Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 526]
| |
Geen ‘eigen’ epilyse.Ga naar voetnoot1)Geen profetie der Schrift wordt (een zaak) van eigen uitlegging. Wie de Schrift leest, en haar uitspraken doorgeeft, wachte zich voor een ‘eigen’ epilyse - zoals Petrus het uitdrukt. Dit is zózeer een eis van den Auteur der Schrift, dat ook de Heiland voor den rechter heeft getoond, er voor te bukken. Voor den kerkelijken rechter toch heeft men Hem ondervraagd naar zijn discipelen en zijn leer; en Hij heeft in antwoord daarop toen niet ‘zich beroepen’ op zijn geheimzinnigen omgang met God, doch verwezen naar zijn publieken omgang onder Gods volk. Hád Hij dan geen bizonderen omgang met God? Voorzeker (Joh. 3:27, 31, 32). En de Joden hebben bij herhaling tot op een honderdste procent - ze hadden verstand van zo iets - aangegeven aan hoeveel condities, en aan hoe sterke condities de ‘sterke verhalen’ van sollicitanten naar den naam en de ere van een profeet moesten beantwoorden, om aan zulke sollicitanten dien naam en die ere te kunnen geven: die ‘sterke verhalen’ moesten dan lopen over hun zeer particulieren omgang met God, hun ‘enthousiasme’ (‘agitatie’), hun ‘inspiratie’, hun gesprekken met God of engelen, hun extase, hun opgetrokken zijn tot in een zeer hogen hemel enzovoort. Maimonides b.v. weet elf graden van profetie aan te geven. Het beroep op de bevinding! Nu, men kan dáár altijd heel wat van maken.... Maar zie nu den Christus. ZIJN profetie is geheel enig. Hij ontving ze van den Vader. Met Dezen gaat niemand zó om als Hij. Indien er iemand is, die zich zou mogen beroepen op private bevinding, dan Hij op die van Hem zelf, want die is allerprivaatst. Maar wat zegt Hij in antwoord op de vraag naar zijn profetische papieren? Wat antwoordt Hij den hogepriester-van-Levi, die Hem in qualiteit van zijn beweerd profetenambt opvordert, zijn ‘Ausweis’ te tonen? Hij zegt: ook als prediker ben ik Publiek Persoon. Dat moet Ik zijn: een kind gaat toch met vaders brief-aan-het-gezin niet in privé-conferentie? Los van de andere gezinsleden? De Christus spreekt geen woord over de geheel énige wijze van zijn van Godswege ‘ontvangen’ van de door Hem gesproken woorden, - doch integendeel - alle discussie over wat verborgen is en geheim, snijdt Hij nu af. Hij zegt: vraag 't maar aan 't kerkvolk; Ik sprak publiek. | |
[pagina 527]
| |
En hier gaat Hij staan in de gewone rij van alle profeten. Hij is bereid te sterven voor de erkenning van den schriftuurlijken regel aangaande de profetische ‘epilyse’. ‘Epilyse’, dat bijbelse woord betekent eerst zo iets als: een geschilpunt afhandelen; en zelfs de heidenen (Hand. 18:39) weten, dat dit gebeuren moet in een officiële handeling, ook in een aanklacht wegens blasphemie (!). Zo beschouwd is een ‘epilyse’ zoiets als wanneer aan het eind van een debat conclusie genomen wordt: zó is 't, - punt. Wie dan ook de vraag te beantwoorden krijgt: wat is dat? en dan van wat ‘duister’ heet een ‘epilyse’ geeft, die ‘legt iets uit’. Epilyse wordt zo: ‘uitlegging’. Zo sprak de Heere Christus in gelijkenissen tot de schare, en Hij maakte daardoor onder het volk een schifting, wat trouwens de bedoeling wasGa naar voetnoot2). De ongelovigen liepen dan van Hem weg; degenen die wilden leren van Hem bleven bij Hem, vroegen Hém de verklaring, en dan gaf Hij hun stuk voor stuk de daarbij behorende epilyse, de afzonderlijke verklaring (Marc. 4:34). Maar hier in het rechthuis staat Christus niet tegenover een om de epilyse vragenden leerling. Juist omgekeerd: hier is de kerkelijke rechtbank: en op deze plaats zwijgt Christus over zijn verborgen afkomst, en over de wonderbare ‘ontvangst’ van zijn woorden. Hij geeft ook geen ‘subjectieve’ ‘epilyse’. Hij weigert zelfs een keus te doen uit 't vele dat Hij ooit gesproken heeft. Hij zegt alleen maar: mijn depositum ligt daar nu eenmaal op de kerkelijke tafel, en - wat mijzelf betreft, behandel mij dan toch als ieder ander der profeten: want van alle profetie geldt: ze is niet van eigen epilyse (2 Petr. 1:20). Geen ‘eigen’ epilyse - dat woordje ‘eigen’ slaat hier niet op de profetie, doch op den interpreet, en zelfs op den profeet in eigen persoon. Ja, zelfs op den Hoogsten Profeet en Leraar in eigen Persoon. Hij zegt: vraag Abrahams volk - en laat mijzelf er buiten, als gij wilt komen tot een kerkelijk oordeel. Mijn woorden moogt gij toetsen aan de Schriften; dat is de kerkelijke regel; ook Ik erken hem. Zélfs Ik. Ik sta hier onder u als mens, en Knècht des Heeren. Hij heeft zich teruggetrokken, zélfs als de Exegeet van eigen woorden. Vraag toch de ánderen: Mijn gelijkenis van den zaaier reeds heeft alles van het zaad en niets van den zaaier gezegd (Matth. 13). Hier blinkt de | |
[pagina 528]
| |
glorie van de profetie, die geen ‘eigen’ epilyse verdragen wil; hier blinkt de nederigheid van den Profeet, die ze niet geven wil; zelfs deze Spreker is aan het geschreven Woord te meten. Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed, dan God. Wat noemt iemand Mij wijs? Niemand is wijs, dan God. Zo zij het ook onder ons. Niemand vluchte ter apologie van een disputabel gestelde profetie in het asyl van een eigen epilyse. De epilyse, de uitlegging en toepassing van het Woord, het Testament, van Vader, blijve de zaak der kerk, waarbij ieder zich wachte voor het dodelijk gevaar van eigenwilligheid of isolationisme. Want de Schrift geeft zelf haar exegese: men noemt dat: Schrift met Schrift verklaren. De liefde van 1 Cor. 13 moet daaruit blijken, blijkens 1 Cor. 14, dat wij profeteren ‘met verstand’, onzen geest onder controle houdende, onze voorkeursleuzen en -begrippen steeds weer toetsende aan de Schriften, inplaats van omgekeerd, de Schriften te zetten in het licht van onze voorkeurs-begrippen. |
|