Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdGeloof en zien.Ga naar voetnoot1)Jezus zeide tot haar: Heb ik u niet gezegd, dat zo gij gelooft, gij de heerlijkheid Gods zult zien? Christus spreekt tot de zuster van Lazarus; zij is in groten nood. Als Hij maar thuis geweest was, ze had den dood de kamer niet zien binnenklimmen. Jezus is voor haar besef de tegen-houder van den dood en van zijn benauwenis, althans voor sommigen en tot op zekere hoogte. Want dat Hij van alle zieken te allen tijde den dood zal weren, dat gelooft die zuster zelve niet. Maar als de zuster van den overledene zo spreekt tot den vriend van het gestorven familielid, dan neemt de Heiland van de Kerk, de Middelaar Gods en der mensen het woord; dat klinkt al wat anders. Hij herinnert die zuster van zijn overleden vriend aan een profetie van aller Verlosser. Heb ik u niet gezegd, dat zo ge gelooft, gij de heerlijkheid Gods zult zien? Hier wijkt het negatieve voor het positieve, het particuliere tegen houden van een sterfgeval wijkt voor het ambtelijke vertonen van Gods stralende heerlijkheid. Maar die heerlijkheid te zien, dat is een zaak van geloof. En geloof is niet wat wij (met een twijfelachtigen naam) verstaan onder ‘wonder-geloof’, doch geloof in de woorden van Christus. ‘Wonder-geloof’ als zodanig kan volstaan met ‘Jezus’, die plaatselijk particulier een sterfgeval voorkomt. ‘Wonder-geloof’, - wel dat hád die zuster van den overledene al. Als Hij thuis geweest was, toen de patient zo ernstig er voor lag, wel zeker, dan was het niet gebeurd. Hier is niets anders dan klink-klaar ‘wonder- | |
[pagina 365]
| |
geloof’ aan het woord. Het is zo verzekerd van den realis (de bestaande werkelijkheid) dat het durft spreken in de potentialis (de onderstelde mogelijkheid). Maar Jezus schuift dat hele wondergeloof op zij: indien gij gelooft, in ‘Christus’ dan zult gij...... Wat zal ze? Ze zal niet den dood zien wegjagen net precies van vóór het venstertje van een particuliere familiewoning, doch de doxa theou, de ‘Kabood Jahwe’, de heerlijkheid des HEEREN, die speciaal tempelpleinen en heiligdommen en areopagussen der kerk bezoekt, zien komen tot zijn volk, zo centraal, dat ook dat venstertje van dat éne huisje er door verlicht en de kamer er mee gevuld wordt. Indien zij gelooft aan zijn woord. Welk woord? Dat Hij niet maar incidenteel aan een particulier een ‘leventje’ teruggeeft of een korten levensdag wat verlengt, doch permanent en centraal de opstanding en het leven IS. Daarom: als zij dat woord dier zelfopenbaring gelooft, dan zal ze - hoe het ook gaat met dat al gesloten graf - Gods glorie zien. Indien niet - dan zal ze zelfs met geopende graven in getale niets zien. Wel een dode, die leeft, een mirakel, maar niet de glorie Gods. En kwam 't niet zo uit? Straks ging het graf open. 't Graf van Lazarus. Die het Woord geloofden zagen Gods glorie toen. De anderen niet. Lazarus' opwekking wordt de aanleiding voor het doden van Christus, d.w.z. voor het schelden en verdoemen van de ware Glorie Gods, als een uitvaagsel der mensen. Zij bracht de crisis. Kwam 't niet uit? Toen op Pasen de discipelen het WOORD hoorden, toen gingen ze naar huis: ze zagen de ‘Kabood Jahwe’ bij zich zelf, en werden zó geprepareerd voor Pinksterfeest; op dat feest kwam immers die ‘Kabood Jahwe’ ván Kajafas naar hén verhuizen? Maar ofschoon Jeruzalem vele graven had zien opengaan en vele Lazarussen zag ten leven keren, het bekeerde zich niet door dat wonder. Droeve tijd, dien wij beleven. Men vraagt weer naar ‘wondergeloof’ (Möttlingen). Men wil zonder Woord ‘de glorie des Heeren’ zien (Buchman). En in sacramentalisme den INHOUD van concrete beloften onttrekken. Geloof wijkt voor gelovigheid. Maar het blijft zoals de zuster van den overledene het hoorde: | |
[pagina 366]
| |
indien gij de concrete zelfontsluiting van den Middelaar Gods en der mensen gelooft, ze is immers verstaanbaar, dan zullen we zien des Heeren glorie. Hoe? Dat is een zaak van later. |
|