Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 519]
| |
Niet alles doorzien? Dan nu beter doen!Ga naar voetnoot1)En nu broeders, ik weet dat gij het uit onwetendheid gedaan hebt......Komt daarom tot verandering en bekering, opdat....komen kúnnen de tijden der verkwikking. Petrus, die, nadat de overheden des volks zich in Christus hebben vergrepen aan het recht der theocratie, nu naar het volk gaat, om daat gehoor te vinden voor het pleit van 's Heeren Woord, dat immers het behoud is van dat volk, en die deswege in deze nog niet afgedane zaak hen alsnog ‘broeders’ noemt, laat aan zijn hoorders weten, dat hij voor wat de personen betreft, met alle mogelijke verzachtende omstandigheden wil rekenen. Waarom ook niet? Hij strekt dat ‘met-álle-factoren-willen-rekenen’ zèlfs tot de leiders uit: ook zij hebben niet de portée van hun daden verstaan. Zij handelden ‘in onwetendheid’. Nu moet men daar weer niet al te veel moois van maken. Alsof de stumpers niet beter konden. Volgens Bultmann (Kittel, I, 119) is de hier gebruikte term ‘uit onwetendheid’ een juridische formule: en dan is die ‘onwetendheid’ heus geen onschuld: niet-weten is ook ongehoorzaamheid, Rom. 10:3 (zegt nog steeds Bultmann). Het is niet maar een: ‘ik ben niet georiënteerd, weet u’, maar het is een misdaad, dit niet weten, het heeft vergeving nodig, 1 Tim. 1:13 v. (nog altijd Bultmann, a.w. 117). Is dus die ‘onwetendheid’ geen excuus, ze mag daarom toch niet over het hoofd worden gezien. Was er niet ook nog zo iets als subjectieve ernst in Christus' rechters? Ja, zeker; en juist dat maakt ons de ‘beoordeling’ van den proceduregang niet gemakkelijker. Wèl dwingt het haar tot zakelijkheid. Als een rechter de corruptie zómaar van zijn gezicht af laat lezen, dan kan het ressentiment zich gauw van hem ontdoen. Maar als de persoon van den rechter nog een zekere digniteit vertoont, èn 't dan toch op een oneerlijk vonnis uitloopt, dan wordt gemakkelijk ressentiment gedwongen, het woord te laten aan het de bogen van Gods tempel omspannend gelóófsgezicht. We kunnen gemakkelijk van Herodes, Kajáfas, Pilatus lelijke dingen zeggen: maar, ofschoon óók op Annas' reputatie heel wat afgedongen is, toch steekt b.v. zijn figuur gunstig af tegen de resterende drie. Dat betekent dus: bekijkt niet de personen, doch let op hun ambt. We | |
[pagina 520]
| |
worden nu gedwongen, de rechters in hun ambt te zien, ongeacht hun persoon. Want dán pas staan de zaken zuiver: Christus als Persona Publica staat tegenover zijn rechter als persona publica. Hetgeen publiek is, dat is zaak van de kerk, het Rijk, het raakt den Rijksdienst, de Rijkswet, de Rijksgeschiedenis. Priester tegen priester, Gezalfde tegen gezaltde, Liefhebber der traditie die te reformeren is tegenover verliefde op traditie, die gefixeerd wil blijven. Homo tegen humanist. Gedrevene tegen drijver. Ja, zeker: de persoon van den rechter móet op den achtergrond komen voor wie het lijden van den Borg onder dien rechter schriftuurlijk wil peilen. Want onverschillig wie het is: een rechter-tempelheer onder de Joden-van-toen kan altijd zeggen: ik heb gelijk; dat ‘hij daar’ binnenkomt in boeien is al bewijs van mijn rechtvaardiging tegenover dezen onruststoker. Zou een tempelheer, die tevens rechter is, niet weten wat de Schriften van ‘Messias’ zeggen? ‘Op eenmaal’ staat er in de profeten, ‘op eenmaal zal naar zijn tempel komen de Heere, dien gij zoekt’ (Mal. 3:1). De Vorst Messias zal zijn tempel, die tevens tot paleis Hem dient, snel invaderen. Aan dezen snellen inauguratiegang zal men Hem kénnen. Maar wat zou deze hier? Hij kreeg contact met de prelaten van Gods Huis - doch als hun arrestant. En - wie was 't nog die ‘naar Hem zoekt’? Ze hebben Hem allen verlaten. Een Messias als arrestant van deze tempelheren, dat is net zo'n paradox als dat een Cretenzer doceert: álle Cretenzers zijn leugenaars. Als 't waar is, dan is 't niet waar: de redenering verteert zichzelf. Zo verteert een gebonden Messias zichzelf in zijn zelfproclamaties, aldus kon iedere bij rabbijnen grootgebrachte rechter spreken. Neen, zeg maar niet, dat wij die mannen zouden gecorrigeerd hebben. Euwen later nog blijkt de kerk, die noch een rapide tempelinvasie, noch een vliegende paleis-verovering van den Messias ooit gezien heeft, met den tekst van Maleachi evenmin overweg te kunnen als de rechtbank, die den Nazarener doemde. Wat is die ‘tempel’, waarheen Hij komt? Maria's moederschoot, zegt de een; de ziel, mompelt de ander. Wat is dat ‘kómen’ in dien tempel, als het soms dan tóch de ‘materiële’ van Jeruzalem wezen moet? Dan is het de voorstelling in den tempel, na zijn geboorte, zegt een derde. En wat is dan dat zoeken naar Hem? Och, vindt een vierde, dat is maar een opdracht, geen situatietekening. Men moet Hem zoeken, net als Simeon, maar wie dóet het? Wie onzer zou in tegenwoordigheid van het Sanhedrin Maleachi | |
[pagina 521]
| |
hebben kunnen lezen, en dán zeggen: daar staat die Man? Daar stáát de Koning-Priester, en Levi moet het Huis ontruimen, het tempelhuis is 't zijne voortaan? En daar staan we dan......We kunnen zó maar bewijzen, dat wijzelf wel anders zouden gesproken hebben, dan wij VANDAAG doen, indien ons opgedragen was geweest, te beoordelen, of de Nazarener naar het kruis moet, ja dan neen. En nu horen we weer ons influisteren: de rechter heeft het zo kwaad niet bedoeld, sta niet op ‘úw’ stuk (al nóemt ge het een kèrkstuk). Houd toch zo strak niet aan uw rechtszaak vast, en stá niet op een schriftelijk contact over de rechtsnormen van de kerk. ‘Ze’ hebben het in onwetendheid gedaan...... Ja, ja, we merken ineens, dat we van 1944 af moeten (de vrijmaking), en van 1886, en van 1834, en van 1517, en ook van het Pinksterfeest. Waarom zou ik ‘de personen’ aanmerken, WEL in het jaar 1944, en niet in het jaar ‘33’ (29) van onze jaartelling, het jaar van Golgotha en Pinkster. Waarom, INDIEN de subjectieve factor in de beoordeling van den ‘rechter’ moet meespelen in de afwikkeling van de rechtsZAAK? En in de beantwoording van de vraag: of niet de gescheurdheid zonde is voor God? Wij moeten nu nog maar even naar dien Bultmann terug. Hij zegt: die onwetendheid, waaraan volk en leiders ten prooi lagen, was er eentje, welke niet door een hele actentas met ‘feitenmateriaal’ (‘asjeblieft, meneer, nu ben je beter georiënteerd’!), doch alleen door de verkondiging, welke GELOOF eist, opgeheven wordt. Met andere woorden: als u na een rechtsgeding op de personen wijzen wilt (ze wilden toch zo kwaad niet), dan moet ge hen naar het WOORD terugdringen. Dat leest nu niet een of andere persoonlijk beledigde extremist, maar Bultmann uit den bijbel. Dat is trouwens waar: zaten Jezus Christus' rechters verlegen met de vraag, of nu zo'n geboeide man den tempel van Maleachi kon invaderen? Snel? Maar de profeten zeiden lang tevoren al: Messias zal die ‘snelle tempelinvasie’ niet als ‘harpagmos’ (vlug-vlug) nemen. Hij moet eerst rustig sterven. Dat staat in 't Woord. En dus, niet zovelen met stapels feitenmateriaal overleden zijn, doch zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven, zijn tempel te zijn. Een tempel in den Geest. Snel komt dan tóch tot zijnen tempel: die Heere, dien gij zoekt - niet in een ‘onbewust adventsgebed’, doch in gewèkte welbewuste gebeden. Hij bouwt zijn tempel zelf, terwijl Hij hoorders schépt voor zich. En voorts: Hij heeft hierboven | |
[pagina 522]
| |
zijn paleis al lang betrokken. En eenmaal zal Hij 't open doen, en, als een tempel tevens, het uitleggen over de breedten van zijn nieuwe aarde. Maar eerst moest dit alles door Hem doorleden zijn in de dépendances van den stenen tempel. Want toen Christus voor zijn kerkelijke rechters geleid werd, toen dwong God Israël tot de grote beslissing. Welke beslissing? Deze, of de theocratie zou ontaarden, en dan definitief (door een vonnis van excommunicatie) in een hiërocratie. Dat die beslissing op Goeden Vrijdag definitief werd, en dat God Israël ertoe dwong, dat was het wezenlijke openbaringshistorische moment van Christus' voorleiding voor den Raad van Israël. Reeds lang was de hierocratie bezig de theocratie te verslindenGa naar voetnoot2). In dat beslissend uur moest de keus definitief worden; God ‘haalde’ eruit, wat er ‘in zat’; een ‘kerk’, die haar eigen zonen OP DAT PUNT WAAROP ZIJ (met al hun zonden) schriftuurlijk en ordelijk, en dus recht hadden geoordeeld, definitief excommuniceert, wordt daarmee ipso facto valse kerk. Hoe veel te meer als zij geen zonen (meervoud), doch den Zoon gaat in den ban doen? De God van Israël dwong die rechters tot een keus. De dwang was des te sprekender, naarmate de kneveling en beknotting in macht van 't Sanhedrin juist in dien tijd een strijdpunt was; soms werd erop gespeculeerd door het Sanhedrin zelf, als het van moeilijke beslissingen ontslagen wilde wordenGa naar voetnoot3). Maar in den nacht van Donderdag op (Goeden) Vrijdag wilde men wèl; alle hens aan dek, dát was het wachtwoord van dien nacht. En dus: hebben ‘ze’ het niet zo kwaad bedòeld? Dan is (zo leest Bultmann Hand. 3:17) die onwetendheid zonde, alleen te breken door geloof. De enige moraal is dan: en nu officieel wat openlijk is bezworen, ook openlijk veranderen, en alzo zich op het punt, dat in publiek geding is, zich bekeren. Ik las onlangs, dat tussen een met het Amersfoortse besluit niet tevredene en zijn daarmee wel tevreden kerkeraad Petrus' pinksterrede(s) lag(en). Ik wilde wel, dat men bedacht, dat ook Hand. 3:17 van Petrus is. |
|