Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 377]
| |
Toornen - en niet zondigen.Ga naar voetnoot1)Weest toornig, en zondigt niet. Een luthers theoloog, die over de plaatsbekledende voldoening van Christus een uitvoerige studie heeft geschreven (W. Kölling), merkt daarin ergens (S. 108) op, dat de leer van Gods toorn voor heel de theologie van grondleggende en beslissende betekenis is. Waar die leer werd verzwakt, daar verschrompelde ook de theologie; en toen de ‘toorn Gods’ geloochend werd, toen was het verval der theologie daarmee meteen compleet geworden. Dat is, zo zegt hij, het sterkste kerk- en dogmenhistorische bewijs voor de betekenis van Gods toorn voor het geheel der theologie. Velen, zo gaat hij verder, beschouwen het als een antropopathisme, als men Gode een heiligen toorn toeschrijft; een antropopathisme is een spreekwijze, waarbij men ménselijke gevoelens en ondervindingen overdraagt op God. Maar er is reden, aldus de schrijver, om de zaak precies omgekeerd te stellen. Is het niet veeleer een theopathisme, een instraling van goddelijke heerlijkheid in ons mensenhart, als de Heilige Geest in ons de geschiktheid werkt tot heiligen toorn? In ons, die als erfgenamen van Adam alleen maar de geneigdheid tot onheiligen toorn hebben meegebracht, toen we op de wereld kwamen? En dán haalt die theoloog de woorden van Ef. 4:26 aan: wordt toornig, en zondigt niet.
* * *
We kunnen in zijn woorden gerede stof voor kritiek vinden. Wie niet gelooft, dat God aan ‘affecten’ onderhevig is, die zal niet graag het woord ‘theo-pathisch’ in den mond nemen, en van die ‘instraling’ van goddelijke heerlijkheid in ons hart zal een voorzichtig denker ook niet volhardend durven spreken. Toch ligt er iets waars in zijn opmerking, en het is nodig, ons daarvan te doordringen. Hoevelen zijn er niet, die den toorn als zonde zien? Wordt ge toornig? - dan zondigt ge. Hebt ge momenten van toorn? - ze maken een pauze in uw gehoorzaamheid, want: ‘liefde is het groot gebod’. Heeft de toorn u het hart genomen? belijd schuld en genees | |
[pagina 378]
| |
zó het euvel uwer scheuring. Heeft een redacteur ergens zich wel eens geirriteerd getoond? neem dan dat kwaad voor aller rekening en zet het op één lijn met valse binding, zedeloze afzetting, volhardende machtsusurpatie en laat daarna gezamenlijk af van den toorn. Maar Paulus in zijn brief aan de Efeziërs beveelt den toorn. Hij zegt niet: wanneer ge soms een boze bui mocht hebben, pas dan op, dat ge niet uit den band springt. Maar hij beveelt: wordt toornig. En hij voegt er aan toe: en zondigt niet. Dat kán betekenen: laat den toorn heilig blijven; er is dus een heilige toorn, als ge hem zó verstaat. Het kan óók willen zeggen: toornt, en laat op die manier af van zondigen. Is dat zijn bedoeling, dan ziet hij het toornen tegen wat zondig is als een directen strijd tegen de zonde, of als blijvende instigatie tot dien strijd. Want de toorn is een permanent ingaan tegen de zonde. Wie niet kan toornen, die kan niet profeteren, die kan niet zichzelf en anderen meten aan de wet van God. Quid est enim poenitens, nisi homo irascens sibi? (Anselmus): wat is een man die boete doet anders dan iemand, die op zichzelf vertoornd is? En alleen die man kan aan de ‘prelaten’, d.i. aan hen, die op de leidersplaats gezet zijn door kerkelijke beroeping, bevelen, dat zij de tucht handhaven tegen delinquenten. Heel de kwestie der ‘samenspreking’ zou met één slag van de baan zijn, en de vereniging van wie waarlijk tot de kerk zich willen voegen zou geschieden kunnen, als er werkelijk getoornd werd. Geef mij een toornend man, die meent wat hij zegt en er voor staat, - wij kunnen elkaar ontmoeten aan de voetbank van Gods voeten. Maar wie zegt te toornen tegen de zonde en geen bewijs van dien blijft geven, die zondigt en doet zondigen. De zon gaat niet op over zijn toornigheid en daarom kan zij nooit erover ondergaan - hij kan den vrede niet stichten, den vrede met God en vóór God, eer de avond is gedaald - zó haastig moet dat toegaan. Hij geeft den duivel plaats, hem, die de wet alleen maar predikt zó als de vos de passie. Zo iemand kan met wetsartikelen manipuleren, fijntjes en vernuftig, en zonder enigen toorn, hoewel niet zonder nijd, die verterend is. Maar hij toornt niet vanwege de wet, die één en ongebroken is.
* * *
Wie niet toornt, die bewijst geen bekering. Alleen - het vlees blijve er buiten. Dat leert den nijd, de boze | |
[pagina 379]
| |
bui. De toorn zij navolging Gods. Want God is een rechtvaardig Rechter, zegt psalm 7; een Rechter, die te allen dage toornt. |
|