Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdPelikaan of Lam?Ga naar voetnoot1) (Bij het Kerstfeest)De scholastieke mysticus Bonaventura heeft een verhandeling geschreven, die ons in deze Kerstdagen bezig houden kan, om tegenover zijn menigerlei doling weer te beter den rechten gang der schrifttuurlijke gedachtenisviering te vinden. Genoemde verhandeling heeft tot opschrift: de Boom des Levens. En in de spaanse editie, die in Madrid (Bibl. de Autores Christianos, 1946) bezorgd is, wordt, tegenover titelpagina en tegenover bl. 281, in deel ii van deze Bibl., een symbolische tekening gegeven van dien boom des levens. Ge vindt een stam, takken, bladeren bij menigte. Elk blad draagt een opschrift, aanduiding van een moment uit de volheid, die in Christus is, of althans geacht wordt te zijn, binnen den kring der spaanse hoogleraren en ordebroeders, die voor de uitgaaf zorgden. De tekening, zo staat er onder, is geïnspireerd door Bonaventura's verhandeling zelf. We zullen ons niet begeven in de opschriften van al die bladeren aan dien boom. Eén ding slechts vraagt voor vandaag de aandacht: de tekening van den stám. Onder aan den stam ziet ge de wortels, die de boom slaat.....in den grond. Daarbij staat: Origo, - de oorsprong van den boom des levens. Dan, daarbóven de stamverdikking: opschrift: Levensboom. Daarbij het opschrift: Passio, het Lijden. Bóven dat opschrift, uit- | |
[pagina 550]
| |
gestrekt op den stam, het bekende beeld van het crucifix: de Christus, aan het kruis geslagen. Dáárboven het opschrift: Glorificatio, Verheerlijking. En dán wordt, en nu komen we aan ons doel, de stam afgesloten door een vogelnest. In dat nest een vogel, met breed uitgespreide vlerken. Zijn snavel boort zich op de tekening in de eigen borst; met rode inkt vindt ge dan ook een enorme bloedvlek op die borst getekend: de scherpe snavel van den vogel heeft de borst opengebroken: het bloed vloeit eruit. Zoals het bloed vloeit uit handen, en zijde van den aan het hout geslagen Christus, zo vloeit het bloed óók uit die vogelborst. Daarboven staat: Similis factus sum Pellicano: ik ben gelijk geworden aan een pelikaan.
* * *
Daar staan we ineens voor onze kerstthema's: moeten we voortaan op Kerstfeest aan den pelikaan onze beelden ontlenen? Hoe het u gegaan is, lezer, weet ik niet; wat mij betreft, ik herinner mij niet, ooit uit gereformeerden mond op het kerstfeest over den pelikaan te hebben horen spreken. Is dat achteruitgang? Moeten we terug? Doen we misschien beter, het beeld van het Lam, dat, om geslacht te kunnen worden, in de wereld ingedragen werd, te vervangen door dat van den pelikaan, die zijn bloed geeft, ten bate van anderen? Want, dat het dáárom te doen is, zult u wel weten. In Haarlem is ook een op de Grote Markt uitkomend gebouw, het is er althans geweest, waarop een pelikaan, met gretige jongen, drinkend uit die wonde. De vogel is namelijk tot symbool geworden van opofferende liefde. Ook wie geen ornitholoog is, kan zich wel veilig verlaten op wat ik uit 'n amerikaanse encyclopaedie hier afschrijf: de gewone pelikaan is een vogel, ter grootte van een zwaan, al lijkt hij veel groter door de grootte van den snavel, en de quantiteit van de verenmassa. Des avonds rust het dier uit, met den snavel op de borst. Nu is de kromming aan het eind van den langen snavel rood van kleur. Dit, aldus bedoelde encyclopaedie, kan de aanleiding geweest zijn voor de legende, dat de pelikaan zijn jongen voedt met het bloed uit eigen borst. Vandaar dan ook de plaats, die de pelikaan in de kunst en de symboliek gekregen heeft: men neemt aan, dat het beest opzettelijk zijn eigen lichaam in de borststreek openpikt, zichzelf verwondende, | |
[pagina 551]
| |
om zijn jongen te kunnen voeden met eigen bloed. Wat elders de moedermelk doet zonder directe pijn, dat doet hier het niet zonder pijn uitgestoten moederblóed: bloed is meer dan melk. Er is hier een offer in, niet maar van ‘charity’, of liefde, maar van bewust, vrijwillig lijden. Aan het hele verhaal is dus niet meer waarde toe te kennen, volgens deze encyclopaedie, dan die van een brokje fabuleuze ‘natuurlijke historie’ uit de middeleeuwen. In dien tijd is dan ook de pelikaan het symbool geworden van den Heiland. De pelikaan is nu het symbool van Christus, wijl het dier de ‘piëtas’, de toegewijde zorg, verbeeldt. De nieuwere ‘natuurlijke historie’ geeft om het verhaal niet veel: al wordt erkend, dat het gegeven misschien toch wel op een of ander stukje realiteit terug kán zijn gegaan; er zijn vogelsoorten, zegt men, waarbij de zorg voor de voeding van den pártner (niet eens: het jong) het beeld van bijzondere hulpvaardigheid vertoont; en men heeft flamingo's waargenomen, die andere dieren voedden met een fluïdum, dat bij microscopisch onderzoek bloedlichaampjes bleek te bevatten. Maar vandaar tot die vrijwillig opengereten moederborst is natuurlijk meer dan één stap.
* * *
Wanneer we nu vragen: pelikaan óf lam?, dan is het antwoord herhaaldelijk geweest: waarom zoudt ge hier moeten kiezen, het één óf het ander? Ettelijke crucifixen vertonen het beeld van lam en pelikaan tegelijk; het lam aan den voet, de pelikaan aan den top van het crucifix. Kan dat zo niet, als het ‘toch maar symboliek’ is? Wie gaat de broeders van de symbolische kunst aan allerlei voorschriften binden? Misschien werpt iemand tegen: dat motief van het lam is aan den bijbel ontleend, maar dat van den pelikaan niet; en dáárom zeg ik: geen pelikaan, wèl het lam. Maar roomsen zullen tegenwerpen: u kent ‘onzen’ bijbel niet. In ónzen bijbel (de Vulgata) staan diezelfde woorden, als welke ook boven den boomstam van Bonaventura's geschrift, in tekening, aangebracht zijn. Ook de Vulgata kent precies dezelfde woorden: Similis factus sum pellicano. Ik ben gelijk geworden aan een pelikaan. Dat is nl. in de Vulgaat de vertaling van Ps. 102:7. Dat is óók de opvatting van de Septuagint: ‘homoioothên pelekani erêmikooi’. En nog de | |
[pagina 552]
| |
jongste, veelszins uitnemende, maar natuurlijk sterk aan de traditie gebonden roomse vertaling leest daar: Ik ben als een pelikaan der woestijn. Dezelfde roomse vertaling geeft evenwel in een noot al een wenk, die nuttig heten mag: op den pelikaan volgt de uil: Ik ben als een pelikaan der woestijn,
En als een uil tusschen puinen, -
en dan staat er deze kanttekening bij: beelden van eenzaamheid en gejammer. De opofferende liefde is dus al uit het beeld weggewerkt; een ‘pelikaan tussen ruïnes’ is wel wat anders dan de pelikaan in een prachtig nest boven op een boom des levens, in welke bladeren zich de volkeren verhéugen. De Statenvertaling heeft: roerdomp, Noordtzij ook. ‘De roerdomp in de steppe’, die ‘vergeefs roept om water’. Als wij in de kerk zingen: Ik gelijk, in 't eenzaam kwijnen,
Aan den roerdomp der woestijnen,
of als onze vaderen, met Datheen aanhieven: Den Roerdomp ick ghelijck schijne,
Die stil woont in der woestijne,
dan laat de fijne, maar roomsgezinde Vondel, ons alleen zo zingen; hij zegt het zó: Ick scheen
Een geest, en vel, en been:
Of als, in een woestyne,
De pellikaens natuur,
Of nachtrave, in den muur.
Ja, die vertaling met ‘pelikaan’ heeft, in de middelecuwen en later, al wat op haar geweten. De ‘eenzaamheid’, die in psalm 102 ongetwijfeld het punt-van-vergelijking is, heeft in de voorstelling langzamerhand het veld moeten ruimen voor den prónk van een pelikaan-in-vollen-bloei: ze voedt haar jongen; en tenslotte zou dit, indien er in de natuur een voeding met meer-dan-melk, met bloed dus, | |
[pagina 553]
| |
bestónd, een ordentelijk féést zijn. Maar de dichter van psalm 102 is van de feesten even ver verwijderd als uilen in ruïnes, of als de man van psalm 42, die zijn tempelvolk nergens meer treffen kan. Waarom hebben de middeleeuwen dat beeld van den pelikaan zo streng vastgehouden? Omdat het fabuleerde. En bij fabuleuze prediking of symboliek worden de grenzen uitgewist; dat geldt ook van de pelikaan-poëzie. Pelikaan en Phoenix, die komen straks naast elkaar; van beide vogels worden de beelden op de gevoelige plaat straks door elkaar geprojecteerd. Jansenius (van Gent) schrijft een kommentaar op de Psalmen, waarin aangaande den pelikaan alle mogelijke geleerdheid wordt geventileerd; maar juist daarom te meer valt het op, dat van het hele verhaal van dat bloed uit de borst van het moederbeest geen letter wordt doorgegeven. Hij verliest zich in duizend-en-één bizonderheid, haalt Aristoteles erbij, en Cicero, en Plinius, en Hieronymus, en Gregorius; hij noemt alle mogelijke andere vertalingen van het hebreeuwse woord (evenals Brentius), verliest zich in détails, die een natuurhistorisch college kunnen opvullen, en ook wel een geografische les, maar vertelt geen woord over dat bloed-voor-het-jong. Wel komt Augustinus eraan te pas, en dit merkwaardig genoeg. Augustinus nl. vertelt, dat hij wel eens gehoord heeft, dat de pelikaan - en nu gaat ‘het mooie’ er ineens van af - hun eigen jongen plegen te dóden; ze pikken ze dood met den snavel. Dán zitten ze drie dagen en drie nachten (een ‘triduum’, zolang lag ook Christus in het graf!) te treuren over dien doodsstaat van hun kroost. Maar na die drie dagen gaat de moeder-pelikaan zich in de borst pikken met den scherpen snavel, tot het bloed eruit vloeit; dat bloed vloeit dan uit de wonde, en door dat bloed worden de jongen weer levend. Maar nog is het niet mooi genoeg. Anderen beweren, dat die jongen door een sláng (de paradijshistorie kent ook een slang!) worden gedood; die pelikaan zelf staat aan die misdaad niet schuldig. Maar wat de slang (!) heeft gedood, wordt dan door het bloed van het moederdier weer levend gemaakt: het bloed neemt de kwade gevolgen van de moordende slang weg (Gen. 3:15). Nóg mooier wordt het verhaal: dat bloed van het moederdier, dat de door de slang gedode jongen laat herleven, vloeit uit de zijde (! denk aan de zijde van Christus!) van het moederbeest. Nu is de allegorische kous afgebreid: de kinderen Gods zijn door de slang gedood; de Christus vindt ze dood; drie dagen ligt Hij | |
[pagina 554]
| |
machteloos bij die doden gebroken terneer; dan gaat zijn bloed over hen komen, en ze gaan leven. En Vondel kan nu van den pelikaan op den phoenix komen: ‘Ghelijck den Vogel Phoenix hen selven zeer welriekend hout vergadert,.........ende hem daerop sett ende verbrandt, ende dat daer nae uyt die selve assche eenen nieuwen Phoenix voortkomt, Alsoo heeft onse Heer ende Salighmaker Jezus Christus hem selven dat hout des Cruyses verkoren, ende is aen het selfde in 't vier der heeter liefde teghelijck verbrandt, ende ghestorven. Maer daernae ten derden dage is hij wederom nieu, onsterflijck ende onlijdelijck weder opgestaen, SS Patres’. Nu is het spel voltooid. Drie dagen; slang; liefde, bloed, opstanding, mirakel. En de dood, en de opstanding, en de liefde Gods, vinden hun prototype in de natuur; de natuurlijke historie levert de plaatjes bij openbaringshistorische plaatsjes; honi soit qui mal y pense. Straks komt Berchorius een uitvoerig artikel produceren over het begrip ‘altaar’! In den bijbel denkt men bij altaar aan een offerlam. Maar Berchorius weet een nog schoner verhaal van het altaar der liefde, waar de pelikaan het bloed geeft aan de door de slang vermoorde jongen. Zo moeten ook wij (want het altaar wordt nu een motief voor ons allemaal) net als de dichter van psalm 102:7 de eenzaamheid opzoeken, de eenzaamheid die ons in het lijden indompelt: daar worden we tot het offer bereid; en kunnen ons bloed geven als bijdrage tot de offerande der universele liefde. Sprekende over ‘het’ universele altaar, laat hij Golgotha met zijn ENIGE offerande (Hebr. 9 en 10) uit het gezicht verdwijnen, althans als énige offerplaats van het ENIGE Lam; Golgotha is een universele offerplaats geworden. Schleiermacher met zijn ‘Weihnachtsfeier’, waarin ook alles wat offerande brengt, ‘een christus’ is, kan nu veilig de kinderen der Romantiek bij tientallen naar de roomse kerk overhevelen. Want Berchorius, Hieronymus, Augustinus, Bonaventura, en de mystiek, die alle grenzen uitwist, hebben het bedje van het panchrististendom allang gespreid. Het is wel heel erg. Het is, om maar niet meer te zeggen: verschrikkelijk. Het is zoals de Catechismus zegt: IN DEN GROND een verloochening van de enige offerande van Christus en een vervloekte afgoderij. Dan worden de mensen van ‘de oecumene’ nog kwaad op dien heidelbergsen catechismus, en op de mensen, die het bij dat boek nog altijd houden. | |
[pagina 555]
| |
Daarom laten wij dien pelikaan, en dien phoenix, váren. Wat de God van Psalm 102:7 in de eenzaamheid der door Hem verlaten Godsstad heeft doen verkommeren, zullen wij niet uit eigen kracht weer ten leven roepen in een mythologische toverlantaarnprojectie, opgezet door scenarioschrijvers in bijbelcostuum. We zeggen op ons Kerstfeest: weg met dien pelikaan; leer ons, Heere, weer lezen het woord van het Lam, dat geslacht is. En dat in de kribbe is neergelegd, opdat de dood, in de eenzaamheid, die publiek gemaakt is, zou kunnen worden aanvaard als plaatsbekledende dood; een dood in plaats van de kinderen Gods, die van de slang, de oude slang van Genesis 3, en Openbaring 12, gebeten waren, ten dode. Pelikaan en lam. De tegenstelling is wel volkomen. Indien die pelikaan zou hebben bestaan - maar behalve de ornithologen verraden reeds zelf deze theologen, dat 't maar een fabeltje is - indien, zeggen we, deze pelikanenliefde zou bestaan, dan zou die liefde maar een ‘natuurlijk’ ding zijn, even natuurlijk als het doen der moeder, die het kind de borst reikt. Maar de Schrift zegt ons op Kerstfeest: wàt natuur? Natuur heeft nooit laten zien aan het oog, en natuurhistorie heeft nimmer verteld aan het oor, en natuurfilosofie heeft nergens doen opklimmen in het filosoferende hart, wat God bereid heeft, spontaan en van boven af, en gans alleen, en souverein voor degenen die Hem liefhebben (1 Cor. 2:9). En nu de Bijbel in Israëls eredienst heeft laten verkondigen door de patriarchen en laten voorbeelden in de ceremoniën der wet, dat een Lam geslacht moest worden, nièt om een natuurproces van een algemeen altaar te perfectioneren, maar om den plaatsvervangenden dood voor zondaren te doen lijden, nu weten wij wat Kerstfeest is. Het is geen ritseling van natuurlijke liefdesdrang, doch een snijdende prediking van zondeschuld, die alleen door het éne zoenoffer kon worden uitgedelgd. Het is de boodschap, dat God geen lief Kindje met pelikanenliefde heeft doen in het licht treden, als perfecte Pelikaan, doch zijn eigen Zoon gezonden heeft om Hem te laten doen wat niemand in de wereld kon presteren: de Offerande, die betalen kon, en die Gods toorn kon stillen in gerechtigheid. Het is geen feestdag van veredelde natuurliefde, doch de gedachtenisviering van de gans enige, en dus in volstrekte en noodzakelijke eenzaamheid, en ook eenmaligheid, voltrokken offerande als middelaarsdaad. Om God en mens te verzoenen. | |
[pagina 556]
| |
Indien God in pelikanen en in moederdieren ons deze liefde aanschouwelijk zou hebben gemaakt, dan kon het Woord op zij worden gezet, en de natuurlijke-historie-les zou dan de preek mogen vervangen, althans beheersen en instrueren. Maar nu God een stróóm van lamsbloed heeft laten vloeien en toen nóg zei: bloed van lammeren en rammen hebben Mij niet verzoend, toen kwam daar die Stem, die zeide: nu kom Ik, om Uw welbehagen te doen; het oor hebt Gij mij doorboord (Ps. 40). Nu is Kerstfeest geen ‘Weihnachtsfeier’, waarin het universum wordt gesierd als drager-in-zichzelf van het offer, waaraan àlle ‘gebildete Seele’ van nature, mits ze maar zichzelve kent ‘in eeuwige verreining’, deel neemt, maar de begrafenisnacht-in-beginsel, waar het Lam in doeken wordt gewonden, opdat de kou van den nacht het niet zou verteren, eer het zichzelf in ambtelijkeovergave, het oog op Gods geopend wets- èn evangelieboek, kon dóen verteren. De pelikaan der mythe ‘offert’ bloed, maar leeft daarin en weet het niet. Het Lam van het Evangelie offert bloed, en lijf en ziel en goddelijke glorie, en moet dus sterven, maar dan den middelaarsdood. De pelikaan weet niet van priesters met een wetboek; het Lam is tevens Priester. Het Lam is ons geboren, de Hogepriester tevens. Het Lam zal als Priester het mes in eigen keel gaan steken; want het leefde en bloedde niet uit natuur, maar het lás in wet en evangelie.
* * * Doe weg die illustraties; en lees de Schriften. Die zijn het, die van Hem getuigen. Het altaar kan pas onder de verlosten universeel worden, indien en nadat dit éne Altaar, dat op Kerstfeest zijn materiaal èn bedienaar zag bereid worden, zijn eenmaligen hogen dienst presteren kwam. De Roerdomp der woestijn, dat is een beeld voor Israëls verslagenen, maar hij is, voor wat die eenzaamheid betreft, realiteit geworden in Bethlehem en Golgotha. Zo eerst, als wij Golgotha zien, als voorbereid in den nacht van Bethlehem, zullen wij, Bernardus, en Augustinus, en Bonaventura, en ook Calvijn, én ons zelf, kunnen laten voor wat we zijn, en tot God zeggen: ik heb door mijne zonden dit offer noodzakelijk gemaakt; vergeef mij, Vader-Rechter, en laat mij delen in die onbegrepen liefde, die geen oog gezien, geen oor gehoord, geen hart bedacht heeft, maar die Gij bereid hebt, dien die U liefhebben. Want Dien, | |
[pagina 557]
| |
die geen zonde gekend heeft, heeft God zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods - in Hem. De mythologie zwijge, het evangelie spreke. - De Heere heeft ‘iets nieuws’ op aarde geschapen; ook de lammeren worden pas verstaan uit hèt Lam, dat niemand kent dan door de Schriften. Aan het Lam, dat ons kócht met zijn bloed (er staat: gekócht, en niet ‘gevoed’), zij aanbidding, lof en ere tot in eeuwigheid gebracht. Geen pelikaan zweeft boven het kruis, maar het Lam ligt in de kribbe, om aan het mes van Golgotha te kunnen werk geven. God heeft zich geen pelikaan, maar een offer voorzien, dat niemand ziet dan door het Evangelie der verzoening en van den borgtocht. Wij komen daarin niet voor als een ‘jong’ van een edel moederdier, doch als kinderen van God, die Christus wilde herstellen in dit kindschap. Hij werd daartoe hun broeder. Hebr. 2:14, 15, dat is onze kerst-tekst; de pelikaan heeft nu voor altijd afgedaan: de Borg, die Broeder wilde worden, treedt in de plaats daarvan. |
|