Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdBewaring.Ga naar voetnoot1)......dat Gij hen bewaart van den boze. De Heere weet......de onrechtvaardigen te bewaren...... Wij spreken vaak over bewaring. En we denken dan meestal: dat is louter en alleen een vriendelijke daad. Is dat zo? De apostel Petrus gebruikt in 2 Petr. 2:9 een grieks woord: têrein; afgeleid daarvan is: terése, bewaring. Dit woord nu kan men aantreffen in meer dan één betekenis: a) zorgen, dat iets of iemand niet onttrokken wordt aan de geldende rechtsverbanden; b) zorgen, dat iets of iemand niet onttrokken wordt aan de mogelijkheid tot bereiking van een gesteld doel (hetgeen dan ook kan zijn: het ‘halen’ van een bepaald tijdstip). Hem ‘in reserve houden’ (Westcott Hort). De eerste betekenis (a) treft men aan in b.v. ons eigen woord: Huis van Bewáring. Dat is een plaats waar men in oorlogstijd ook | |
[pagina 547]
| |
wel zeer ordentelijke mensen opborg; maar men dacht er dan niet aan hun mooie ‘zijn’ allervriendelijkst in cultuur te brengen; 'n ‘goeie vaderlander’ en 'n ‘lelijke boef’ werden in bezettingsdagen precies gelijk behandeld; evenals later een ‘landverrader’ en een ‘boef’. Maar het is er in dat Huis-van-Bewáring om te doen, dat zij, die erheen gebracht werden, hun positie in den (al of niet reëlen) rechtsstaat niet kunnen veranderen, evenmin als hun gebondenheid aan de hen bepalende màcht; het gaat erom, dat zij worden ‘opgespaard’ voor een toekomst, zoals ‘voor hen’ zal geregeld worden ‘door’ wie hen in de macht hebben. In den bijbel betekent ‘terése’ dan ook zo iets als hechtenis, gevangenis, Hand. 4:3; 5:18; evenals het woord ‘têrein’ (bewaren) kan zijn; ‘gevangenhouden’, ‘bewaken’, Matth. 27:36; Hand, 16:23; 12:5; 24:23; 25:4, 21; men kan ook de gevangenis zelf ‘bewaren’; dat is dan niet zoiets als een grote schoonmaak, doch: haar onder contrôle houden, met inbegrip van het bedienend personeel; zorgen, dat er ‘niets verandert’, dat er ‘niets mee gebeuren kan’, van buiten af, niets dat de machthebber niet wil, Hand. 12:6. De wachters bij Christus' graf - officiële mensen - ‘bewaarden’ (têrein) zo zijn graf. Bewaren is hier: garantie stellen voor onverminderde practische gelding der beschikte rechtspositie; objecten kunnen zijn: mensen, huizen, ook wel een dood lichaam, een graf, kortom: een eigendom of een aan gezag onderworpen mens of goed. De tweede betekenis (b), die trouwens aan de eerste verwant is, laat zich herkennen uit Joh. 2:10 (bewaren voor een later moment, dat de beschikkende instantie in het hoofd heeft) vgl. 12:7; Hand. 25:21. Zo ‘bewaart’ God de erfenis van zijn kinderen voor later, 1 Petr. 1:4. De plaats 2 Petr. 2:4 evenwel doet zien, dat Hij óók wel met andere intentie weet te ‘bewaren’: wij denken dus ten onrechte, maar al te vaak, dat ‘bewaren’ per sé iets vriendelijks inhoudt, een vriendschapsdaad; het conserveren van onze existentie ‘voelen’ wij tengevolge van slechte bijbellezing maar al te vaak ‘aan’ als ‘genade’; liéfst ‘particuliere’, maar in èlk geval dan toch minstens ‘algemene’; bewaren, conserveren, is toch een gunst?, zo redeneren we dan. Maar ook de duivelen worden ‘bewaard’, voor het oordeel. Leg beide genoemde plaatsen van Petrus naast elkaar, en ge ziet dat de hemel de wacht houdt over genádegoederen, maar meteen het huis van bewaring ‘bewaart’, en onder contrôle houdt, het huis waarin de rebellen uit de engelenwereld zijn vastgezet, voor latere afrekening; vgl. 2 Petr. 2:9, 17; 3:7; Judas: 6, 13. | |
[pagina 548]
| |
Combinatie van deze betekenissen geeft als resultaat een zodanig bewaringsbegrip, dat een programmatisch, en dus doelbewust conserveren, óók wel van aan het object der ‘bewaring’ eigene qualiteiten (maar dan voorzover deze nodig zijn tot factische geldigmaking van aanwezige, of voorgenomen oplegging van hun toegedachte rechtsposities) eronder valt: 1 Joh. 5:18; 1 Cor. 7:37; 1 Tim. 6:14 (niet knoeien met een lastbrief); 5:22; 2 Cor. 11:9; Jc. 2:17; 1 Thess. 5:23; Joh. 17:11v.; Jud.: 1, 21. Lang niet alle nuanceringen zijn hiermee uitgeput; wel de hoofdlijnen getrokken. Bewaren is a priori geen vriendendienst, ook niet het tegendeel; het is dan ook in God alleen maar een dienst, dien de Bewaarder als rechthebbend Machthebber aan zichzelf bewijst: Hij wil, dat zijn wil worde ontzien, en dat er ‘niets gebeurt’, met zijn machtsobjecten, dat Hem niet goed dunkt. Bewaren kàn in liefde gebeuren, maar óók in toorn; beide, liefde en toorn kunnen geopenbaard maar óók wel nog-niet-openbaar of aangekondigd zijn; goeden en bozen vallen eronder; het ‘bewaard worden’ kan een veelgeplaagde overkomen, die nèt maar tot zúlk een hevigheidsgraad wordt doorsneden en gewond, dat hij nét niet dood gaat, maar voor een hem toegedachte blijde toekomst opgespaard wordt, mits tot den tijd, dien zijn bewaarder zich gedacht heeft. En, - het kan óók een man overkomen, die zwelt en zwelgt en zwemt in de ‘geneugten des levens’, maar hij wordt toch ‘bewaard’ tot den dóód. Er is een uitdrukking ergens geregistreerd ‘bewaren van het vuur’; en, dat betekent daar helemaal niet: van het vuur vandaan houden, doch op het vuur laten staan, maar zorgen, dat de vlammen niet harder, en niet méér roosteren, dan degene, die beide ‘vuur’ èn ‘potje-op-het-vuur’ in handen heeft, verkiest. Bewaren als handeling verraadt dan ook nooit in zichzelf de ‘gezindheid’ van den bewaarder: die kán vriendelijk zijn (terwijl hij iemand laat lijden), èn ónvriendelijk (terwijl hij hem ‘de ruimte geeft’ om ‘de bloemetjes buiten te zetten’). Bewaren ‘in’ het lijden is zó gezien ook wel als bewaren ‘van’ het lijden aan te merken.
* * *
In dézen zin is dus God niet de ‘Al-behoeder’ (van de stichtelijke liberalistische rijmpjes, want Hij kan iemand ‘laten varen’), doch Hij is wel de ‘Al-bewáárder’. God ‘bewaart’ álles en állen binnen het kader van de door Hem gestelde, d.w.z. geschápen rechtsver- | |
[pagina 549]
| |
banden, en voor het doel, dat Hij stelde aan geheel en delen; indien men althans daarvan spreken wil. En dus is ‘bewaring’ alleen voor den gelovige een blijdschap-in-den-Heere. Hij weet niet uit de bewaring, doch uit de belofte, dat zijn Machthebber tevens zijn Vader is. En dáárom gelooft hij te worden ‘gereserveerd’ voor den hemel. Het gaat hem als dat potje op het vuur: het potje gaat niet van het fornuis af, en hij zelf gaat niet uit de wereld. Maar de vlammen zullen hem niet verzéngen; en wat in hem aan levenssap aanwezig is, wordt niet onbruikbaar tegen den tijd, dat de Heere de Tafel aanricht om te eten van de vruchten uit zijn genadehof. Bewaren is altijd en overal temperantie; doch ze is Gods kind ten goede - in den grónd. |
|