Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdChristus beroept zich op de Schriften.Ga naar voetnoot1)Onderzoekt de Schriften, want......die zijn het, die van Mij getuigen. Velen voelden of voelen zich in ‘Jezus’ teleurgesteld. Hij heeft geen geniale leer gegeven en geen eigen school gemaakt. Tien tegen één, dat, als iemand zó over Hem klaagt, het iemand betreft, die uit den mond van ‘Jezus’ een min of meer uitgewerkte ethiek of zelfs esthetiek had willen vernemen. Maar zelfs de (uitgewerkte) prolegomena ontbreken in ‘zijn’ onderwijs. Hij heeft eigenlijk geen ‘eigen’ onderricht gegeven. Hoe vaak zegt Hij niet, dat ‘er ook van Hem geschreven is’? Hij gaat, zó sprekende, niet als de leraar van een ‘eigen’ op zijn naam staand systeem, een platform betreden, maar neemt zijn plaats in onder alle andere ware profeten; gaat Hij al boven hen staan, als hun ‘vervulling’, Hij is toch niet van hen los te maken. Dat is voor 't vlees wel het meest ‘teleurstellende’: deze ‘Jezus’ stelt er zijn eer in, dat men van Hem geen ‘eigen’ norm-colleges kan verwachten; Hij is, zegt Hij, gekomen, niet om enige goddelijke wet te breken, doch om de wet te vervullen. ‘Vervullen’ is wat anders dan ‘breken’ (door een ‘eigen’ revolutionerend systeem), wat anders ook dan ‘aanvullen’. We horen hier van de afwezigheid van een uitgewerkte directe thetische denk- en levens-theorie. Maar men kan vragen: geeft ‘Jezus’ soms een directe uitgewerkte antithetische theorie? Of een antithetische stijl-leer? Of althans fragmenten daarvan? Of aforismen? Die men bundelen kan? Men zou voet kunnen geven aan de gedachte, dat daar toch eigenlijk wel aanleiding toe was in de periode, die Hij onder de mensen beneden doorgebracht heeft. Wij hebben het oog op de toenemende verhellenisering van Israëls leven en denken uit die | |
[pagina 330]
| |
dagen. Ook de wetenschap, de kunst stonden onder sterk Helleense beïnvloeding. Zo bijv. de muziek; gelijk voor ‘heilige’ cultus-handelingen de Hebreeuwse taal zich koppig handhaafde, maar voor den cultuur-handel het Grieks zich liet gelden, zo bleef voor tempel-cultisch gebruik de Joodse muziek den liturg binden, maar vocht daarbuiten voor profaan-cultureel gebruik de ‘vrije’ Helleense muziek tegen den Israëlietischen stijl. De Hellenisering drong al verder door. En daarmee ook de voorliefde voor een leraar-met-eigen-systeem, die ‘wat nieuws’ te horen geeft. Dingt nu de Christus naar een plaats in deze rij? O neen. Hij is daartoe onwillig. Want Hij is niet maar ‘een mens’, doch DE Adam. De mensenzoon. De tweede Adam. En dat zijn van Adam bepaalt zijn werk op aarde. Gelijk ook straks dat in den hemel. Want de eerste Adam was - althans voor wie niet evolutionistisch denkt - geen kind, en geen speelse naieveling. Hij had - om in de taal der Nederlandse confessie te spreken - weliswaar met álle andere schepsel zijn ‘officium’, zijn taak, als onderdeel van 't gemaakt geheel der werken Gods. Maar bij hém (als bij den engel) is het ‘officium’ tot ambt geworden. Om ambtsdrager te kunnen zijn, dáártoe is hij door God gemaakt, niet maar als een onderdeel van de grote wereldmachine, doch ook als door God aangestelde machinist. Verantwoordelijk, niet zozeer in die eerste, als wel in die tweede kwaliteit. Deze bestemming van den ‘adam’ (mens) tot zulk een verantwoordelijk ambtswerk bepaalt nu verder heel zijn optreden, en al zijn relaties. Ze bepaalt zelfs zijn kwaliteiten; want God schept hem zódanig als Hij hem hebben wil; en als doelbewust ambtsdrager wil hem God zien. Van hier uit gezien, vervalt de constructie van den ‘naïeven’ (geen doel zich stellenden) oer-mens; en krijgt de mens het predikaat van ‘medearbeider Gods, en wordt zijn arbeid opgenomen in een zó breed-kosmisch verband, dat hij in de oorspronkelijke wereld der paradisale zuiverheid vanzelf ‘liturgie’ heten mag, d.w.z. dienst in en aan het Rijk. Welk Rijk? Dat Rijk, waarvan God de Koning is, het Koninkrijk der hemelen dus, hetwelk zijn onderdanen over twee afdelingen van den kosmos heeft verdeeld: een ‘boven’- en een ‘beneden’-afdeling. | |
[pagina 331]
| |
Is nu dit het beeld van den eersten Adam, dan kan de Christus slechts dan zijn naam van tweeden Adam terecht dragen, indien ook Hij - als mens - binnen het kader van deze ambtscategorieën valt en vallen wil. Juist als tweede Adam grijpe de Christus dus naar de Schriften. Die bepalen zijn werk en dús zijn kwaliteiten. Hij wil, noch aangaande zijn ambtswerk, noch aangaande zijn daartoe toebeschikte kwaliteiten ook maar iets weten of doen weten zonder de Schriften, die Hij zelf trouwens altijd te zijner legitimatie aanhaalt. We moeten steeds weer den vinger op dit détail leggen, omdat we anders niet komen waar we moeten zijn. ‘Jezussen’ (Jozua's) zijn er honderden geweest; en ze zijn er nog in ghetto's en op marktterreinen. En, zo men strikt de taal nemen wil: ‘christussen’ (d.w.z. ‘gezalfden’) zijn er miljoenen geweest en ze zijn er nog in catacomben en gelukkig ook op de pleinen der stad. Maar dat de Zoon van Maria en Jozef (naar men meende) den inhoud van den naam Jezus (Jozua) en Mensenzoon en tweeden Adam waarlijk en uitputtend zou verdienen, en dat in Hem de goddelijke aanstelling definitief en de bekwaammaking adequaat zou zijn, en ook geweest is en vandaag nog is, dát weten we niet uit den klank der namen, noch lezen we het af uit zijn verleden parousie, zijn historische verschijning, doch dat horen we uit de Schriften. En nu we dit alles weten, nu zien we, dat, ofschoon het ambt den Christus der Schriften nimmer van de mensen losmaakt, en in zoverre nooit Hem van hen isoleert of abstraheert, toch zijn geheel enige, zijn uitputtende, definitieve, pleromatische zalving, en deze verbonden met zijn geheel enigen Persoon (uit twee naturen geconstitueerd) Hem als tweeden Adam, en als Middelaar in al zijn dienstwerk volkomen ánders deed zijn dan ieder ander. Zijn ambtswerk, wijl het AMBTSwerk was en is, zoekt ons allen. Maar wijl het zijn ambtswerk was en is, is het altijd Hem bepalend in zijn geheel enigen dienst aan God. Men kan Hem niet kopiëren zonder Hem te miskénnen. En evenmin Hem in een rij zetten: als één uit een serie, een REEKS. Van het genus soldaat zijn er duizenden; van den generalissimus is er maar één. Wie dien énen nagebootst of vermenigvuldigd wil zien, die legt het leger lam. De generalissimus is met allen verbonden, schrijft ieder het model voor, doch is zelf ‘buiten-models’. Doch in zijn hart is de wet van 't Rijk geschreven. Wet en model zijn twee. |
|