Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 458]
| |
Geloof en kindwording.Ga naar voetnoot1)Zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven, kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn naam geloven. Gaarne nemen wij over deze betekenisvolle plaats een nog niet gepubliceerde parafrase van wijlen prof. Greijdanus hier op. Hij neemt u als het ware bij de hand, en vraagt: wat staat daar nu? En dan komen de uitleggende bijzonderheden. Er staat: zovelen Hem aannamen, hun gaf Hij de bevoegdheid als kinderen Gods voor den dag te komen, dengenen nl. die geloven in zijn naam. ‘Zovelen als’ Hem aannamen; er waren dus anderen. ‘Maar dit’ 'zovelen als' ‘geeft aan, dat het in vergelijking met de anderen maar weinigen waren, die schier niet meegeteld kunnen worden. Het waren uitzonderingen. Hoe velen op zichzelven ook, in vergelijking met de anderen waren het een schier verdwijnend klein aantal. Dat zijn dan al de ware vromen bij het Israël van de eeuwen’. Dit ‘Hem aannamen’ ‘is, gelijk uit het vervolg ook duidelijk blijkt, zakelijk gelijk met.........gelovig aannemen, gelovig erkennen, gelovig zich aan Hem geven......(Het) komt niet door henzelf.......maar door Gods genadige verkiezing en genadige Geesteswerking.........vs. 13.........Zie ook Joh. 3:3 en 5 en 6b; 6:44-45.........Welke waren de zegenrijke vruchten van dit gelovig aannemen?’...........‘Hij gaf hun’. ‘Het was een gave. Zij hadden er geen aanspraak, geen recht op.........Bevoegdheid, recht, verlof.........Kinderen Gods, uit God geboren (“tekna” ziet juist op geboorte uit; “huios” kan men ook door adoptie worden). “Te worden”, d.i. zich te openbaren, uit te komen als. Hier niet: worden hetgeen men van te voren niet reeds was, doch: zichtbaar worden, uitwendig blijken, een zich tonen van hetgeen men innerlijk reeds was’. Aldus Greijdanus.Ga naar voetnoot2) Het woord ‘exousia’, hierboven vertaald door ‘bevoegdheid’, wordt volgens Bultmann door Johannes steeds gebruikt in den zin van ‘recht, volmacht’ (verwijzing naar Joh. 5:27; 10:18; 17:2; 19:10 v.). Greijdanus merkt daarbij op: ‘Het kan echter de vraag zijn, of hier, en in de andere genoemde plaatsen, het element van | |
[pagina 459]
| |
vermogen, kracht, wel geheel uitgesloten is. Maar dat van recht, bevoegdheid treedt in elk geval op den voorgrond......al behoeven we (de kwestie) van kracht, bekwaamheid, vermogen, niet geheel uit te sluiten’ (ib. 46). En als Bultmann meent, dat ‘kinderen Gods te worden’ eschatologisch zal bedoeld zijn, dan kan Greijdanus dat niet toestemmen. ‘Hier wordt niet maar gesproken van hetgeen eerst straks wezen zal na dezen tijd, maar ook van hetgeen reeds nu, reeds toen, in den tijd der oude bedeling, ontvangen werd en geschieden mocht’. En wat dat ‘in zijn naam geloven’ aangaat ‘dit is maar geen bloot voor waar houden......Het wijst......op een zich bewegen naar en overgeven aan, nl. van den geest, het innerlijke, den gansen mens......’. Het griekse deelwoord (part. pr.) ‘geeft te kennen, dat hier gesproken wordt van iets duurzaams, blijvends, doorgaands’ (46). Deze plaats bevat dus een duidelijke openbaring van de waarheid: niet aan allen wordt de zaligheid, het heil, teruggegeven. Op Gods doen valt hier de nadruk. God wijkt niet van den regel af; Hij handhaaft: zaligheid is aan geloof annex. In vs. 13 wordt van die gelovenden gezegd, dat ze uit God geboren zijn; dit gaf Bultmann aanleiding voor de bewering, dat die geboorte uit God niet de wortel en de vóóronderstelling van het geloof is. Greijdanus wijst deze mening af. Niet uit de ‘krácht’ van hun geloof, zoals Bultmann wil, zijn ze van God voortgebrachten, uit God geborenen. Want, aldus Greijdanus, ‘indien het geloof de kracht was, die het kindschap (van God) zou bewerken, dan ware het geloof mensenwerk. Dan hadden de gelovenden zichzelf tot kinderen Gods gemaakt....Vs 12 spreekt niet van een innerlijk worden van hetgeen men innerlijk niet was, doch van 'n uitwendig zich zichtbaar openbaren, van een zich weten, zich betonen’ (46). Vandaar dan ook, dat vs 13 te kennen geeft: dat dit geloof......rust op......goddelijke wonderwerking. Het is dus niet zo: uit kracht van het geloof geboren uit God, maar andersom: uit God geboren en uit kracht daarvan (als van zijn wonderwerk) geloof. Tot zover Greijdanus. Hij wil dus zeggen: God ‘geeft de zaligheid terug’, daarin, dat Hij geloof teruggeeft. Geloof in Hém, dat na den val gedateerd is als geloof-in-Christus. Dat is belijdenisinhoud met deze uitspraakGa naar voetnoot3) als achtergrond. Krijgen alle mensen, | |
[pagina 460]
| |
ook de niet-gelovenden, de zaligheid terug? Welneen: God geeft haar terug aan wie Hij haar teruggeeft, en die ge kunt kennen aan hun geloof; Hij geeft geloof aan hen, wien Hij geloof geeft; Hij verbindt aan zich wie Hij aan zich verbindt; A is A. |
|