Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdWat is erger: een ‘s.d.er’ van buiten de kerk, of een individualist van binnen de kerk?Ga naar voetnoot1)In de wet is geschreven: Ik zal door lieden van andere talen en door andere lippen tot dit volk spreken. Paulus' eerste brief aan de kerk van Corinthe is, met name in het veertiende hoofdstuk, een dreigement met het oordeel Gods. Met welk oordeel? Met het oordeel der kerkelijke spraakverwarring. Die is erger dan de Babylonische spraakverwarring. Bij de Babylonische spraakverwarring ging het zó toe. De mensen wilden zich een naam maken; aldus het boek Genesis. Zich. Voor zich. Toen antwoordde God met een oordeel: op zekeren dag verstond de een den ander niet meer. De taal van den één werd een gesloten boek voor den ánder. De sterkste bindmiddelen immers zijn die van de spraak, de taal; toen dit bindmiddel niet meer functioneren kon, was er meteen de óntbinding. De lippen van den één werden voor den ánder tot ‘vreemde lippen’; de taal van den één was voor den ánder geworden tot een ‘vreemde taal’. De één werd den ánder een ‘barbaar’, d.w.z. zo iets als een buitenlander. De ramp der vervreemding zette zich in, toen de mensen oecumenisch bezig waren. Ze wilden in oecumenisch verband ‘ZICH een naam maken’. ZICH, d.w.z. den MENS. Den mens der U.N.O., der verenigde volken. En toen de één den ander niet meer bereiken kon door de taal, toen de één den ander een ‘vreemde’, een barbaar werd, toen was die U.N.O. uit elkaar geslagen. En de bouw van haar Grote Conferentie-Hall ging niet door. Dat was de toren van Babel. Babel betekent ‘poort-van-God’; en ‘god’ was ditmaal de god der zichzelf als goddelijk presenterende oecumeni- | |
[pagina 288]
| |
sche Mens. En toen zei God: Ik maak daar mijn ‘Babel’ van; en daar zinspeelt de Bijbel op de betekenis ‘verwarring’, die ook in den naam Babel gelegen kan zijn. De HEERE belacht den raad der volken, en breekt de gedachten der heidenen, die ZICH een naam maken. Dit negatieve oordeel heeft God toen laten omslaan in een positieven zegen. Hij riep toen uit Abraham en zijn zaad de kerk. Die bond Hij een tijd lang in één natie. Met één taal. En die natie was een volk van typische letterknechten; hoe secuur hébben ze die taal en haar handschriften bewaard! Ze wisten lang niet allen, dat ze waren gepredestineerd tot het conserveren van den bijbel. Zo kwam er de kerk. - - - De kerk nu is het huis, waarin God Jahwe ZICH een naam maakt. Tot Mozes zegt Hij, dat de plaats van den eredienst, in eerster instantie dus: het altaar. de steê is, waar Hij ZIJN NAAM gedachtenis sticht. ZIJN Naam. Op den Pinksterdag nu haalt God die kerk uit de banden van die éne natie, met haar éne taal uit. Hij laat voortaan de kerk uit ALLE taal en uit ALLE natie en uit ALLE tong vergaderen. Maar dan ook UIT alle taal, en UIT alle natie en UIT alle tong. Hij doet dat door de kracht der prediking van het Woord. Hier krijgt ‘Woord’ den vollen nadruk. Maar ‘prediking’ óók. Er moet in die kerk GEPREEKT worden. Want door het GEHOOR van het gepredikte Woord werkt Hij het geloof, en versterkt hij het ook. Wie aan de prediking tornt, en de prediking in de volkstaal geen voertuig acht van het wérkelijke Woord, die zaagt de stutten onder het oecumenische GODSgebouw weg; en dan komt er vast en zeker een oecumenische BABELS-toren voor in de plaats. Eén van beide: er komt een U.N.O. van vereende volken, die in naam van het natuur-recht ZICH weer een naam gaan maken, en daarmee den Antichrist den weg bereiden voor zijn verschijning, b.v. door een U.N.E.S.C.O., een opvoedings-instituut voor alle sjouwerlui en opperlieden van den Babelstoren, die opnieuw wordt opgetrokken, OF: er komt een U.C.O., een organisatie van vereende KERKEN, gebaseerd niet op natuur-recht, doch op geschreven Woordrecht, getrouw aan de prediking, die harerzijds vertrouwd wordt als van God gegeven bindmiddel voor die menen Gods, die HEM Zijn naam gunnen, en dus ZIJN Naam, geopenbaard en gespeld in dien van Jezus Christus, den Christus-der- | |
[pagina 289]
| |
Schriften, gedachtenis willen gaan stichten. Niet bij stenen altaren, maar in de ‘altaren-der-harten’, waar de dankoffers bereid worden voor de áán-gebrachte verlossing. Geen wonder dan ook, dat na Pinksterfeest de Satan doet wat hij kan, om nu die kerk te infiltreren zó, dat dat machtige bindmiddel, hetwelk God aan zijn mensen gaf, n.l. het GEHOOR van het gepredikte Woord, zijn krediet kwijt raakt, en niet meer vertrouwd wordt in zijn kracht. Als Satan dat GEHOOR belemmeren kan, dan ligt de kerk voor hem bloot als een terrein, waarop Babels spraakverwarring kan worden ‘gewroken’ door een da capo in den vorm ener CHRISTELIJKE, en dan nog wel KERKELIJKE spraakverwarring. Neem, hetzij op de manier der mystiek van de middeleeuwen, hetzij naar den trant der Wederdopers uit de dagen van Calvijn, hetzij op de wijze van Barth, Brunner, Van der Leeuw, Van Ruler en tutti quanti, aan de kerk het geloof in de goddelijke werkzaamheid, en kracht (efficacia) van het GEHOOR van het GEPREDIKTE wérkelijk góddelijke Woord af, en Satan heeft zijn zin. Zet zulke profeten in de aula van de Theologische Hogeschool van de dusgenaamde Gereformeerde Kerken in Nederland te Kampen, Oudestraat 6, en hij heeft zijn weg al aardig zien bereiden. Ja, word nu maar boos. Maar vraag dan ook nooit meer om ‘ontdekkende’ of ‘concrete’ prediking. Of anders: weerleg. -
Paulus, lang geleden, heeft er van gehoord, hoezeer de kerk van Corinthe alzó aan Satan ten prooi gevallen was. De mensen, die pas door de prediking van Paulus verenigd waren tot kerk, hadden in Corinthe de LIEFDE voor het GEHOORDE gepreêkte Woord verlaten. En ze waren nu VERLIEFD geworden op het niet-meerhoorbare individualisten-gedoe van bizarre zielen. Ze spraken daar in Corinthe in ‘tongen’. Niet in heuse vreemde tálen, die altijd nog duizenden mensen, soms miljoenen, tot bindmiddel dienen; zoals het op den Pinksterdag geweest was, toen, door een SPREEK-wonder, God zijn eigen grote werken had laten verkondigen in ieders taal-van-den-dag. Neen, in Corinthe sprak men in ‘tongen’. Dat wil zeggen: in een soort van geest-verrukking, die men zómaar aanzag voor Geest-verrukking. De verrukking ván den éigen geest werd zómaar aangezien voor een verrukking vanwége Góds Geest. Hier een broeder, die zó ontzaglijk gespannen kon bidden, dat hij straks, vanwege de pure spanning van zijn nerveuzen geest, de hele gemeente vergat en een monoloog tegen den hemel begon; men kon | |
[pagina 290]
| |
hem niet meer volgen. Ginds een zuster, die zó was meegesleept door God......of zichzelf, dat ze allerlei onverstaanbare klanken uitstootte. Geen mensenkind kon er uit ‘wijs’ worden. Dus kon ook geen mens meer eruit ‘wijs-worden-tot-zaligheid’. Maar in Corinthe vonden ze dat ‘niet-er-uit-wijs-kunnen-worden’ zó mooi, dat ze dat hele probleem van wijs-worden-tot-zaligheid maar vergaten. Ze HOORDEN heel wat klanken; maar ze hoorden het geklánk niet, ze hoorden geen gepredikt Woord. De preek kreeg geen kans meer. Wat zou trouwens ‘zo'n preek’. Pathos, meneer, pathos! Extase, mevrouw, extase! Geen ‘kanalen’, m'n goeie man, zoals die dorre letterknechten, die met tekst-en-UITLEG komen; want een kanaal-tje is maar zo'n alledaags mensen-gedoente. Maar bruisende rivieren. Kláteren moet het in Gods huis, niet ‘klinken’. Klinkende wóórden, nu, daar zegt een beschááfd mens niet veel goeds van. Maar kláterende strómen-van-Geest-in-lievelingsgeesten, dat is het ware. Zie hier een nota ecclesiae, een ken-merk der levende kerk. Laat Mozes (Deut. 18) maar zeggen, dat de heidenen zweren bij aristocraten-figuren met veel geheimzinnigheid, zoals guichelaars, tovenaars, waarzeggers, dodenbezweerders, en dat Jahwe nu aan Mozes' kerkvolk een Profeet (plus een profetenstand) zal zenden naar wien men HOREN moet, en die net zo één is als Mozes zelf, een man, op wien ge desnoods vitten kunt, die vlak naast u kan gaan zitten, uit uw broederen, uit uw volk, met uw eigen bind-middel-van-taal. Mozes, - dat is al zo lang geleden. Neen, maar Corinthe. Geest-vervoering. Mystiek. Ontrukking. Ont-wording. Ont-ikking. Pathos. Wolkbreuk. Een gatin-den-grond (Hohlraum!). De vaste bodem, waarop iedereen, Jan Rap en zijn kerkmaat, kan gaan stáán, onderwoeld, ópgebroken, wég......
Ha, zegt Paulus, maar dat kén ik. Dat kén ik, als daar iemand staat te praten tegen God, maar niet staat te SPREKEN ONDER DE MENSEN. Dat kén ik, als de geest van den profeet niet meer den profeet onderworpen is; als de dusgenaamde profetie er met den profeet van door gaat. Dat kén ik, als de bidder zijn zelfcontrole kwijt is; als het dusgenaamde gebed er met den bidder van door gaat, met hem op-den-loop-gaat. Dan is de geest van den bidder niet meer aan hem onderworpen. Dan spreekt de man geen STICHTING, geen op-bouw van de kerk. Hij is dan zó erg met zichzelf bezig, dat hij vergeet zijn | |
[pagina 291]
| |
steentje te leggen op het plekje, waar God hem aan het werk gezet heeft, boven op den steiger van het gebouw, dat de ANTI-BABELTOREN heet, het kerkgebouw, waar God-Jahwe ZIJN naam gedachtenis wil hebben gesticht. Ge-sticht. En dan dreunt Paulus het door de kerk: ziet ge nu niet, dat hier bij u de één den ánder een barbaar wordt? Barbaar betekent hier niet zo iets als: lelijkerd, ruwaard, wreedaard, monster. Het wil hier alleen maar zeggen: buitenlander, vreemde. O neen, we horen Paulus niet zeggen, dat die broeder van daareven, die zó mooi kon bidden, dat hij helemaal weg-raakte in de gemeente-vergadering, of die zuster, die was gaan gillen, zulke slechte monsterachtige mensen waren. Hij blijft af van hun geestelijk leven, en Gods mogelijkheden daarin. Hij zegt zelfs, dat het best kan wezen, dat in sommigen hunner, of misschien zelfs bij hen allen, tot op zekere hoogte Geestes-werkingen na-werken. Maar hij protesteert: de Geest-van-zondagmorgen, wel, dát is de Geest-der-vergadering. Hij sticht geméénschap. Hij wil u samen wat laten HOREN, waar ge houvast aan hebt, gij met uw babies, en uw opgroeiende jeugd. En als die Geest op zondagmorgen zegt: nu sloeg zoëven de toren van Corinthe den slag van negen uur, en nu is het MIJN tijd voor een bind-middel-van-en-voor-ALLEN, dan moet ook de vroomste ziel oppassen, Mij niet in den weg te gaan staan om te zeggen: maar kijkt nu eens naar mij, aristocraat-van-geest-en- Geest, hoe ‘mooi’ ik wel ben, en houdt allemaal den adem in, en uw tong stil, vooral de voorganger. Paulus zegt: ik heb ook wel ‘ervaring’ van zulke dingen. Maar als ik in de VERGADERING ben, wel, dan wil ik liever vijf woorden zeggen waar ik bij kan, en gij ook, dan tienduizend woorden in een ‘tong’ waar niemand meer hou-vast aan heeft. Niet ‘kijken’ naar een mens, maar hóren naar God; dat is hier de vrucht des Geestes.
En nu wordt Paulus zó streng, dat ze bij ons vandaag zouden zeggen: het is een schandaal. Hij zegt: ik kén dat, ik kén dat. Reeds Jesaja sprak er van. In de wet, d.w.z. in het Oude Testament (den toenmaligen bijbel) is ervan geschreven. Dáár staat óók al zo iets getekend, als gij hier in Corinthe zo prachtig vindt. Alleen maar: daar heet het rondweg: een vloek, een oordeel. Hij zegt: lees maar eens Jesaja 28. Daar zegt de profeet de waarheid aan de valse profeten en de luie, hun ambt vergetende priesters van Jeruzalem. De hoofdstad. Het kerk-centrum. De voor- | |
[pagina 292]
| |
aanstaande lieden van de kerk. Preadviseurs-over-heel-de-linie. Hij pakt ze nog al hard aan, na vs. zeven. En als Jesaja hen zo streng kritiseert, dan nemen zij zelf het woord, en zeggen in koor: denkt die man soms, dat wij kleine jongens zijn? Wij zijn toch óók vakmensen? Wij krijgen toch óók orakels, en zo? Die man, zeggen ze, met zijn onophoudelijke kritiek, die kent geen vrijheid, geen blijdeboodschap. Hij kent geen begrippen als ‘vergunning’, en ‘mogen’ en ‘ieder-zijn-ruimte-gunnen’. Hij is een echte drijver; het is bij dien man allemaal ‘moeten’, wat de klok slaat. Bij hem is het gebod op gebod, regel op regel, hier een beetje, daar een beetje, altijd heeft hij wat. En als ze zo hem smalen, dan weerpreekt Jesaja: het is niet waar. Ik preekte wel degelijk: ruimte, vrijheid, vergunning. Maar dan de ruimte der vrije genade, en de vergunning van wie uit genade verlost is, en dan zelf teruggrijpt naar de wet des Heeren. Maar naar dat echte evangelie hebt gij niet willen luisteren. En nu komen straks de vreemde soldaten hier. Binnenkort. Dan staat hier op het tempelplein een Assyrisch korporaaltje de lakens uit te delen, kijk hem met de zweep slaan: gebod op gebod. Dan komt hier een buitenlands officier u kommanderen: regel op regel. Dan komt hier de Rijkscommissaris van Groot-Asia, om bij u, Abrahams zaad, te dicteren, paragraaf A, B, C, en-zo-voort van de Rijksverordeningen voor de Bezette Gebieden. Dan zal in en door die ‘vreemde’ taal, van zo'n ‘barbaar’, zo'n ‘buitenlander’, Jahwe zelf, dien gij in ZIJN geschenk van evangelische vrijheid, en in ZIJN evangelie verworpen hebt, u toespreken, en kapittelen. Dan zal in dat vreemde taaltje van zo'n korporaaltje, die uw jongens naar den arbeids-inzet stuurt, en in dat barbaarse koeterwaals van dien S.D.-officier in de uitheemse uniform, en in de vreemde taal van het Assyrische Rijkscommissariaat en van de Jeruzalemse ‘Kommandantur’ God zelf u tuchtigen. Hij zal dan kommanderen, en u doen zien, dat wie aan ZIJN vrijheid tornt, d.i. aan ZIJN evangelie, en DAT niet meer laat HOREN aan de kerk-mensen, alle vrijheid verbeurt, en tenslotte zich krommen moet onder de taal van den vreemde, aan wien ge geen band hebt, wiens bind-middel anderen bindt, maar niet u, o taal-wacht der Hebreeuwse profetie, o taal-schut der evangelische psalmen van David en der boeken van Mozes. Maar waarom is nu die Paulus zo ijselijk? Wel, omdat hij zeggen durft: die broeder, die zo mooi (misschien) bidden kan, en die zuster, die in haar extase zo heel-en-al buiten- | |
[pagina 293]
| |
zinnen-raakt, die krijgen van God BINNEN de kerk eenzelfde functie als die S.D.-ers van Assyrië, die geuniformde slavenronselaars, die in Jesaja's dagen kwamen afstuiven op het tempelplein van Salomo van BUITEN de kerk. Hun functie is: ont-binden. Bestaande en bevolen banden doorknippen. De kerk beroven van het horen van haar eigen communicatiemiddel: het Woord. Wie Salomo niet trouw bleef in den inhoud van zijn psalmen en van zijn evangelische wijsheid, die kan, nadat Salomo's Meerdere verschenen is, en door Paulus gepredikt is, niet straffeloos het bindmiddel der HOORBARE prediking van het Woord Gods aan de vergaderde kerk onthouden. Hij mag een bekeerd man zijn - Paulus blijft daar áf, maar hij is op zondagmorgen een ‘vreemde’ tong, en spreekt met een ‘barbaarse’ lip en voert een ‘andere’ taal. Hij is individualist. Hij ontbindt. Hij VERGADERT niet met Christus. DUS VERSTROOIT HIJ. Dat heeft Christus zelf gezegd. Die Assyriërs verstrooiden toch óók de kerk? Wat is de babylonische ballingschap anders geweest dan kerk-verstrooiing? Welnu, nog vandaag zegt Paulus, verstróóit een ieder, die aan de kerk, vergaderd zijnde, haar bind-middel ontrooft. Vreemden klimmen ‘van elders’ in. En dat is, concreet gezegd, de vloek der barthianen, die vandaag heel een hervormde kerk verstrooien, van uit hun katheders en met hun geschriften. Ze weten veel van pathos; en ze kwamen dan ook tenslotte - met ijzeren consequentie - terecht bij ‘het spel’. Maar met al hun mooie woorden, en hun voor geen mens meer te volgen gedachtensprongen in de theorieën, die ze voeren, hebben ze het vertrouwen en den eerbied der gelovigen voor de goddelijke werkzaamheid en krácht van het gepredikte Woord weggenomen. Ze hebben 't zelf eigenlijk zo gezegd: de gestalte van het Woord staat paradox tegenover zijn gehalte: wat men als theoloog en als prediker zeggen kan, dat is ‘vreemd’ aan God zelf. Als Paulus de lievelingen der Corintheïsche kerk naast de S.D.-ers van Assyrië zet, dan worden wij gewaarschuwd. Dan gaan we niet alleen ons keren tegen alle barthianisme, in universiteit, of onderwijzersvereniging, of C.N.V., of ter conferentie, Oudestraat 6, waar men de jeugd wil ‘helpen’ met de leer der onhistoriciteit van de effecten van Gods Woord, maar dan worden ook wijzelf doodsbenauwd voor alle individualisme, voor alle weiden-van-onszelf, voor alle spreken, waarbij wij met-ons-zelf-op-den-loop-gaan, en niet meer onzen geest in de macht hebben en onder controle. | |
[pagina 294]
| |
Geestelijke dronkenschap is gevaarlijker dan de andere: de laatste wekt nog walging als (zoals Jesaja in zijn strafrede-van-zoëven zegt) geen plekje op tafel meer schoon is. Maar de eerste betovert soms heel een gemeente: straks staat ze te gápen met open mond naar een ‘pronkjuweel-des-Geestes’, dat zómaar vertrouwd wordt, d.w.z. normatief verklaard, ómdat het buiten-models is, d.w.z. zich aan elke toetsing-naar-de-geschreven-norm onttrekt. Maar als de Geest Gods zich niet schaamt, zijn werk door ons te laten verifiëren uit zijn geschreven WOORD, dat straks hoorbaar worden wil, dan moeten wij ons schamen, als wij de mogelijkheid der verificatie van het werk van den Geest gaan loochenen. Dan toch worden lievelingen-der-kerk door ons geheten zij, van wie de Geest door Paulus-Jesaja zegt: ze zijn de vijfde colonne van den Antichrist, die de spraak der kerk verwart, om de spraak der U.N.E.S.C.O. met behulp der kerk oecumenischen ingang te bezorgen. |
|