Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 322]
| |
Ten derden dage: de sabbatsklok is verzet.Ga naar voetnoot1)En ten derden dage zal Hij weder opstaan. Het menselijk verstand, opdringende zover het maar kan, heeft zich ook bezig gehouden met de vraag: waarom stond Christus juist op den derden dag op? Er waren toch ook andere mogelijkheden? Had Hij niet aanstonds na zijn sterven kunnen opstaan? Of onder de handen van wie Hem ten grave droegen? Of tegen het einde dezer wereld? Want, wat dit laatste betreft: ware het niet zinvoller geweest, indien het Hoofd geweigerd had zó veel eerder op te staan dan de leden? De vraag is met ernst gesteld, ook deze laatste. Men heeft de antwoorden in menigte gegeven. Thomas Aquinas neemt er enkele van voor eigen rekening. Indien, zo zegt hij, Christus zijn opstanding zou hebben uitgesteld tot het einde der wereld, dan hadden we het geloof in zijn godheid niet zien bevestigd: het was de opstanding die Hem Gods Zoon bewees te zijn. Alsof het zien van zijn godheid afhankelijk is van blote waarneming van feiten en niet van geloof in het Woord. Aan den anderen kant, zo vervolgt Thomas, indien Christus dadelijk en onverwijld na zijn sterven was opgestaan, dan zouden wij het geloof in zijn mensheid niet bevestigd hebben gezien: er moest een zeker op-onthoud liggen tussen het een en het ander: anders zou zijn dood niet een werkelijke dood gebleken zijn en zijn opstanding derhalve evenmin een reële opstanding. Alsof niet zijn mensheid, juist als de zijne (de door Hem aangenomene!) moest gekend zijn uit het Woord en op zijn eigen gezag geloofd; en alsof niet een verblijf van 36 uur in een koel graf een niet-gestorvene minstens dezelfde ‘kansen’ om in leven te blijven zou geboden hebben als Jona's verblijf van overeenkomstigen duur ‘in het hart der zee’. En dan treden bij Thomas naast deze toch wel wat plomp-rationalistische ‘argumenten’ straks de mystieksymbolische: drie dagen, daar is het getal drie in, en drie is het getal van alle ding: begin, vervolg, einde. Of ook: één vollen dag, doch twee volle nachten bracht Christus door in 't graf, om daarmee te tonen, dat Hij door zijn énen lichamelijken dood (die 'n ‘licht’ was vanwege zijn gerechtigheid) onzen dubbelen dood (van lichaam n.l. en van ziel) die een dubbele duisternis betekent vanwege onze | |
[pagina 323]
| |
zonde, heeft doorbroken. Tenslotte: opgestaan ten derden dage: dat wil zeggen: de eerste dag was vóór de wet, de tweede onder de wet, de derde onder de genade. En, niet alleen op aarde voor de levenden, doch ook aan de overzijde in de wereld der doden, is er zo'n ‘derde’ dag: de eerste was onder de schaduwen der wet, de tweede onder de werkelijkheid, het ‘lichaam’ des geloofs, de derde in de eeuwige glorie, aan welke Christus door zijn opstanding haar begin geschonken heeft.
Dat een man van Thomas' denkkracht zich zó verliezen kon in onverantwoordelijk geschrijf bevreemdt niemand, die weet, hoe moeilijk het is, zich vrij te houden van de paden der eigenwilligheid. Wie over de vraag, hierboven gesteld, nadenkt, moet enerzijds zich wél realiseren, dat de vraag haar zin heeft (want voor ‘toeval’ is geen plaats bij den groten altaardienst), doch wete anderzijds, dat slechts uit de bijbelse gegevens het antwoord zal te vinden zijn.
Nu is één der Schriftuurlijke gegevens: dat van den Sabbat, - als door God gewilde en nader geregelde, en op den Messias en de messiaanse rust ziende instelling. De dag der opstanding - onze zondag - geldt van ouds als de dag des Heeren, d.w.z. de dag van den Kurios, den verhoogden Christus. In deze kwalificatie van den zondag als nieuwtestamentischen sabbat gaat de Schrift zelf ons voor. En met dien sabbat staat het niet zó, dat hij enkel herinnerings-dag is. Neen, hij is uitdelings-dag, dag van administratie, d.w.z. dag van toediening van de goederen des hemelrijks. Maar die God, die onze tijden in zijn hand houdt, heeft dan ook ons willen leren welke beslissende veranderingen optreden in ‘het midden van den tijd’. Het midden van den tijd, het midden der geschiedenis, hoe veel is daarover niet den laatsten tijd door theologen geschreven? Welnu, hier is dat ‘midden van den tijd’, niet voor wie in jaartall en meet, doch voor hem, die naar de beslissende wendingen zoekt. Het midden des tijds, dat zijn de ongeveer zes en dertig uren, die verlopen zijn tussen Christus' sterven en zijn verrijzenis. Daarom weten we ook niet den dag van Christus' geboorte. Die wás geen ‘midden’, doch wees in nu versnelde vaart naar dat ‘midden’ heen. De geboortedag is niet bekend onder de dagen der week. Maar we weten wel, welke de sterfdag was en welke de op- | |
[pagina 324]
| |
standingsdag. Beide zijn bepaald door den sabbat. Enkele uren vóór den oudtestamentischen sabbat daalt de Christus in het graf, enkele uren daarna treedt Hij er uit. En dan doet Hij sabbatswerk: Hij vergadert zijn kerk. Dat is te zeggen: toen Israël zijn Messias had verworpen, en deze zijn arbeid volbracht had, toen was de sabbat van ‘den ouden dag’ vervuld. Hij moest verdwijnen. En wederom: toen de Messias het loon op zijn volbrachten arbeid in ontvangst kwam nemen, toen werd de sabbat van ‘den nieuwen dag’ ingeluid. Hij moest beginnen. ‘In den ouden dag’ was de sabbat een afsluitende dag. Want Israëls klok was advents-klok; en advent betekent: wachten op later, en aan-werken op later, op wat nog-komen-moet. Vermoeid kwámen de pelgrims zover; ze ‘háálden’ dien dag, zó, als de dagloner hijgt naar het schaft-uur, en zich uitstrekt naar zijn legerstede. ‘De uitgestelde hoop krenkt het hart’; het zijn de vermoeiden, die aan 't eind der werkperiode den rustdag eindelijk vinden. Hun werkweek is symbolisch ingedeeld: eerst werken, en onder de wet staan van wie nog kómen moet naar de rust, de rust is toekomst. ‘Maar de begeerte die komt is een levenboom’. Als in het midden des tijds de rust verdiend is (Goede Vrijdag) en diensvolgens ook wordt toebedeeld (zondag), dan is daar de ‘gekomen begeerte’, de weer opengestelde levensboom. Dan is de rust niet meer hetgeen nog komen moet, doch hetgeen gekomen is. Eens en voor goed. En daarom gaat Gods hand de sabbatsklok verzetten: de week wordt voortaan anders ingedeeld. Niet langer gaan we heen-werken náár de rust, doch nu beginnen we te arbeiden van de rust uit. Niet de vermoeiden komen amechtig nog nét den rustdag ‘halen’, doch de verfristen slaan krachtig, als nieuw-geboren zonen van Gods dageraad, de hand aan den ploeg: ze hebben hun rust, en hun jeugd is vernieuwd als van den arend. Opvarende met arendsvleugelen verkennen zij hun dag, den dag huns Heeren, den dag die van den middag naar den avond gaat. Hebben de vaderen van het begin der geschiedenis naar het midden ervan gereisd, zij trekken in den middag op naar den avond: daar wacht hun de eeuwigheidsrust, die echter met den eeuwigen arbeid identiek is. Want zij zijn vrijgemaakt door den Zoon des mensen: vrijheid nu is de tot spel geworden ernst. | |
[pagina 325]
| |
Zo komt onze grote Dode zich als Heer van den Sabbat doen gelden. Als Heer van den sabbat verklaart Hij Israëls sabbat ongeldig, wijl ontkracht. Alle levietische priesters hebben op Hem áán gestuurd in den sabbatsdienst die wekelijks kwam wederkeren. Maar nu de laatste zoon van Levi, hij heet Kajàfas, den Heer des sabbats als sabbatsschender heeft geworpen buiten de poort, en het sabbatsfeest wilde voortzetten zonder Hem, nu kwam de dode Heer van den sabbat Kajàfas' sabbatsdienst verstoren, door hem zinledig te verklaren. Kajàfas' offers grijpen, dien zaterdag, in 't midden van den tijd, in het luchtledige: zijn offeranden zijn opgeheven in het ijle en het ijdele. Hij heeft den Naam zijns Heeren in het ijdele opgeheven (derde gebod): nu komt de Heere Kajàfas' naamsverheffing neerstoten in het ijle. Hij houdt adventsfeest, de dwaas, maar 't is voorbij: ziet het zal alles nieuw nu worden. Hij heeft den middag gehaald, en wil zijn God alsnog een offerande als ontbijt gereed zetten. Maar God slaat de gong voor het noenmaal van de engelen en de mensen. Kajàfas' koorknapen reciteerden: ‘laat ons den rustdag wijden’, maar Jahwe hield zich doof. Toen ze verlept en mistroostig hun altaargewaden opborgen en naar bed gingen, toen kwam, laat na hun sabbat, als het begon te lichten, de van Kajafas geweken God zijn Galilese vissers door engelen voorzingen: 'k zal u een rustdag wijden met psalmen tot mijn eer. En als dan straks dat noenmaal wordt gegeten, in 't midden van den dag-der-wereldgeschiedenis, dan is de beurt aan de Galilese vissers. Op zondag begint de Heiland met zijn kerkvergadering. Hij houdt met hen zijn rust-uur. Zij zien achteruit, en dan slaan zij tezamen de hand aan den ploeg, vooruit de blik naar den groten dagendag. Ja, dat was 't middaguur van onzen wereldtijd. Het is gemarkeerd door den IN TIJD WAARNEEMBAREN slag. De eerste slag-van-twaalf, die viel op vrijdagavond, de twaalfde op zondagmorgen. Als het begon te lichten. Maar de twaalfde slag is voortaan de eerste van den sabbat. We zijn den keerkring gepasseerd. Waarom is Hij begraven geweest? Om daarmee te bewijzen, dat Hij met zegen was gestorven. Het was de Grote Doorbraak; kalender en kadaster zijn voortaan in Christus' hand, en zie, Hij is mijn Heere en mijn God. |
|