synoptisch model niet tot hun recht in de geschiedenis; het model werd in eigen dynamiek afgeremd en ging tot de ‘vergeten waarheden’ van het christendom behoren. Al is onze tijd dan niet met bepaalde voor-niceense christologieën verbonden door een bemiddelende continue traditie, er zijn niettemin in onze culturele en maatschappelijke levenservaring factoren aanwezig die pertinente vragen stellen aan de dominerende geschiedenis van de niceense christologie en daardoor perspectieven openen die zicht bieden op voor-niceense mogelijkheden.
Terugkeren naar de tweesprong van toen om dan de andere, destijds alternatieve weg in te slaan, is hermeneutisch en historisch onmogelijk, - nog afgezien van de dogmatische vraagtekens bij zo'n restauratie-poging. De sindsdien voltrokken geschiedenis kan men niet ongedaan maken. Wel is te onderzoeken waarom bij de tweesprong aan de vooravond van Nicea dit concilie de ene weg heeft gekozen en de alternatieve weg niét is gegaan, en gezien de situatie niet kón gaan. Daarbij kan duidelijk worden, hoe - ongewild maar reëel - christologische perspectieven op de achtergrond zijn geraakt door het johanneïsche te accentueren. De eenzijdige keuze heeft op den duur tot aporieën geleid die op de eenmaal ingeslagen weg moeilijk zijn op te lossen. Juist daarom vraagt zij om nieuwe, kritische herinnering aan voor-niceense tendenties, waardoor niet de oude keuze maar haar eenzijdig accent en verzwijgen van complementaire, wezenlijke aspecten ongedaan worden gemaakt. Daardoor wordt dan vernieuwing van de christologie mogelijk onder een nieuwe ervarings- en verstaanshorizon, waarbinnen niettemin definitief en beslissend heil-in-Jezus van Godswege wordt ervaren en ter sprake gebracht.
Daarbij geloof ik niet eens dat de theoloog nieuwe modellen hoeft te vinden, of ook maar uit zichzelf (formeel als theoloog) kán vinden. Zijn taak is het, op serieuze en verantwoorde wijze, elementen bijeen te garen die tot een nieuwe, authentiek eigen ‘disclosure’- of bron-ervaring kunnen leiden. Want zonder deze ontsluitings- of ontdekkingservaring is het vinden van een eventueel nieuw model m.i. een tamelijk vrijblijvende, matig christologische bezigheid, - terwijl een werkelijke bron-ervaring (een ervaring die in historisch waarneembare gegevens een onpeilbare diepte ontsloten ziet) in haar ervaren als vanzelf eigen modellen oproept. Theologie kan daarbij een handreiking zijn, een openleggen van een mogelijke weg, mede door inzicht te verstrekken hoe vanouds tot vandaag aan toe christenen tot zulk een bron-ervaring t.a.v. Jezus van Nazaret zijn gekomen; zoals ook de theoloog, maar dan formeel als gelovige (en medegelovige) zelf tot een ‘disclosure’ kan komen, en deze wellicht ook voor anderen zinvol toegankelijk kan maken. In het afsluitend Deel IV kan ik daartoe slechts een ‘prolegomenon’ bieden.