mysterie. Men kan daartoe psychologische, biografische, sociologische, cultuurhistorische en familiale factoren aanvoeren; zij gelden, terecht, binnen de sector van deze beperkte verklaringsniveaus. Maar zij laten het mysterie van elke persoon intact en kunnen nooit het geloofsvertrouwen verklaren. Evenmin is een beroep op Gods genade bedoeld als verklaring. Spreken over Gods genadewerk is in de taal van de geloofsbelijdenis spreken over het menselijk mysterie van vertrouwen in iemand. Ieder mens leeft ergens vanuit ‘modellen’, en geen mens kan het vertrouwen dat hij in iemand heeft, ooit rationeel klemmend funderen. Maar om iemand te kunnen vertrouwen en het steunen op zijn betrouwenswaardigheid niet tot een lichtvaardige beslissing te maken is juist substantiële informatie over zijn leven, optreden en dood een voor-vereiste. Daarom heb ik Deel I, II en Deel III zo ampel uitgewerkt. Het doet ons mede motieven aan de hand om met ons christelijk geloof in het reine te komen. Een zicht op elk zinvol leven, a-fortiori op de persoon van Jezus van Nazaret, leidt tot metanoia, tot levensherziening, en tot de ontdekking, hoe matig christelijk wij leven, hoe de consequente praxis van het rijk Gods ook onder christenen zeldzame gebeurtenissen zijn. ‘Nieuws over Jezus’, tenslotte het eu-aggelion, brengt ons feitelijk leven in het geding; het werkt, na een desoriëntatie, bevrijdend! Vaak wordt christologie een kwestie van systeem en systematisatie, waarbij de parabel vertellende en weldoend rondgaande mensenverdediger Jezus van Nazaret, tevens mysticus en exegeet van God, slechts als aanleiding dient. Dit te zeggen is geen aanmoediging om er het zwijgen toe te doen of continuë reflectie af te remmen, integendeel. Het betekent alleen de uitdrukking van een heilige schroom waarmee een mysterie van liefde en solidariteit van een door Gods Geest vervulde medemens benaderd dient te worden. En tevens de uitnodiging om de theoretische theologie te verbinden zowel met verhalen (niet te vroeg maar evenmin te laat) als vooral met orthopraxis, d.i. de praxis van het rijk Gods, zonder welke elke theorie en elk verhaal hun geloofwaardigheid verliezen, zeker in een wereld die onmachtig roept om gerechtigheid en bevrijding. Pas dan worden theorie, verhaal-en-parabel, - gepaard aan de praxis van het rijk Gods -, voor deze wereld een daadwerkelijke uitnodiging om, in reële vrijheid, zélf een antwoord te geven op de vraag: ‘maar gij, lezer, wie zegt gij dat Ik - Jezus van Nazaret - ben?’ | |
[pagina 549]
| |
Vervolgverhaal van de kreupeleIn het begin van dit boek staat het verhaal uit de Handelingen (4,10-12) over de kreupele dorpsfiguur, die genezen werd toen hij van Petrus het ‘verhaal van Jezus’ te horen kreeg. Ook M. Buber kent de kracht van het verhaal, wanneer hij een rabbi laat vertellen: ‘Mijn grootvader was lam. Eens vroeg men hem een geschiedenis van zijn leraar - de grote Baalschem - te vertellen. Toen vertelde hij, hoe de heilige Baalschem bij het bidden gewoon was te springen en te dansen. Mijn grootvader stond op en vertelde; het verhaal sleepte hem zo mee dat hij springend en dansend moest laten zien hoe de meester het gedaan had. Van dat ogenblik af was hij genezen. Zo moet men verhalen vertellen’Ga naar eind72. Mocht dít boek ‘Verhaal van een Levende’ een verantwoorde inleiding zijn tot een terug opnemen van het ‘vertellend geloven’Ga naar eind73, met praktischkritisch effect, vanuit het biddend verwijlen in de wereld van het rijk Gods en zijn geëigende praxis, dan prijs ik me gelukkig. Is dit niet het geval, dan mag voor mijn part dit boek morgen op de lijst komen van modern antiquariaat. |