Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdProfeet en waarzegger.Ga naar voetnoot1)Voor u Philippus riep onder den vijgeboom, zag ik u......Omdat ik u gezegd heb, dat ik u gezien heb onder den vijgeboom, gelooft gij. Grotere dingen dan deze zult gij zien. Wij zijn er, terecht, báng voor, het woord ‘waarzegger’ te gebruiken, wanneer wij spreken over den Heiland. Dat bang-zijn is goed; want Hij is geen waarzegger geweest. Hij was en is Profeet en Leraar. Maar, zoals zo dikwijls, zo zitten we ook hier verlegen met de vraag, waar de grens is. Want wij willen ons toch niet verzetten, als iemand ons zegt, dat Christus ‘wel eens’ een waarzegging gedaan heeft. Een waarzegging. Dat is al dadelijk wat anders. Hij heeft immers wel eens een genezing gedaan; maar is geen dokter. Hij heeft wel eens broden vermenigvuldigd; maar is geen wonderdoener. Hij is wel eens in de eenzaamheid gegaan om te bidden; toch noemen we Hem geen kluizenaar of monnik. En zo voort. De moeilijkheid ligt voor ons - voor wat den térm ‘waarzegging’ betreft - in het wóórd. Een waarzegger is iemand, dien wij maar niet waarderen kunnen in zijn bedrijf; en dáárom willen wij ook het woord waarzegging liever niet genoemd hebben, als we over den Heiland spreken. Maar we kijken al wat vriendelijker, als iemand zegt: de Heiland deed een ‘voorzegging’. Noemen we Hem dáárom soms een voorzegger? Was dat zijn practijk? We antwoorden: neen? Maar dan voelt men nu meteen al ongeveer waar de schoen wringt: we begrijpen, dat het verschil maakt, of iemand ‘eens’ ‘iets doet’ | |
[pagina 532]
| |
dan wel, of hij zijn vast beroep ervan maakt. Dat is één. En hier is het tweede: het maakt óók verschil, of iemand ‘eens’ een voorspelling doet, eens een keer, en dan verder profeteert, dat is: regelmatig het Woord bedient, en zich dááraan dienstbaar stelt, en dáárnaar heendringt, en dáárvan dienaar is, dan wel of hij regelmatig voorspellingen doet, van het voorspellen zijn beróep maakt, en intussen van het Woord als inhoud van de profetie zich niets meer aantrekt, noch dááraan dienstbaar wezen wil. Voorspellers-van-beroep vindt men dan ook op de kermis, of in een besloten huis, of op de tempelpleinen van de heidenen. Maar profeten vindt men overal; alleen maar: zij zelf gaan telkens weer, en nemen ook u telkens méé, naar den kansel, naar de geopende Schriften, naar den inhoud van het profetisch Woord. Want profeet en waarzegger zijn twee. Al kan een profeet wel eens een waarzegging doen, hij is geen waarzegger van beroep; èn: hij is nooit waarzegger-zonder-Woord. ‘Profeet’ en ‘waarzegger’, dat worden dus twee figuren; en als zodanig komen ze in den bijbel wel vaker voor. Een tégenstelling behoeven zij niet te wezen, al zijn ze 't in concreto vaak geworden. Want een profeet (nabi) en een waarzegger (kosem) kúnnen samengaan (Jes. 3:2); ook koningen kunnen woorden van een ‘kosem’ spreken (Spr. 16:10); en Bileam, die van een kunstenmaker niets heeft, heet niettemin toch óók een ‘kosem’ (Joz. 13:22); meer dan eens wordt het bedrijf van den ‘kosem’ verbonden met dat van den ‘ziener’ (chozeh)Ga naar voetnoot2). Waar toch het profetisch Woord hen beheerst, daar kunnen zij, zij het op onderscheiden wijze, de waarheid dienen; vandaar dat waarzeggen ook van profeten een taak kán wezen (Micha 3:11). Maar omdat het Woord niet altijd de mensen, ook niet altijd de mensen-Gods beheerst, en óók de valse profetie gaarne harerzijds álle vormen en manieren van mededeling en beïnvloeding van mensen voor zich annexeert, daarom ontaarden straks met name waarzeggerschap en zienerschap. De valse profetie associeert zich met valse zieners (Jer. 27:9; 29:8; Ez. 13:6, 9, 23; 21:34; 22:28; Micha 3:7; Zach. 10:2). En omdat de valse profetie krachtens aard en doelstelling zich liefst legitimeren wil met hetgeen ‘voor ogen is’, liever dan met den inhoud der heilige geschreven of gesproken woorden Gods, daarom legt de wáre profetie steeds meer op den inhoud, en | |
[pagina 533]
| |
de válse steeds sterker op den uiterlijken vorm (die opvallend móét zijn) het hoofdaccent. Zo wordt langzamerhand de ‘kosem’ een tegenstelling met den ‘nabi’. Magie en mantiek en zienerschap-in-extase of waarzegGERIJ (iets anders dan waarzegGING) worden straks als duivelskunst of charlatanerie gezien; en de herinnering aan de kanaänieten, die van het WOORD van Jahwe niet weten wilden, doch zúlk bedrijf plachten te zóeken, doet de rest, om waarzegGERS te maken tot een verachtelijk of althans niet-ernstig te nemen genreGa naar voetnoot3); een barbarenbedrijfGa naar voetnoot4) heet straks hun practijk. Het lag dan ook in de lijn van dezen gang van zeken, dat men den Heiland aan het eind van zijn verblijf onder Israël, als PROFEET verloochende, en Hem daarna als een soort van waarzegger is gaan bespotten. Voor Kajafas is de profeet van Nazareth wegens blasphemie veroordeeld. Het Woord Gods kán dus, concludeert men niet bij Hem zijn; alleen het duivelse woord komt over zijn tong: deze wierp de duivelen niet uit dan door Beëlzebul, den overste der duivelen (Matth. 12:24, 27). Wat er van Hem overblijft, nu zijn profetenmantel van Hem afgerukt is, dat is niet meer dan een mislukte waarzegger: Hij is uitzinnig. Nooit is de tegenstelling tussen ‘nabi’, en ‘kosem’, tussen profeet-met-Woord en waarzegger-zonder-Woord zó fel getekend als hier. Erger vernedering dan deze kon men Hem niet aandoen: de Mond der waarheid is in het Rechthuis der kerk als een onttakeld waarzegger in karikatuur gebracht. Vroeger heeft men nog wel eens gezegd: houd van waarzeggers en zieners de handen af: ze kúnnen krankzinnig zijn, maar ook van God of daemon bezetenen: handen af, brand uw vingers niet. David heeft van die mentaliteit een niet profetisch, doch wel listig gebruik gemaakt, toen hij, door waanzin te veinzen, den angst opwekte bij de filistijnen, die hem anders zouden gedood hebben; handen af, misschien zit er een goddelijke, waarzeggende geest of kracht in hem (1 Sam. 21). Maar zélfs die angst is na de veroordeling van Christus als godslasteraar bij zijn rechters weg: men durft den Nazarener wel aan. Hij is volstrekt ongevaarlijk. Ze hebben hun spel met Hem ge- | |
[pagina 534]
| |
speeld. Het ergste is dan, dat ze in hun karikatuur nog met het woordenboek der profeten opereren; profeteer ons, zeggen ze, wie u daarnet dien fermen slag toebracht? Ze bedóelen: ra-ra-wie-is-dat? Maar ze zéggen: profeteer ons: de clown wordt als koning aangesproken, en de Bileam-in-'t-klein als Réchter van den echten Bileam.
* * *
Het is goed, ons deze dingen in te denken. Het zijn geen ‘kwèsties’ voor ‘theologen’, maar ze ráken ons eigen léven. Dat de Heiland waarzeggingen gedaan heeft, staat vast. Hij zegt - tot diens eigen stomme verbazing - aan Nathanaël precies, waar de man gezeten heeft, toen en toen; geen mens had hem dat gezegd, en de spreker zelf was er niet bij geweest. Dat is maar één voorbeeld, uit het begin van Christus' ambtelijk optreden. Aan het éind ervan (onder de mensen beneden) staat als nóg een voorbeeld zijn voorzegging aan Simon Petrus: eer straks de haan zó vaak gekraaid heeft, hebt gij Mij tegen dien tijd zó veel keer verloochend. Het komt allemaal precies zo uit. Hier liggen diepten, - èn, we geloven, óók weer ‘dingen-van-de-vlakte’, d.w.z. van natuurlijke gaven, scheppingsgaven, het één mèt het ander, vergeet dat niet - waarvan wij stumpers nauwelijks iets verstaan. Ook wij staan nog paf, verbluft. En soms zuchten we meewarig: maar wij? WIJ hèbben van zo iets niets. Een bijbel, geen voorspèlling. Een dominee, geen waarzegger. Een ziekenbezoeker, geen gebedsgenezer. Een ouderling, geen voorzegger. Een licht-ontsluitingsdienst, als de bijbel opengaat. Geen sluier-optil-dienst om eens in de toekomst te kijken. Geen moment de zékerheid, dat we nièt over één minuut doodgebleven zijn, dat ons lichaam niet over een week op 't kerkhof ligt. Zullen wij nu jaloers zijn? Indien de Christus een waarzeggersdienst geopend had, dán mochten onze proselieten op Nathanaël, en die mensen onder ons, die in hun optrekje zich vanwege hun bedreven zonden krommen voor God, op Simon Petrus wel echt jaloers wezen (ze vergeten misschien, dat Simon ‘het’ tóch nog ‘gedaan heeft’, al hád hij dan een voorspelling gekregen). Máár, nu wij weten, dat Christus geen voorspeller, doch eiser en belover is, dat Hij ons ook aan het doopvont, op het ziekbed, in onze beslissingsuren, niet aan voorspellingen, doch aan beloften-en-eisen genoeg beveelt te hebben, nú zijn we niet meer jaloers. Als Christus | |
[pagina 535]
| |
Nathanaël eens ‘een keer’ laat zien, wat Hij - de Meester - zoal vermag te zien, dan is dat, om dien man naar ‘aanleiding’ daarvan des te vlugger te laten bukken voor de ‘reden’ van het bevel: ga mee, en volg Mij, en ga preken, word profeet onder Mij als dèn Profeet, en gij zult groter dingen zien dan deze; bijvoorbeeld een kruis. Jaloers? Maar als ik uit den bijbel leer, dat God alwetend is, wel, dan weet ik toch net zo goed, dat Hij mij zag onder mijn vijgeboom? En wat Simon Petrus betreft: hem is wel die waarzegging gedaan, maar niet om hem kunstmatig van de zonde terug te houden - dán ware de waarzegging trouwens niet eens uigekomen - doch om hem straks, als hij ‘bekeerd zou zijn’, en ‘indachtig’ gemaakt, zijn broeders te beter te doen versterken, zonder een dienst-van-voorspellingen, doch door de prédiking van de volstrekte Autoriteit van Jezus Christus. Hij moest leren, dat God met Christus één was, OOK in zijn waarzeggingen, gelijk in de profetie. Maar meteen moest hij leren, dat Christus zich èn met zijn waarzeggingen, èn met zijn profetieën, liet toetsen en meten aan het Woord. U zegt: maar Nathanaël, en Simon, die wisten het nu? Maar u weet het toch ook? Het staat in den bijbel. En zij moesten, om Christus te verifiëren, óók al naar den bijbel: zij naar den halven, u naar den helen. Wie heeft nu meer, zij of gij? Daarom gaan we dadelijk na het doopvont den levensweg op, zònder één voorspelling, maar mét een schát van belòften. En die zijn ons genoeg: want door het Woord werkt èn wekt God het geloof, niet door een woord-je. |
|