Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDe gruwel der camouflage!Ga naar voetnoot1)Niemand, die verzocht wordt, zegge: die verzoeking komt van God. ......opdat u de satan niet verzoeke...... Verzoeking is een poging om te verleiden tot zonde. En waar het luisteren naar het Woord van God (in Schrift en in feiten) het aangewezen middel is, om de zonde te doen wijken, daar wordt verzoeking altijd ingezet met onthouding van de kennis der Schriften en onthouding van de kennis der feiten. Camouflage plegen is altijd: den ander verzoeken. Wij doen nu niet, alsof we ‘nergens aan denken’. We denken wel degelijk heel serieus aan wat er vandaag kerkelijk gebeurt. Wie de feiten camoufleert, wie niet RONDUIT SPREEKT, die komt ons in verzoeking brengen. | |
[pagina 385]
| |
Tegenover hem past de bede: leid ons niet in verzoeking. Al wil hij mét ons bidden, bid eerst dit tégen hem. Want op dat ronduit zeggen komt eigenlijk alles aan. Dàt is en blijft het fijne puntje in de moeilijke kwestie der onderscheiding van (satanische) verzoeking en (goddelijke) beproeving. In alle verzoeking en beproeving voelt de mens - onwennig - zich geplaatst op het kruispunt van tweeërlei ‘wil’ Gods; men duidt ze - met een niet geheel helderenGa naar voetnoot1) naam - doorgaans aan als: de verborgen wil, en de geopenbaarde wil. ‘Verborgen wil’, dat is een kunstterm ter aanduiding van hetgeen God in zijn (aanvankelijk) voor ons verborgen blijvenden raad besloten heeft. Zolang het niet ten uitvoer is gelegd, kennen wij den inhoud dier besluiten immers niet. ‘Geopenbaarde wil’, onder dien naam evenwel vatten we saam hetgeen God in zijn (eens en voor al) geschreven of gesproken Woord meegedeeld heeft: verhaald, geboden, beloofd, en ook wel: voorspeld. Nu wordt, figuurlijk gesproken, de van binnen beschreven rol der besluiten Gods elk ogenblik weer een beetje verder ontrold: een nieuw stukje schrift (art. 2 der belijdenis), verborgen tot vóór dien, komt dan bloot te liggen. De feiten van den dag laten zien, wat God te voren heeft bepaald. De aanvankelijk verborgen wil wordt dus tot op die hoogte dan min of meer bekend, en houdt inzóverre op, verborgen te zijn. In die bekend-wording door de feiten nu ligt altijd een moment-van-verrassing. Wie had het zich zó kunnen denken? Zelfs wanneer hetgeen op een bepaald moment geschiedt, te voren door den geopenbaarden wil voorspeld was, zelfs dàn blijft dat element der verrassing bestaan, en blijft er plaats voor een: ‘komt, verwondert u hier, mensen’. Want de profetie is nooit zo iets als een ge-ante-dateerde kroniek. Zij voorspelt nooit ‘tot in de puntjes’. In dit moment van (blijde, dan wel smartelijke) verrassing moet nu de mens ‘beslissen’, wat hij doen en laten moet; hoe hij op Gods ongedachte ageren te ré-ageren heeft. Zal het goed zijn, dan zal die mens, staande voor de taak tot het zijnerzijds historie-máken, zich willen vastklampen aan Gods geopenbaarden wil. De wet gehoorzaam zijn. De belofte geloven. | |
[pagina 386]
| |
De profetie uit-leggen, en in haar licht de nieuwe verrassende feiten-van-zoëven trachten te verstaan; een feit ontdekt immers pas zó zijn zin aan hem. Eerst op die manier kan zijn beslissend handelen zedelijk zijn; eerst zo is hij in zijn ‘historie-maken’ mens-knecht, en geen gewaande, hoogmoedige ‘god’. En hier zetten nu Satan en God ieder op eigen wijs en elk met eigen doel het mes in ons vlees. Satan, die in zijn verzoeking kwaad wil. tracht de rechte, de ‘verstaande’ explicatie der feiten-van-zoëven te verhinderen; immers als wij de feiten-van-den-dag onzuiver interpreteren en benoemen, lezen wij het zoëven bloot gegeven stukje goddelijk schrift in het pas ontvouwde deel der rol van den eerst verborgen wil, verkeerd. We lezen niet, maar fantaseren. We schrijven dan vals in ons dagboek; we kènnen eigenlijk geen feiten, doch construeren ze naar vals begeren, en met tendenzen van eigenwilligheid. We raken àl verder van het spoor inzake Gods verborgen wil. En 't kan niet uitblijven: we raken dan óók àl verder af van Gods geopenbaarden wil. De feiten immers èn de H. Schrift leggen ook elkander uit; ze kunnen nimmer met elkander strijden, en ook nooit elkaar passeren zonder elkaar te raken. Eén God heeft ze beide gemaakt, en spreekt in beide zich getrouwelijk uit. Valse geschiedschrijving is reeds valse Schriftverklaring, beter gezegd: Schriftverdraaiing. Derhalve tracht Satan de feiten ons verkeerd ‘voor te stellen’, en in onze eigenwillige, eigenmachtige interpretatie der feiten ons te stijven. We praten dan parmantig over naakte feiten, maar vergeten, dat we reeds in de benoeming der feiten, in het zeggen: dit of dat is gebeurd, het geschiede op onze manier hebben ‘aangekleed’. Satan vermijdt het ronduit-zeggen-waar-het-op-staat. Hij doet dat ten aanzien van de feiten, van hun causalen samenhang, van hun ‘noodwendigen’ of te verwachten loop. En reeds daarin voert hij ons ook verder van de Schrift af, ook van haar profetie, en de goede uitlegging daarvan. En wil hij ons hinderen in het verbinden - ook ter fine van verder gehoorzaamheidsbetoon - van het ‘toepassen’ der bijbelse prediking in en op de gegeven feiten. Daarom was het ook Satan, die bij herhaling tot Christus zei: kies vrij, kies de heerlijkheid, de Schrift verbiedt het niet, en de feiten (zie maar eens, hoe vriendelijk zij zijn) koersen een anderen kant niet uit. Satan, Christus verzoekende, verzwijgt bijvoorbeeld | |
[pagina 387]
| |
diens uitgang in Jeruzalem; verzwijgt dien uitgang als inhoud èn van den ‘verborgen’ èn van den ‘geopenbaarden’ wil. Heer, dat zal geenszins u overkomen! Maar God laat dien uitgang zèggen. Ronduit zeggen, zeggen met accent, immers door een missie van boven, met zeer bepaalde opdracht: Elia en Mozes. Want God beproeft den Mensenzoon. En ons. Het wezen der beproeving bestaat daarin, dat de mens, staande en zich ook be-vind-ende in het kruispunt van verborgen en geopenbaarden wil, èn de ‘feiten-van-zoëven’ op hun werkelijke betekenis moet schatten, èn de Schrift zuiver moet lezen, en met de feiten-van-zoëven moet zien accorderen. Hij moet, om zo te zeggen, het pas ontvouwde stukje schrift van de eerst toegevouwen rol-der-besluiten, ook waar de rest hem uitdrukkelijk verborgen gehouden blijft, dadelijk in concordantie zetten met het geschreven Woord. Hij moet ‘schrift’ met ‘Schrift’ vergelijken. Die opdracht is zwaar; in haar existentiële actualiteit en onontkoombaarheid beproeft ze hem dan ook in de hart-grondigheid van zijn geloof, dat het gesproken en geschreven Woord heeft in te drinken, óók in het moment-der-verrassing (als ‘de natuur’ geneigd is, zich te verslikken, hetgeen bij stoute kinderen, en dat zijn wij, vaak een vorm van protest, van onwil is), en dat de nog resterende verborgen inhouden van den rol der besluiten graag aan Váder overlaat, genoeg hebbende aan zijn geopenbaarden wil, den openbaringsinhoud, als één geheel genomen nu. Beproeving ronduit kàn dus alleen geschieden in en door het ronduitzeggen. Het zeggen, het voor ogen schilderen van de door de geschreven profetie nog opengelaten détails; (denk maar weer aan Mozes en Elia, die komen spreken met den Heiland over zijn komend kruislijden). Het ronduit zeggen, het voor de oren lezen van den Schriftinhoud zelf, ditmaal aangaande de noodzaak van het offer der betaling voor de zonde. Beproeven geschiedt bij naakte, onbeklede, in Gods licht blootgelegde feiten. Beproeven gebeurt óók vandaag nog in de buurt van Gods zèg-deputaties (als Mozes en Elia waren). Beproeven gebeurt dáár, waar twee formules zeer concreten inhoud krijgen: a. er staat geschreven; en b. er is geschied. En daarom doet niet vroom, al wie de feiten camoufleert. Hij mag het niet zo zien, maar hij schendt de bruid van Christus. Hij is een | |
[pagina 388]
| |
overtreder van het negende en dus van het vierde gebod. Hij is een skandalon, een steen, waarover een ander valt. Juist in zijn nietpolemiseren! |
|