Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdAllen kennen.Ga naar voetnoot1)Maar Jezus betrouwde hun zichzelven niet toe, omdat Hij hen allen kende en dat Hij niet van noode had, dat iemand getuigen zou van den mens; want Hij zelf wist, wat in den mens was. We hebben onlangs aan deze plaats enige aandacht gegeven aan het onderscheid tussen profeet en waarzegger; ten dele raakt deze onderscheiding ook die van profeet en ziener. En we herinnerden eraan, dat onze hoogste Profeet en Leraar als waarzegger-zonder-enige-betekenis gehoond is door het Sanhedrin. We denken daar thans aan terug: de coincidentie (het samenvallen) van twee merkwaardige feiten werd trouwens reeds aangestipt: de mensen smaalden: niet eens als waarzegger déugt hij, maar God, zo merkten we op, God liet in 't zelfde uur toch maar dien haan kraaien, waarvan deze Meester van Simon ‘waarzeggend’ had gesproken. | |
[pagina 538]
| |
Voorzegde coincidentie nu wijst bij Hem op aanschouwden samenhang. Vanwaar kwam dat, dat Hij tevoren alles wist van dien discipel, die zou vallen in de zonde der verloochening en van dien haan, die prompt op tijd zou kraaien? Vanwaar verkrijgt Hij ook in andere gevallen die kennis, dat ook zonder enige informatie massale doorzien, dat ‘dóór-hebben’ van de mensen (Joh. 2), of dat te-voren-weten? Het komt van God, die met zijn Geest den Zoon des mensen heeft vervuld. Wij spraken onlangs over den langzamerhand zich verbredenden afstand tussen ‘profeet’ en ‘waarzegger’ en noemen om de toen aangegeven reden Christus geen waarzegger. Maar een waarzègging was ongetwijfeld dat reeds gereleveerde woord van Hem tot Simon Petrus, over die punctuele coincidentie. Wij ontdekken daar ineens, dat Christus vooruit-ziet, en dan als voor zijn ogen ziet gebeuren wat nog aanstaande is. Er zijn ook andere gevallen: b.v. van op-een-afstand-zien; we noemen b.v. Nathanaël. Welnu, hier raken we een zwaar begaanbaar terrein. Want niemand weet, waar nu precies de grens is; niet eens óf er een grens is. Wij weten niet, waar de verkláring ligt. Aan den énen kant is er de verklarende factor van incidentele goddelijke openbaring (een mysterie overigens ook zelf, voor wat de manier van ‘uitzending’ en ‘ontvangst’ betreft). Aan de andere zijde bestaat er zo iets als een natuurlijk-kreatuurlijke gave o.a. van zien-in-de-toekomst, zien-op-een-afstand, welke gave ook aan mensen eigen is, die van den Geest van Christus niet zijn vervuld: ge vindt er onder telepathen, clairvoyanten van beroep. Indien zij - net als een waarzegger-van-beroep - de aanwending van die gaven losmaken van het Woord, en voortbouwen (in het zelf ‘maken’ van ‘geschiedenis’) op (geschouwde) feiten, en niet op den grondslag van den inhoud van het profetische woord, dan ligt daarin hun zonde; maar niet in het ‘hebben’ zèlf van die ‘gaven’; die kan hun trouwens last genoeg bezorgen in deze disharmonische wereld, precies als elke andere gave. Wij zullen voor het doorgronden van deze dingen misschien moeten wachten op een beter inzicht in het wezen van ruimte en tijd, en zéker op betere kennis aangaande de natuur van den mens en den samenhang tussen hem en de overige kreatuur. Wij zullen ermee te rekenen hebben, dat de zonde met haar verstorings- en verwoestingsgevolgen in onze menselijke natuur zoveel bedorven heeft, en dat, indien geen zonde gekomen was, en wij niet allemaal zo'n beetje | |
[pagina 539]
| |
zelfmoordenaars en zelfverminkers geworden waren, alle mensen - zij het in individuele onderscheidenheid - van die gaven hun deel zouden bezitten, en dat de nieuwe hemel en de nieuwe aarde de verloste en dan vervulde mensen er weer van zal doen profiteren en ook anders, rijker, erdoor zal laten profeteren. En dat Christus zonder zonde was, en bij Hem dus die gaven aanwezig waren - zó, als dat kan in zijn onbedorven, hoewel voor de gevolgen der zonde vatbare menselijke natuur, die, in den tijd gebonden, wassen moest en toenemen. Hij moest zich dagelijks ‘aan God gewennen’, die Hem als profeet de ‘lijnen’ der geschiedenis altijd liet zien, en Hem als drager van ook zulke oorspronkelijke ‘gaven’ van natuurlijk-kreatuurlijk bestaan (onder de aangegeven voorbehouden) ‘punten’ op de baan der geschiedenis liet zien. ‘Lijnen’ zien - dat geeft profetie. ‘Punten’ zien, incidenten, feiten, coinciderende feiten, dat is een waarzegging kunnen doen. De profeet ziet sámenhangen, en weet, dat zij messiologisch (christologisch) bepaald zijn. De ziener (c.q. tot waarzegging capabele) ziet punten. Feiten. Is hij aan het Woord ongehoorzaam, dan brengt hij de gekende ‘punten’ (‘feiten’) niet terug tot de gekende ‘lijnen’ (samenhangen); is hij daaraan gehoorzaam, dan ziet hij de ‘punten’ op hun plaats in de ‘lijnen’, en de ‘lijnen concreet in de punten’, waaruit zij zich vormen. Dat betekent dus voor wat den Heiland betreft: Hij zag Nathanaël onder een boom (‘punt’) en verbond dat punt met de ‘lijn’ (de messiaanse apostelroeping, als aanpak van zijn Ambassadeurswerk voor het Rijk der hemelen). Of: Hij zag dien haan, dien zwetenden Simon (‘punten’), en verbond dat met de ‘lijn’ van zijn isolement, zijn borgtochtelijk ingaan in de helse verlating, de breuk van zijn front, de scheur in de cementen vloer van zijn kerk-in-aanbouw, de schending van zijn ronde getal (het twaalftal). En het was God zelf, die Hem dat liet zien. Hij moest het zien, eer het zo ver was: zijn twaalftal zou gebroken zijn. Die Jozua, over wien in een koene vergelijking met Christus' twaalf discipelen Tertullianus eens sprak, kreeg daar zo geen last van, dat aan zijn twaalf stenen-van-gedach-tenis er eerst één, en later nog weer eens een mankeerde; noch die hogepriester met die twaalf in zijn kleed verscholen edelstenen; noch die Elim-reizigers: van de twaalf ‘fonteinen’ in Elim hield niet één met spuiten op, laat staan een tweede. Ze houden allemaal Tertul- | |
[pagina 540]
| |
lianus bezig: die 12 steenblokken, die 12 edelstenen, die 12 fonteinen. Maar zij bleven precies zo trouw spuiten als altijd, net zo punctueel als die geyser in Yellowstone Park, dien men om zijn regelmaat ‘Old Faithful’ noemt: ouwe getrouwe. Maar geen ‘oude getrouwe’ was, en Hij moest toch verder. Hij moest ook zien, dat Simon Petrus geen ‘oude getrouwe’ was - en Hij moest wederom verder. Hij Christus móest zien, dat Judas, één van de twaalf, moest zien. God liet Hem dat onder clairvoyantendruk scherp zien, dat zijn twaalftal van legitimatie niet zonder zijn geloof als getal zich kon doen gelden als een testimonium van zijn eigen gelden als ‘Faithful’ en als ‘geslaagd’ bij God. Hij moest zien, helder zien, ja ‘helderziende’ zijn, en dan zeggen: en toch beantwoord Ik aan de Schriften. Hij moest goed zien, dat noch de ‘onwedergeboren’ Judas, noch de ‘wedergeboren’ Simon ‘old faithful’ zouden zijn in zichzelf. Dat hún ‘faithfulness’ uit Hem gevonden worden moest. Dat Hij dus eerst moest willen sterven voor het werven en winnen van dat geschenk der faithfulness, der betrouwbaarheid, voor hen. En zó heeft Hij nu permanent onder de mensen verkeerd. Hij kende allen, zegt Johannes. Geloof gerust, dat hier een afgrond van lijden gaapt. O, nu geloof ik, ineens te zien wat art. 26 der Belijdenis zegt: God wist wel (en liet het ook den Borg onder clairvoyantenpijnen zien) dat wij zondaars waren, toen Hij Hèm als Advocaat ons gaf. Hij heeft het al dien tijd van állen schèrp gezien, en zeer concreet geweten. Hij wist het uit de Schriften: Messias is een ambt van grondig-een-zaam-zijn. Maar die kennis moest bij Hem in de concrete ondervinding steeds actueel zijn. En dus: Hij wou het leren uit de Schriften, maar Hij moest het ook helder schouwen in vooruitgeziene feiten: mijn twaalftal ‘houdt het niet’ in zichzelf. En: ‘Messias is het ambt-der-eenzaamheid’. En: ze zijn toch állen onbetrouwbaar-in-zichzelf. Hij wist dat ze allemaal heel slecht waren. Bij de lieden van de oude, en bij die van de nieuwe bedeling. Juist Hij sprak toen van ware en valse kerk; het ging Hem niet om mensenkwalificatie, doch om vergáderingsnorm. Zeg het dus heel secuur: God liet den Zoon dit alles zien: Hij had de zienersgáve, en heeft de gevolgen der zonde er des te scherper door gezien en - ondervonden. Bazel niet over Christus als zielekenner, alsof zijn ‘psychologisch’ inzicht Hem had overtuigd, dat Simon Petrus geen Old Faithful was, en geen zómaar blijvend ‘nummer’ in één van die pronkende series-van-twaalf, die Tertullianus | |
[pagina 541]
| |
in een étui verpakt. Psychologie kan leren, dat Simon kán verloochenen: maar dat van dien haan, dat is de helderziendheid. Het inzicht gaat bij Hèm ermee samen; de profetie gaat bij Hem er ook mee samen, maar - het is wat anders. God heeft zijn leven lang Messias nooit verdoofd, en wèl altijd de ogen Hem gescherpt. Hier liggen diepten, die niemand peilt, al zal wel ieder, die dit alles bedenkt, de evangeliën béter leren lezen. Christus ‘wist wat in den mens was’ en wist het zómaar. Hij wist al die zonden, eerder ontvangen dan geboren. De Meester wist ook wel, hetgeen in Simon Petrus was. God zelf heeft Hem dat zeer scherp laten zien - eer de nacht begon, in welken Hij verraden werd. Hij kwam in den avond de twee-sacramentenkamer binnen, om pascha te eindigen en avondmaal te laten beginnen. Judas hier, Simon Petrus daar. En eer die twee elk hun bizonder kwaad gedaan hadden, wist Hij er álles van. Hij wist: mijn twaalftal wordt gedeúkt. Hij wist: die twee maken Mijn naam ‘stinkende’ - zoals vader Jacob het zei van twee van zijn twaalf. Simeon en Levi, profanatoren van elke sacramentenkamer (Gen. 34:14 v.). Hij wist: die kerk van Mij ‘is niets’ waard in zichzelf. Maar Hij wist óók: de één is aangenomen (daarom kan Ik hem zeggen: als gij eens bekeerd zult zijn, versterk uw broeders, Luc. 22:32), de ander is verworpen (daarom kan Ik hem zeggen: wat gij doet, doe het nu maar direct). Hij wist het alles van te voren: God had het ingescherpt den clairvoyant in 't midden-der-geschiedenis. Daar is het plekje, waar ook de profeten staan of vallen. Ik sta er niet; maar vándaar uit ontvang ik wel mijn verlossing. Want daar is met ál die gaven en mirakelen de Heiland als de Borg gaan staan. Daar binnen onze geschiedenis. |
|