Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdPetrus doet hypostolisch.Ga naar voetnoot1)Hij onttrok zich en scheidde zich af. In het eerste leven der christelijke kerk waren onderscheiden meningsverschillen. Geen wonder ook. Men was pas verlost van de hiërarchie; en dan wil ieder graag zijn récht van meespreken doen gélden. Men heeft daar groot gelijk aan; als men maar niet, het gezag der hiërarchie verwerpende, het gezag van een schriftuurlijke rede of van wettige besluiten met voeten treedt. Bovendien: na elke vrijmaking zijn er onopgeloste vragen: het antwoord formuleren, daar wil ieder aan meedoen. Men heeft al weer gelijk, mits onder dezelfde condities. Dan is daar een derde factor: men kan niet zo gemakkelijk de oude vrienden verlaten. Niet even gemakkelijk, als zij het óns deden in de centrale dingen. Men komt er dan wel eens toe, wat te spelen met de orde, en hypostolisch te doen, ten nadele van de eigen broeders, ten faveure van de tegenstanders. Hypostolisch doen, dat is zo iets als: zich losmaken van het front. | |
[pagina 468]
| |
De actie der in één front verenigden doorbreken. Steunen op mogelijkheden, die men ziet; en niet, ook niet in gevallen van benauwdheid en druk, vertrouwen dat het altijd goed komt, als men zich strikt houdt aan de dagorder van den Wetgever, die het front te commanderen heeft. Hebr. 10:39 heeft de hypostole, het hypostolisch doen, gesteld, als zonde van de ‘achtergebleven’ joden, - tegenover de ‘pistis’, het geloof, van de aan Israëls wáren Messias trouw gebleven, en dus christelijk gedoopte joden. De joden van de hypostole zeiden tot de joden, die christen geworden waren: ge zijt weggelopen, ge hebt het front gebroken; maar terecht zeggen de joden, die christen geworden zijn: WIJ zijn niet van de hypostole, doch van de pistis. En dus doen wij naar Habakuk, die eens de antithese zag lopen tussen pistis en hypostole (2:4, naar griekse vertaling). Nu, ook Petrus, een ijverig man Gods, heeft ook wel hypostolisch gedaan. Daarmee was hij nog geen mán-van-de-hypostole geworden, want één daad typeert een mensenléven nog niet. Maar die ene daad, die was inderdaad - zoals ons tekstvers het uitdrukt: hypostolisch doen. Daarom gaat Paulus er fel tegen in. De zonde tegen het front, dat in geloof gevormd is, is zonde tegen de vrijmaking der kerk van de voormalige hiërarchie. Zo ziet Paulus het conflict. En daarom richt hij in Gal. 2:15-18 scherp de aandacht op het bekende conflict tussen hemzelf en Petrus; dat had nog al stof doen opwaaien, en was publiek aan de orde gesteld in Antiochië. Had Petrus niet vroeger, net als ieder ander apostel, op grond van Christus' woord in Matth. 5:17, rustig zich ontslagen geacht van al die schaduwachtige wetten, met name in betrekking tot de vraag, wat een mens wet eten mocht, en wat hij moest laten staan: rein het éne, ónrein het andere? Hij had er alles van geweten, destijds, dat die schaduwen voorbij waren, omdat met Christus ‘het lichaam’ gekomen, en de schaduwendienst dus vervallen verklaard was. Maar ineens was het met dat vrije leven van Petrus als van een vrijgemaakt christenmens ánders geworden: er waren nl. uit een bepaalden kring van verbeten judaisten enkelen in zijn omgeving gekomen; en ineens had toen Petrus zich losgemaakt van zijn vroegere vrienden, hij had hun maaltijden zorgvuldig vermeden en den schijn aangenomen, alsof hij zo'n heel secuur judaistje was: een prompt onderhouder van Mozes' wetten, alsof niet heel Mozes' wetboek een boek ‘Over Jezus Christus’ geweest was. De mensen mochten vooral niet denken, dat Simon Petrus zomaar over Mozes' wetten heenstapte, en slordig om zou durven sprin- | |
[pagina 469]
| |
gen met de vraag, of een bepaald menu kosjer was, dan wel niet. Dát had Paulus boos gemaakt. Hij slingert Petrus in het gelaat, dat wie (naar Rom. 10:6-8) de mozaische wetten uitlegt als wet-ten-van-en-tot-het-evangelie, als Christuswetten, daarmee den Heiland ‘zijn eer geeft’, en daarmee den Christus erkent; en dat wie het anders doet, terwijl hij beter weten kan, nu ja, dat die......Christus verloochent. Hoe kan Petrus anderen een juk opleggen, dat hijzelf niet aanvaardt, als puntje bij paaltje komt? Heeft hij dan zijn ogen dichtgedaan? De schaduwendienst was een dienst van de publiekrechtelijke aanbieding van Christus (én van diens geschenken, de ‘substantiële’) aan Israël; maar het was een aanbieding geweest van een ‘substantie die nog kómen moest’. Thans is het evangelie tot de heidenen gekomen, de historie der oblatie, der aanbieding van Christus, is voortgeschreden tot het punt, waarop Hij met gezag kon worden aangeboden als de ‘substantie’, die nu gekomen wás, - en kijk, nu gaat me daar niet de eerste de beste, doch een apostel, één van de twaalf officiële getuigen, den aanbiedings-, den oblatiewagen terùgrijden. Nèt doen, alsof Mozes nièt had geháákt naar de ‘substantie’ Christus. Stel, dat een huisvader zijn onmondigen zoon uit boeken en platen onderricht gaf over het den zoon straks wachtende leven als getrouwd man, en dat dan de zoon, mondig gewórden, en wettig getróuwd, later zich angstvallig onthoudt van het echte, substantiële, huwelijks- en huisvaderleven, en zich aanstelt, alsof hij nóg zich moet vergenoegen met den voorlichtingsdienst van vader, hoewel hem van Godswege gezegd was, dat hij vader en moeder moest verláten, en één vlees moest worden met zijn huisvrouw, wat zegt men dan van zo'n man? Men zegt: zó iets is verloochening van een geschenk, waarom jarenlang gebeden is. Zo iets is slecht; zo'n man bouwt weer op, wat hij allang heeft afgebroken, en laten varen (vgl. vs. 18). En nu komt Paulus met een onbarmhartige consequentie op Petrus af. Onze vaderen, Petrus, hebben eeuwen lang gebeden om Christus' dag. Te beginnen met vader Abraham (Joh. 8:56); hij moest er al van jubelen, dat die dag zou komen. En nu doet gij net, alsof er niets gebeurd is, alsof we nog in de oude bedeling leven! Wij hebben allebei, gij en ik, gepredikt: Christus onze gerechtigheid! De werken-der-wet, het blijven-staan-bij-Mozes, dat hebben wij samen volstandig geweigerd als onze gerechtigheid te erkennen. Indien dat nu 'n openbare grove zonde geweest is, indien dat nu even eigenwillig en autonoom geweest is, als de heidenen zijn (vs. 15), dan is Christus, die | |
[pagina 470]
| |
het ons zó geleerd heeft, een revolutionair; dan is Hij een patroon, een helper en promotor van de zónde. Dan is dus bij Hem álles ‘één pot nat’; zijt ge ‘precies’, als een tip-top-farizeeër, het is ‘zonde’; en zijt ge vrijgemaakt van al dien mozaischen poespas, dán is het nóg ‘zonde’. Dan maakt Hij geen discriminatie. Dan is Hij den énen keer een dienaar der ‘besnijdenis’ (van het Jodenvolk), en den anderen keer even vrolijk een promotor van de ‘zonde’, van dat heidenpak. En dat zou heel erg zijn. Want, staat het zó. dan maakt het geen verschil, of ge nu in Hem als in ‘Jahweh onze Gerechtigheid’ gelóóft, ja dan neen. Dan komt alles er niet meer op aan. Dan dompelt het laatste oordeel heel de wereld in één grauw énerlei. Dan doet het er niet meer toe, of ge nu in Hem als den aangeboden, en dan wel door Mozes aangeboden, vervullingsmiddelaar gelóóft, ja dan neen. Toen Petrus zich onttrok aan de maaltijden van de langs wettige en geloofswegen bijeengebrachte gemeenschap, deed hij hypostolisch. Hij liep uit het front. Hij praatte meer met de anderen, dan met zijn eigen broeders. Hij had in die dagen veel mentale reservaties, ook inzake publieke en officiële handelingen van de kerk (b.v. het besluit van Hand. 15). Maar alles, eten en drinken in communie, alle frontvorming èn frontcorrectie, zal gelóófsdaad moeten zijn. Anders kan ze beter niet zijn. |
|