Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdVijandschap, geen meningsverschil.Ga naar voetnoot1)Door wien werpen ze dan uw zonen uit? Er ligt grote spanning in Mattheus 12: daar wordt aan een ‘dispuut’ de profetie over de onvergeeflijke zonde vastgeknoopt door den enige, die nooit in overdrijving is gevallen. De farizeeën en andere vijanden hebben het wonder van de genezing van een stakker door den Heiland ‘verklaard’ op een andere manier, dan ‘het volk’ geloofde. Hij daar? Hij doet wel alsof hij den duivel bestrijdt, maar | |
[pagina 536]
| |
het gevecht is een schijngevecht: feitelijk is hij een compagnon van de hel. Vanwaar die heftige oppositie? Verbeeld u nu maar niet, dat deze opponenten, door zó te argumenteren, nu alleen maar ‘intellectueel’ afstand van den Nazarener nemen. Profetie en genezingsdienst zijn in den bijbel één: beide betekenen - vooral bij den Messias in den bijbel herderschap: is de weide niet het Woord, en dient het teken niet als teken bij het Woord? Door Christus als duivelbekamper-zonder-zedelijken-ernst uit te jouwen, maken ze meteen zich van zijn genezingswonderen af, die toch eveneens, voor zijn ambtsbesef, behalve profetische spraak, ook herders-verrichtingen waren. Maar hij heet een verkapt godslasteraar, en al die ‘volksverhalen’ (!) over genezing e.d. kunnen worden afgedaan met een verwijzing naar duivelskunstenaars. O zeker, daar zijn natuurlijk wonderen. Wie psalm 29 opzegt, waarin zevenmaal de bath-kol (Gods grote stem) wordt vernomen, wie maar zegt: ‘baz, bazjah, mas, masjah, kas, kasjah, sjarlai en amorlai’, die kan - de Talmud spreekt ervan - daarmee reeds heel wat kwalen bezweren; en exorcismen met kruiden en geprevelde formulen (b.v. bar-tit, bar-tema, bar-tena, en nog wat), daarvan hebben ook wel kennissen van deze geleerde tegensprekers van den Nazarener verstand (Matth. 12:27). Men zal zich niet verder op dit terrein begeven, o neen; maar als die man daar 'n combinatie is van compagnonschap met den Boze, en verder van velerlei ongecontroleerde waarzeggerskunsten, nu, dan weet men genoeg. Hij heeft duivelen uitgeworpen? Zieken genezen? Pardon, de kerkelijke keuring moet toch een genezing eerst constateren? En in één geval is die hem geweigerd, Joh. 5: de man die zich toen genezen verklaarde was een sabbathsschender, ook al door den funesten invloed van dezen duisterling uit Nazareth; toen is dan ook de absolutie, die na kerkelijke verificatie pleegt te volgen met de formule: ‘ga heen en zondig niet meer’, aan den beweerden genezen man onthouden (Joh. 5:10). Ja, nu u daar tóch over spreekt, toen heeft die wonderdoener van Nazareth meteen maar zèlf voor priester-keurmeester-genezings-verificateur gespeeld, en den man zèlf absolutie gegeven met de formule, die den priester toekomt tegenover gedoopte proselieten en mirakuleus genezen patiënten (Joh. 5:14). Het was toen óók al niet pluis, en, weet u 't nog, ook toen is al gesproken van blasphemie (Joh. 5:18). Ook toen al had hij zo iets als een Daniëls-profetie over den Mensenzoon en over dodenopstanding in den mond (Joh. 5:25 | |
[pagina 537]
| |
-29, vgl. Dan. 12:1-3). Het is met hem evenwel ook als bijbeluitlegger nog nooit in orde geweest; altijd is hij bezig met profetieën, die een ander als verzegeld kent; het is theologisch (!) dan ook veel voornamer en getuigt van veel meer eruditie, te zeggen: ik kan zoiets niet lezen (Jes. 29:11): het is verzegeld. Wat God zelf in zijn ondoorgrondelijke wijsheid verzegeld heeft (Dan. 12:4), zou déze man dat willen ontsluieren? Zou hij een boek met zeven zegelen kunnen openmaken, (vgl. Openb. 5:5)? DEZE ‘ouderlingen’ en Schriftgeleerden verzekeren: geen sprake van! Wonderdoener-charlaton, duivelskunstenaar! Het probleem van Matth. 12 is opgelost. Het is goed voor ons, dat de Schrift ons doet zien, dat de Goede Herder over heel de linie en in al zijn ambten tegelijk weersproken is, opdat wij de eenheid van het herdersambt zouden zien. Zijn wonderen, zijn prediking, zijn offer, dat álles valt onder het herderschap. En niemand is in staat daarvan alleen maar intellectueel zich te distanciëren. Wie het doet, die doet het met zijn hart, zijn ‘ik’, zijn levenscentrum. Daarom juist sprak hij van de onvergeeflijke zonde: ze is volharding in het kwaad der vijandschap ook in de laatste openbaringsphase: die van den Geest. |
|