Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdHet ‘horen’ meer dan het ‘zien’.Ga naar voetnoot1)En deze stem, uit den hemel Hem gebracht, hebben wij gehoord. Op den berg der verheerlijking heeft Simon Petrus eerst gezien. Dat vond hij prachtig. Maar later heeft hij wat gehoord. En als hij later aan dien berg terugdenkt, dan roemt hij niet (zoals in 't begin) over zijn zien, doch steunt hij zijn getuigenis in zijn horen. Dat is de goede orde. Want het gewone, niet het buitengewone, het spreken, niet het schitteren, het horen naar het gesproken Woord, niet het zien van de verandering der gedaante, blijkt, als 't er op aankomt, het hoofdpunt van Gods op dien hogen berg afgewerkt programma. En het is nodig, hierop te letten. Want hier raken wij de openbaring als mededeling, voor het horen van de oren. Mededeling is altijd de hoofdzaak in de openbaring. Ze kán wel vergezeld gaan van verschijningen, maar deze staan nooit geisoleerd, zijn nooit doel-in-zichzelf. Voor niemand, maar wel het minst voor Hem, die als Gods trouwe knecht het oor altijd te luisteren legt naar wat God spreekt. Noch voor de apostelen, die Christus' getuigen zijn. Een verschijning ‘op zich zelf’ is nog nooit werkelijke openbaring. Ze kan een teken zijn van de majesteit van den Spreker, maar een teken van den Spreker heeft de sprake van den Spreker nodig, om transparant te worden. De sprake heeft inhoud, het teken niet; het krijgt zijn inhoud alleen door en van het Woord, d.i. de sprake; en het krijgt dien inhoud alleen in het geval van wie het Woord zelf aanhoort; een teken is teken den gelovigen, niet den ongelovigen. De attributen ener openbaring Gods, ook de graad van haar nog meer of minder ‘onvolkomen-zijn’, kunnen dan ook feitelijk in laatster instantie niet worden aangewezen uit haar zwakker of ster- | |
[pagina 389]
| |
ker kracht in oog-verblinding, doch uit haar directer of in-directer oor-doorboring (Ps. 40), haar meer of minder zéggen. We doen dan ook beter, als we den berg, die Elia, Mozes en Christus tot openbaringsplatform diende, niet zozeer berg der verheerlijking, of metamorfoseberg noemen, doch, gelijk nadere bezinning vordert, annuntiatieberg hem heeten. Annuntiatie is boodschap, aankondiging. Als de engel in Maria's kamer komt, in Nazareth, noemt Maria haar optrekje voortaan niet de engelenkamer, doch noemt de kerk het de kamer van Maria-Boodschap, de kamer der annuntiatie van Christus-geboorte (Lucas 1:26-28). Wie theologisch. en dus ook openbaringshistorisch spreken wil, benoemt de openbaringsplaatsen niet naar de beschrijvings-wijsheid, die metamorfoses naar haar lichtsterkte meet, doch naar de geloofs-wijsheid, die Woord-uitzending aan haar inhoud óns ziet meten. Waar nu het Woord in kracht en duidelijkheid toeneemt, bij het geven van openbaringsinhouden, daar kán 't teken vrijelijk zijn oogverblindingskracht verminderen. Hoe armer het spreken, des te rijker het doen zien; in de zwakke aanvangen van het gesproken Woord, is nóg het zichtbare teken sterk, opvallend, alarmerend. Maar neemt het Woord in kracht toe, dan kan het teken tanen. Ook op dien berg zelf kon men dat zien, en wel aan Mozes en Elia. In hun levensdienst-aan-het-Woord hebben zij, elk voor zich, werkelijk wel ‘grootser’ uren beleefd, grootser althans, voor wat morphologisch kwalificeerbare momenten betreft. Maar ze kwamen met Christus spreken. Ze kwamen hem wat ‘zeggen’. Dat zeggen was hun opdracht. En deze opdracht, dié bepaalt den inhoud der hier te geven openbaring; en zij wijst dus eigenlijk ons de onvolkomenheid der openbaring aan voor heden. Aardse boodschappers spreken vaak iets anders, dan hun mandaat van hen eiste; maar hemelse annuntiatoren zijn zo eigenwillig niet. Ze hebben geen zonde; uit hun boodschap zelve kan men aflezen, wat het hun gegeven spreek-mandaat behelsde. Hebben dus déze beide hemelboden als gespreks-thema gekozen Christus' in Jeruzalem te volbrengen uitgang, zijn stervensgang, dan moet dát thema hun zijn opgegeven van den Vader.
Zijn sterven was dat thema. Niet: ‘de heerlijkheid, daarna volgende’. O neen, wij zeggen niet, dat de hemel gescheiden heeft, wat | |
[pagina 390]
| |
Gods raad, en ook Christus' eigen vóórkennis en Schriftkennis altijd verbonden heeft. Ook heden blijft het in zijn geest resoneren: moest de Messias niet al deze dingen lijden, en alzo in zijn heerlijkheid ingaan? Christus heeft nooit abstractief gedacht, want Hij denkt altijd de werkelijkheid in waarheid; Hij rafelt nimmer de werkelijkheid aan flarden. Maar, al verbreken noch de Vader, noch Hij zelf ooit de verbanden, toch kan de Vader binnen het kader der éne werkelijkheid van verleden, heden en toekomst, één bepaald détail in feller belichting zetten; op één bepaald stuk van den af te leggen weg het zoeklicht laten spelen; om één complex van plaatsen op den plattegrond een licht- of......bloedstreep trekken. Dat doet de Vader heden door zijn ambassadeurs. De uitgang wordt voor ogen geschilderd; de opgang niet. De openbaringsinhoud, die uit al de Schriften aan Christus, den enigen goeden bijbellezer, in zijn ongedeelden inhoud bekend is, wordt in dit nadere gesprek op één punt voor heden geaccentueerd. Het éne wordt pregnant, maar niet het andere. Dàt is, juist in den Woorddienst, het niet-adaequate, vooral dàt is het onvolkomene, in de openbaringsacte der doods-annuntiatie. Het doodsbericht wordt opgemaakt in de oren van Christus moriturus; en wat zijn voor heden beperkten tekst betreft, blijft het vóór den Paas-drempel stáán. De God, die altijd roept: en nu verder! en die ons altijd vráágt: en nu verder? die God houdt heden halt. En de Zoon, die als mens gehoorzaamheid moet leren, voelt de pijn. Hij is voor spreken, en dus ook voor zwijgen, gevoelig tot het uiterste. Maar zie nu óók, hoe zuiver de Heiland reageert, ook op dit niet volkomen zijn der Hem bereikende nadere openbaring. Hij komt zich vergenoegen met het tegenwoordige; want wel blijft zijn werkzame geest bezig met de toekomst, met wat achter den ‘uitgang’ ligt en komen zal, want Hij moet de lijnen verder trekken. Hij moet de kaart open-gevouwen voor zich laten liggen, maar - zijn ververbeelding, zijn voorstellingen, zijn fantasie bindt zich in onderwerping aan de perken van het geopenbaarde, geen tittel of jota neemt Hij er af, of voegt Hij er aan toe. DOOR de sprake Gods bindt Hij zich te meer aan den God der sprake. Ook daarin is Hij onze Borg, wiens gehoorzaamheid, ons gebrek vervullende, voor ons betaalt. Want wie de openbaring Gods, met of zonder zichtbaar teken ontvangt, die moet niet aan het uiterlijke teken of aan een sprekend détail blijven hangen, maar het hart op- | |
[pagina 391]
| |
waarts heffen (tot God) en voorwaarts strekken (naar de nog niet nader in détails uitgewerkte toekomst); op- en voorwaarts naar het van God gestelde doel. En daarom was het een vrucht van Petrus' bekering, als hij, die eerst het zien zo prachtig vond, later het horen van de stem naar voren schuift. Hoort hem, hoort Hem. Het zien, dat komt wel later, als eerst het Woord geloofd is. |
|