Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdAntwoorden met ‘ja’ of ‘neen’.Ga naar voetnoot1)De doop van Johannes, was die uit God of uit de mensen? Ze behoorden nog tot de kerk dier dagen, die mensen aan wie de Christus eens de vraag voorlegde, of de doop van Johannes uit God was dan wel uit de mensen. Ze betaalden nog, met den rabbi van Nazareth, belasting aan denzelfden tempel, en kwamen nog naar hetzelfde feest. Officieel waren ze nog gerechtigd en verplicht, elkaar aan te spreken als ‘broeders’. ‘Mannenbroeders’.
Nog steeds stond onder het ‘messiaans geheim’ de Heiland tegenover de niet-gelovigen (‘zie toe, dat gij het niemand zegt’). Want Hij wilde als broeder onder het broedervolk behandeld worden en derhalve in doen en laten naar de Schrift beoordeeld worden. Als iemand zegt: ik ben uw broeder, dan betekent dat, als hij geen zwetser is: toets mij aan de Schrift. Tussen Hem nu en de leiders van betekenende groepen in de kerk (farizeeën, overpriesters, schriftgeleerden) was de bevoegdheidsvraag gesteld. Zeg ons, zo luidde het met autoriteit gestelde ultimatum, door wat ‘macht’, d.i. krachtens welke bevoegdheid, gij deze dingen doet. Gij permitteert u erg veel. Gij spreekt, gij doet ‘herderswerk’ zo vaak gij zieken geneest; uw discipelen dopen; gij zet uw prediking kracht bij door tekenen en wonderen. Maar zijt ge wel bevoegd? Kunt gij u ambtelijk legitimeren? Hebben zij, die kerkelijke opdrachten te verstrekken hebben, u al eens onderzocht, en beproefd bevonden? En is hun testimonium geldig gebleven tot op vandaag? En zo ja, wélke autoriteit heeft u dan volmacht verleend? Staat ze ook onder onze suprematie? Erkent ge het | |
[pagina 367]
| |
kerkelijk gezag? Zijt ge soms maar door u zelf geautoriseerd? Zo niet, dan zijt ge eigenlijk een scheurmaker. Men moet in de kerk zijn autoriteit kunnen bewijzen; waar is uw ‘Ausweis’?
Men heeft vaak volstaan met de opmerking, dat die vraag een strikvraag was en nu de Heiland haar als ongepermitteerd aan de kaak wil stellen door er een andere strikvraag tegenover te plaatsen. Maar deze mening kan, vooral in het slot, niet juist zijn. ‘Handigheden’ zijn, indien ze niet de wet aandringen, geen messiaans wapen. De Heiland, die immers den tempel en zijn autoriteiten niet vóórtijdig - d.w.z. niet voordat Hij door God dáártoe gemachtigd is - den rug toekeert, geeft ieder het recht, op behoorlijke wijze zijn papieren te vragen. Alleen maar - zijn papieren zijn: de Schriften. Die zijn het, die van Hem getuigen. Men moet, om Hem als werkelijk Gemachtigde te erkennen, Hem niet vragen naar een of ander diploma van een tot nu toe bij de vigerende kerkwet geregeld examen, want Hij is niet ‘een’, maar Hij is DE ambtsdrager. Homo novus, een mens, zoals er vóórdien niet was geregistreerd. En dan bovendien: homo unus: EEN mens slechts is er zoals Hij. Een ambt voor één maal, en dan later voor niemand anders, dat is het zijne. Hij is niet één van een lopende reeks. En Hij wordt ook niet één van een nieuwe reeks. Tot een reeksbehoort Hij niet. Hij zal nooit examen kunnen doen, want examen legt men af voor een beroep, een ambt, dat onder algemene regelen valt, dat men dus onder algemene wetten brengen kan. Doch wie heeft ooit examen voor het Messiasschap willen instellen of afnemen? Een één-keers-ambt, daarvoor kan niemand examineren of geëxamineerd worden. Dat is het paradoxale in Christus' optreden. Hij accepteert inderdaad de vraag naar zijn bevoegdheid: Hij is immers IN de kerk? Maar als haar Hoofd en Middelaar kan Hij geen brevet van mensen tonen; Hij heeft maar één solutie: Toetst Mij in leer en leven aan de Schriften; die zijn het, die van Mij getuigen. Gaat na wat Ik doe; gaat óók na, wat de Schriften van zó iemand zeggen - en dán weet ge, krachtens welke bevoegdheid Ik handel.
* * *
Laat men hier nu maar spreken van exemplarisch Schriftgebruik: wij voor ons vinden hier den regel, die in Gods Huis geldt als huis- | |
[pagina 368]
| |
regel. De Heiland, staande onder ‘messiaans geheim’, wil als broeder onder de broeders bejegend worden, en dus dan óók uit de Schriften gelegitimeerd. Want áls Hij scheurmaker is, dan is Hij geen broeder. Eén van beide: Hij moet dan van de broederlijst geschrapt worden óf de anderen. De Schrift maakt uit, wie van den huisregel afwijkt, en wie zich er aan houdt. Inzoverre dus geeft het verhaal ons door de verwijzing naar dien huisregel leiding voor ons eigen leven. Men zegt tot ons het éne jaar: wij zijn geen broeders; en vraagt naief in het andere: zouden wij geen broeders zijn? Wij antwoorden BEIDE malen: Komt, laat ons ons doen en laten confronteren met den geschreven huisregel! Wat staat geschreven? En: hoe leest gij? En dan voorts: men vroeg ons soms naar onze papieren. Door wat macht - bevoegdheid - preekt de dominee, dien de kerk niet eens tot een stichtelijk woord autoriseren wilde? Door wat bevoegdheid doopt een dienaar des Woords, dien men eerst schorste, en toen afzette? Is zijn bevoegdheid soms uit de mensen? Uit de groep, die hem volgde in zijn groot schandaal, en toen maar zich den kerknaam annexeerde? Of uit God? Ze kunnen geen examenbriefje meer vertonen van een erkend genootschap, want daar zegt men: zijn diploma is verscheurd, verbrand, in den naam des Heeren. Ge moogt van dat genootschap de preadviezen in de kachel werpen desnoods, maar haal de verkoolde resten van hun in 's Heeren naam ingetrokken ambtelijke vergunningsdiploma's niet weer uit de kachel; want het intrekkingsdecreet dáár heeft heel de synode den Naam des Heeren ónder en zijn kroon bóven gezet. Maar hebt gij soms, gij prekers-dopers-kerkregeerders een machtigingsbrief, dien wij wel niet getekend hebben, maar dien gij toch wilt laten accepteren, achteraf? Wie hier geen worsteling om de ambtelijke autorisatie ziet, die is beneden het niveau van Christus' opponenten uit het begin van onze jaartelling weggezonken.
* * *
En wat doet nu de Heiland? Hij stelt hun een tegenvraag. Een vraag, categorisch te beantwoorden. Te beantwoorden met ja of neen. De doop van Johannes - was die uit God of uit de mensen? Uit God? Ja of neen? Uit de mensen? Neen of ja? | |
[pagina 369]
| |
Een strikvraag? En dezen keer dan van Hem? Wij wezen die onderstelling al af. Christus is volkomen zakelijk. Wie vol des H. Geestes is, die is ten volle zakelijk. Gods Geest leert ons afrekenen met de tegenstelling van profetischen ijver, en zakelijke precisering in principiële kwesties. Welnu, de Christus weet, en zijn tegenstanders weten het ook, dat Johannes evenmin als Hijzelf een ‘papiertje’ kon laten zien. Ook deze mens was niet door ‘autoriteiten’ gemachtigd. Geen wonder. De voorloperS van den Messias vallen onder een algemenen regel; en inzóverre valt de Doper daar ook onder. Maar de laatste voorloper heeft toch weer iets eigens, iets aparts. Iets eigens. Hij moet n.l. met de hand wijzen naar een bepaald mensenkind, zeggende: DIE IS HET. Hij moet den overgang tussen verwachtingsperiode en vervullingstijd markeren, en zeggen: wij zijn de streep gepasseerd. Alle voorloperS vóór den laatsten zeggen, stervende: voorwaarts, mars - wij zijn er nog niet. De laatste evenwel moet zeggen: HALT, wij zijn er, kijk daar stáát Hij. Dáár, Hij gebruikt vandaag het avondeten ten huize van dien en dien, straat zó en zo, nummer zóveel. Had nu Israëls clerus, die kerkelijke examencommissie, de Schriften goed gelezen, dan zou zij de aldaar aangewezen kenmerken der voorlopers van den Messias zuiver hebben geregistreerd. En tevens die van den Messias zelf. Zo zou ze den Messias hebben herkend, en erkend, en meteen diens laatsten voorloper als werkelijk laatsten, én als waarachtigen voorloper. Maar die Kerkelijke Examencommissie had de schriftuurlijke tekening van Messias en ook van messiaanse voorlopers verkeerd gelezen. Een deksel lag op haar aangezicht bij het lezen van het Oude Testament, d.w.z. bij het opmaken van de kenmerkenlijst van Messias en van messiaanse herauten-wegbereiders. Daarom was ook Johannes de Doper niet erkend in zijn ambtelijken dienst. ‘Buiten-models’, dat was het enige wat ze voorlopig loslaten wilden. En nu ‘vangt’ de Christus hen niet. Hij opent ook geen ‘steekspel’. Hij gaat niet ‘in de vechthouding staan’, en Hij neemt helemaal geen wraak. Maar Hij zegt, in ernst reagerende op de door hun vraag geschapen tempelsituatie: Ik zal u ook wat vragen, en gij moet met ja of neen antwoorden. Was Johannes gemachtigd uit God? Ja of neen? | |
[pagina 370]
| |
Indien gij die vraag beantwoorden wilt, zult gij naar de Schriften moeten oordelen. Gij zult dan zeggen, wat gij houdt voor den schriftuurlijken huisregel. Heeft Johannes zich daaraan gehouden, ja of neen? Indien gij daarop antwoordt, dan kunt gij het probleem der machtiging, der ambtelijke autorisatie stellen óók ten aanzien van Mijzelf. Want Ik ben in de lijn van Johannes, dat heeft de man zelf gezegd. Gij moet niet praten over den één, en zwijgen over den ander. Niet zeggen: wij maken het geschil tot een kwestie van dien of dien persoon. Neen - zegt ons wat de Schrift naar uw mening leert. Hoe leest gij? Hoe leest gij? Hoe leest gij? Als ge die vraag ontwijkt - dan geef Ik u geen antwoord. Want dan kunnen we niet spreken in de kerk. Wij ‘handelen’ wel, maar wij ‘onderhandelen’ niet. Hoe leest gij? De vraag of wij werkelijk broeders zijn cal hieruit zijn te beantwoorden, of wij bereid zijn over en weer, precies te zeggen, met ja of neen, wat wij voor Schriftregel houden. * * *
DAT verhaal van God den Heiligen Geest wilde ik nu maar niet verder ‘toepassen’. ‘Zangmeester, stem dit lied voor mijne neginoth’. Voor die der deputaten én voor die dergenen, die de deputatencolleges willen doorbreken. Het is toch zo ‘eenvoudig’, die zaak der kerk. Toen de door Christus gevraagden weigerden, ja of neen te zeggen, toen heeft de Heere Christus gezegd: Ik laat u rustig staan. En tot zijn volgelingen heeft Hij gezegd: kom, wij gaan samen bidden - zij doen niet mee. De één verklaart: als we niet samen bidden, ‘dan geeft het toch niets’. De ander spreekt: als wij niet elk voor zich willen verantwoording doen van wat wij als Schriftuurlijk zien, ‘dan geeft het toch niets’. Die ander was het Hoofd der kerk. De Middelaar Gods en der mensen. Hij leek ‘hard’. Maar Hij was zacht. Want Hij zei tot de toeziende scharen: wij kunnen alleen praten over de weide in de weide. ‘De weide nu is Gods Woord’. |
|