Tusschen 'ja' en 'neen'
(1929)–K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 214]
| |
Hoofdstuk X. Woord en geest.EEN laatste onderscheiding repeteert voor de zesde maal ten slotte, dat de object-subject-relatie hier rechtgehouden òf kromgetrokken wordt. De ware mystiek wil staan of vallen met de eenheid tusschen Logos èn Pneuma (het Woord Gods, den Zoon, èn den Geest Gods). En de valsche mystiek scheidt die twee van elkander. Zuivere mystiek leeft uit de eenheid van Logos en Pneuma. Zij weet, dat die beiden objectief van God gegeven zijn, want de Zoon is ‘gezonden’, ‘gegeven’, ‘geopenbaard’, ‘uitverkoren’ ‘vleesch geworden’; en de Geest is óók ‘uitgezonden’, ‘afgebeden’ van den Vader, ‘geopenbaard’, en dan wel te zijner tijd, ‘uitgezonden’, ‘uitgegaan’ in de wereld, ‘gegeven’; ook is Hij souverein werker in ons eigen hart, is daarin aanwezig, eer wij het weten; ja, ons weten van Hem is alleen mogelijk door Hemzelf. En daarom kan reeds dit samen-opkomen van Logos en Pneuma in de objectieve heilsopenbaring van God voor de ware mystiek nooit anders zijn dan een scherp gebod, om wat God één gemaakt heeft, niet te scheiden. De Logos, het vleeschgeworden Woord, stuurde in den tijd van zijn verblijf op aarde àl zijn werk aan op de komst van den Geest; Pinkster was reeds doel van kerstfeest, enz. En op zijn beurt neemt de Geest alles uit Christus. Die twee leiden samen tot den Vader, hier bedoeld in den zin van: den drieëenigen God. Ja, nog verder gaat de ware mystiek in haar genieting van de gaven Gods. Want Logos en Pneuma, de Zoon (het Woord) en de Geest, zijn er ook buiten de herschepping, ze werken ook in de natuur. Het Woord Gods, de Logos, is in de schepping, welker ideeën uit Hem zijn, en de Geest heeft de schepping, welke van den Logos haar grond-ideeën, haar sy-stema, haar samen-stel had, | |
[pagina 215]
| |
overschaduwd, en uit de ideeën de volle, beweeglijke, levende werkelijkheid voor den dag geroepen. Zóó bereidt de natuur, voorzoover zij den drager der bizondere openbaring haar geheimen wonderbaarlijk (en mystiek!) ontsluit - want de algemeene openbaring wordt pas recht gezien en verstaan en genoten door de trouwe en volhardende discipelen der bizondere - voor de breed-mystieke kinderen van God een doorloopend festijn van de éénheid van het ‘Woord’ des Heeren, den eeuwigen, ongeschapen Logos, èn den Geest, die ‘broedde’ over de schepping. Dit laatste màg hier ook even genoemd worden, omdat de christelijke mystiek óók zich gelden laat in christelijke kunst, natuurliefde, christelijke lyriek, muziek, en zoo voort.Ga naar voetnoot1) De valsche mystiek evenwel maakt, op brutaler of schuchterder manier, den Logos van het Pneuma los. En dit hangt weer onverbiddelijk samen met haar groote zonde, waarvan hier telkens uitgegaan werd: de toekeering naar het subjectieve, ten koste van het recht van het objectieve. Geheel ten onrechte laat zij zich aanleunen het groote dwaalbegrip, dat de Logos meer ‘voorwerpelijk’, en de ‘Geest’ meer onderwerpelijk is. Dit kan zij wel niet beredeneeren, maar, zooals we reeds zagen, redeneert ze ook bitter weinig, althans over de principia, waar het nu juist op aankomt. Te begrijpen is het intusschen wel, dat de valsche mystiek zoo doet. Menige kansel heeft er schuld aan, eigenlijk heel het christendom. Al te vaak heeft men den samenhang van natuur en genade verwaarloosd; zoo kwam men er toe, de objectieve ideeën van den Logos in de natuur te verwaarloozen en Hem haast alleen te zien in de genade, d.w.z. in dat terrein, waarin ons eigen subject, dat lieve, | |
[pagina 216]
| |
dierbare, subject, op de intensiefste en krachtigste wijze betrokken is, en waarin het object, God, zoo rustig zich laat vervormen tot een idool. Hetzelfde doet men met het werk van den Geest. Dat was de eerste fout. De algemeene. En nu komt daar nog voor de mystiek een bizondere fout bij: de mystiek, die liever de ‘ziel’ dan den ‘geest’ des menschen in actie ziet en zèt, neigt er toe, grooter waarde toe te kennen aan het aesthetische dan aan het pneumatische; meer op te hebben met wat deze wereld gevoelig en waarneembaar raakt, dan met hetgeen in de andere wereld is. En zoo vervalt ze in de groote fout, die een horribele, immense, overtreding is van de wetten van Gods openbarings-geschiedenis (tot nu toe het vergeten hoofdstuk van het christendom in het algemeen), déze fout: dat ze b.v. liever Christus, gelijk Hij op aarde wàs, tot motief neemt, dan Christus gelijk Hij in den hemel is. Liever den Logos, gelijk Hij eenmaal in den tijd aan het licht (der betrekkelijke wereld) tradGa naar voetnoot1), dan gelijk Hij van eeuwigheid tot eeuwigheid is, het eeuwig Licht uit Licht, God uit God. Twee momenten, die God verbonden heeft, worden in het spel der mystiek weer gescheiden. Het niet-gelooven - dat in de kerk ook is - speelt hier natuurlijk ook zijn woord mee. De gekruiste Christus, de Christus met de doornenkroon, Christus in het hofken, die is een motief voor de valsche mystiek. En die krijgt dan een ‘meiboom’ van de leutige dichters of de ridderlijke mystieken van Jezus. Maar God gaf Hem een gouden kroon; en dat is wel iets anders dan een meiboom van een op de Eeuwige Wijsheid verliefden ridder. Maar waar is nu de kroon van Christus, den verheerlijkte, motief, thema, quietief van de mystiek? Ik bedoel nu: een langen tijd volgehouden motief, zooals men heele reeksen van stichtelijke lectuur en litteratuur aanwijzen kan over den gekruisten Christus? Het kerstkind is wèl motief voor christelijke mystiek, maar de Christus Remunerator - hersteller aller dingen - is voor háár althans een memoriepost. Christus is in de droomen en visioenen van de valsch mystieken wel een onverwacht ‘óverkomend’ Boodschapper van fragmentarische gegevens over den zielestaat van zijn droomers en zieners, want och, aan een bijbel, waarin Logos schrift aanneemt door Pneuma, hebben ze niet genoeg. Maar Hij mag niet profeteeren, | |
[pagina 217]
| |
zooals Hij (volgens de belijdenis) nog doet achter de wolken. Kortom: de Logos wordt slechts in rekening gebracht, voorzoover Hij zichtbaar wàs, en voorzoover Hij was bij de strijdende kerk - de egoïstische en egocentrische trek komt weer boven, die de triumfeerende kerk (hoezeer ook een mystiek gegeven) verwaarloost (alzoo het beste deel, het correctief verwaarloozend). En tevens komt hier terug het reeds besproken verwante verschijnsel van de voorliefde voor het moment en het fragment in Gods heilswerk bòven de doorgaande werken Gods. Heeft men zoo langs allerlei kronkelwegen het objectieve leven, spreken en heerschen van den Logos naar zijn eigen armoede verwrongen en verkleind, en in zijn kleinen subjects-cirkel binnengehaald, en van den grooten Logos een kleinen Christus slechts overgehouden, dan komt daarbij een even dwaas en ontheologisch ver-subjectiveeren van den Geest. Voor de ware mystiek is de lijn zóó: de Geest ‘neemt’ het uit Christus, draagt het dan tot ons wezen, en brengt het eindelijk in dat wezen van ons. Zuivere mystiek wil daarom dat laatste van dien weg, het indragen in ons eigen hart, geen moment losmaken van het begin: het ‘nemen’ uit Christus. Want als het einde van den weg des Geestes in onze ziel niet één is met het begin van zijn ‘nemen’ uit Christus, dan vertrouwt de vrome ziel, de waarlijk vrome ziel, het niet; - dan zegt ze: ik heb er geen zekerheid van dat dit nu uit den Geest, en dat het zuiver christelijk (d.w.z. uit Christus) is. Dan wordt de mystische vervoering verteerd door de verstandelijke analyse, waarin de ziel haar eigen beeld herkennen wil, bang voor een roes, die ‘een oordeel doet eten en drinken’. De valsche mystiek evenwel is al zóó blij, dat er iets gebracht wordt achter het klapdeurtje van haar zielepoortje, dat ze niet meer vraagt of het wel uit Christus, uit den Logos is. De Logos van vóór de vleeschwording (scheppingsmiddelaar) deert haar niet, en daarom is haar ‘christelijke’ kunst vaak zoo door en door profaan; en de Logos van de vleeschwording deert haar ook niet (want die is nog in den hemel, maar dat is zoo ver van het ziel-tjen af) en de Logos, die zich in de Schrift geeft, deert haar ook niet, want de Schrift is ‘maar’ een letter, een boek! Zoo komt de valsche mystiek tot een ‘geestelijk’ leven, dat den band met Christus loslaat. Hoogstens kan ze met Jezus - boeleeren. Boeleeren - want Jezus, die de Christus niet is, is een | |
[pagina 218]
| |
afgod, immers?Ga naar voetnoot1) Zij schrijft soms artikelen over God, die den Middelaar zoo ‘nog eens’ ‘uitbrengt’. Maar daar zijn twee fouten bij. De eerste fout is de ongelukkige term: ‘zoo nog eens’. Want, lieve menschen, zoo zou men haast willen interrumpeeren, God brengt den Logos niet ‘zoo nog eens’, doch Hij drijft Hem dagelijks uit. En deze Logos ‘brengt’ - drukt - op zijn beurt God weer dagelijks uit; en dat gebeurt in het Woord, en in de doorgaande profetie van den Christus uit den hemel. En daarover peinsde reeds het oudste christendom, doch zijn stoute kinderen - de mystieken heeten wel stiefkinderen van 't christendomGa naar voetnoot2), maar zij maken van de ‘moeder’, de kerk, dikwijls zelf een stiefmoeder, om met schijn van recht te kunnen zondigen - ik herhaal de stoute kinderen der kerk gelooven het wel, maar ze denken er nooit over na, m.a.w. praktisch gelooven ze het niet; ze eigenen het zich niet toe. Het is voorwaar geen wonder. De drie fatale woorden ‘zoo nog eens’ zijn hun asyl, zoolang ze maar in die ‘gezegden’ blijven staan, waarvan God het ‘onderwerp’ is. Hun eigen zonde, ongeloof, die is voor de kinderen der ware mystiek de oorzaak, dat niet altijd de hemel schijnt in het hart, en het object ingang krijgt van het subject. Zij schrijven - klagend - de woorden ‘zoo nog eens’ in hun eigen dagboek, in de volzinnen waar zij het onderwerp van zijn. Maar de valsche mystiek is tenslotte zóó gewend, haar subjectief ervaren te objectiveeren, dat ze op God overdraagt dat gruwelijke ‘zoo nog eens’. Tenslotte wordt mijn dorheid, mijn ‘geestelijke verlating’ de schuld van God, de wil van God, een zonsverduistering a parte Dei. De ‘geestelijke verlatingen’ liggen dan geheel voor rekening van God; de zomer, herfst, winter, lente zijn alle vier ‘natuurlijke’ ordeningen van het geestelijke leven geworden. God krijgt de schuld der zonde; de geestelijke wanorde is tot een natuurlijke orde geproclameerd. Voor deze menschen is de bijbel vergeefs geschreven. Ze hebben slechts teksten.Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 219]
| |
En de tweede fout is, dat zij God voorstellen als één, die den Christus ‘uitbrengt’ voor de ziel, als den Gekruiste, en den daarbij met den rug tot de kerk gekeerde. ‘Hebt Gij de gansche creatuur
gelijk vergeten dezer uur,
om U alleen tot mij te keeren?’
Ik zeg, over dit alles schrijft de valsche mystiek artikelen. En allen, die haar geheimtaal verstaan, rekent ze tot de ‘ingewijden’. Zonder meer wordt hun wedergebóórte ‘verondersteld’. De ressentimentsredenen tegen de veronderstelde wedergeboorte worden dan met te hittiger ‘vuur’ geadresseerd, met groote, roode letters, aan de stumpers, die met de kerk, en het ambt, en het sacrament worstelen. Maar ik verstout me te zeggen, dat op deze manier heel wat wedergeboorten enkel maar verondersteld worden. Dit alles is wel zeer licht brood. Hier wordt aan Gods Geest toegekend, wat dikwijls enkel zenuwachtigheid of neurose of hysterie is. Hier worden de aanvangen van Veldwijk dikwijls verheerlijkt als de speelplaatsen des hemels. En vergeefs is het hier te protesteeren, en te betuigen, dat ook van de mystiek geldt: niets geestelijks tenzij uit den Christus. Hier wordt niet meer geluisterd. |
|