Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdZoals om een koning gevraagd is, zo is ook om een profeet geroepen.Ga naar voetnoot1)Toen zeide de Heere tot mij: het is goed, wat zij gesproken hebben. Een profeet zal Ik hun verwekken. Onze zondagsschoolkinderen reeds kennen de bekende woorden uit Deut. 18:15: Een Profeet (of: profeet?), uit het midden van u, uit uw broederen, als mij (d.i. als Mozes, die hier spreekt) zal u de HEERE, uw God, verwekken; naar Hem (of: hem) zult gij horen. Die kinderen leerden den tekst van hun onderwijzers. Dezen gingen uit van de gedachte, dat er moest gelezen worden: ‘Profeet’, en ‘Hem’, beide malen met hoofdletter. Onderwijzer en leerlingen geloven dus, dat hier op Christus gedoeld wordt. Waarom zij ook dezen tekst als adventstekst van buiten leren; als een uitspraak, | |
[pagina 282]
| |
die rechtstreeks op Christus Jezus ziet, onzen hoogsten Profeet en Leraar. Anderen, b.v. Dr. Edelkoort, zouden die hoofdletter niet willen bezigen. Zij lezen: een ‘profeet’, en ‘hem’. Volgens Dr. Edelkoort is deze uitspraak niet direct messiaans; hij ziet niet op Christus, doch op het gewone instituut van: profeten. Zoals er priesters zijn, zo zijn er ook profeten in Israël, en koningen. Wij voor ons geloven niet, dat het nodig is, dezen tekst te schrappen van de lijst der teksten, die onze kinderen tegen de dagen van Kerstfeest hebben te leren en voor eigen leven te onthouden. Want alle priesters zien op den Priester, alle koningen op den Koning, alle profeten op den Profeet. In geen van zijn ambten is de éne Koning van de andere koningen, de éne Profeet van de andere profeten, de éne Priester van de andere priesters los te denken. Het instituut der profeten, of koningen, of priesters, heeft pas recht en reden en zin, omdat Hij er is, en komende is. Waarom dan ook Mozes' uitspraak het oog heeft op de profeten, wijl op den hoogsten Profeet en Leraar.
Maar daarom te meer vraagt onze aandacht Mozes' heilzame en ook beschamende herinnering aan de manier, waarop Israël zelf om een profeet gevraagd heeft. Mozes zegt tot zijn volk: weet ge nog wel, hoe gij ertoe gekomen zijt, te roepen om een profeet? Weet ge nog, hoe het officiële volkspetitionnement, dat bij de Hoogste Majesteit is ingediend, en door mij op uw verzoek daar overhandigd is, en waarin gevraagd werd om een profeet, tot stand gekomen is? Wel, zegt Mozes, dat is zó in zijn werk gegaan: Destijds was ik, ik alleen, opgeroepen om te verschijnen voor onzen God Jahwe. Die wilde de wet u geven door de hand van een bemiddelaar. Ik moest alleen den berg op; en als een éénling moest ik daar de zwarte wolkenmassa binnentreden, en daar, waar donder en bliksem alle vlees verschrikken en de theofanie den sterveling den adem beneemt, zodat hij meent, nu wel te moeten sterven, daar moest ik ogen en oren openhouden, omdat Jahwe mij daar bezwaren kwam met de opdracht, de wet in ontvangst te nemen. In dat uur hield God u op een afstand. Dat kwam van Hem. Maar gij, gij zelf, naamt ook van uwen kant hier afstand. Gij vondt dat klimaat van bliksemvuur en donderslag niet om uit te houden. Gij ‘weekt af’, en ‘stondt van verre’ (Ex. 20:18). Dát was van ùw kant. De Here zijnerzijds, verbood u, al te frivool te | |
[pagina 283]
| |
worden, en eigenmachtig de grenzen te doorbreken, die Hij getrokken had om den berg, welks top in 't donker lag vanwege den schrik en de mogendheid des HEEREN. Maar gij van ùw kant wildet ook niet anders; gij vondt het veel te bar en veel te bars daar in die zwarte openbaringsstormen. Gij vroegt mij ook, of ik in vredesnaam dan maar alleen wou gaan; gij hieldt liever uw gemak. Er was bij u geen drang naar de zware belasting met een ambt-van-alle-gelovigen. Gij motiveerdet uw verlangen, om met rust te worden gelaten, met het vroomklinkend argument, dat ge anders sterven zoudt: wie kan God zien, en leven? Zo vroegt gij (Ex. 20:19). En in die vraag lag toch uw ongeloof en traagheid bloot. Want wie ongeroepen Gods verschrikkingzones binnenkomt, die zal voorzeker sterven. Maar dacht gij, dat een mens, dien God geroepen heeft, zou sterven? Verre zij God van onrecht en de Almachtige van het doodslaan van wie tot Hem komt op zijn bevel. Gij hadt u niet bezorgd te maken over uw mogelijke sterven-moeten; waart ge maar gebleven, waar God u zei te blijven, en gekómen, waar Hij u riep, een stapje naar voren te wagen, naar voren, naar de meer nabije gemeenschap, naar de gemeente der eerstgeborenen, naar de vergadering der vrijen, naar het Nieuwe Verbond der mondigen. Maar, u beroepende op uw onmondigheid, woudt gij den last der mondigheid niet dragen. Dat was uw zonde. Uw zonde. Zo zegt het de Schrift zelf. Want Mozes wijst het volk erop, dat zij zelf met eigen ogen gezien hadden, dat een mens, geroepen zijnde, wel degelijk blijft leven, als hij komt (Deut. 5:24). Ze hebben dit officieel geconstateerd zelfs; een deputatie uit het volk legt dit feit publiekrechtelijk vast. Maar diezelfde deputatie vraagt nu werkelijk óók, bij volksbesluit, dat de Heere dan toch maar alleen dien énen man, dien Mozes, moge zetten onder stroom, onder de hoogspanning van het met bliksem geladen wolkendek, het van vuurstralen doorschoten duister. GIJ, Mozes, zijt wel blijven leven, maar WIJ, waarom zouden WIJ sterven? (Deut. 5:25). Dit vuur zou ONS verteren; die stem van goddelijk geweld zou ONS de oren doof doen worden, ja, ons doden. En toen het volk zo sprak, toen zei de HEERE: het is goed, ze kunnen krijgen wat ze begeren (Deut. 5:28). Maar in één adem voegt Hij er aan toe, dat het toch zo mooi niet is, wát zij daar vragen, en vooral niet, DAT zij zo vragen. Dat ze de onmondigheid | |
[pagina 284]
| |
begeren te continueren! Dat zij vooruitrekenen, niet zichzelf vooruit, maar Hem, den Heere. Dat zij van hun kant bepalen, wat een mensenkind zoal uithouden kan. ‘Och, dat zij zulk een hart hadden, om Mij te vrezen’; daar (Deut. 5:29) hoort ge eenzelfden klank als ook bekend is uit psalm 81: och, had naar mijn raad zich mijn volk gedragen...... En wijl de zonde van de bruid, die niet avanceren wil tot den huwelijksdag, en van den onmondige, die niet wil komen tot de mannenplichten der mondig verklaarden, een van zich afschuiven van den Bruidegom, en van den Koning, een Hem van-zich-wegbidden, is, daarom wordt in Hebr. 12:25 dit kind ook bij den naam genoemd. Welk kind? Het kind, dat uit gemakzucht zijn kinderlijken staat maar liefst gecontinueerd ziet, en de lasten der verantwoordelijkheid maar van zich afschuift. Hebr. 12:25 noemt dit van-zich-afschuiven een van-zich-wegbidden; onze vertaling leest: verwerpen. En de tekst ziet op hetgeen zoëven is gememoreerd uit het volks-, het kerk-petitionnement bij Horeb. Op de vraag van 't volk, dat Mozes hun de ogen niet verblinden zou, de oren niet zou laten tuiten. Dat hij maar een gewonen man mocht laten zenden, die met hen zo heel gewoon zou kunnen spreken. Geen blinkende figuur, wiens glans de ogen verblindt, zodat zij, om niet te moeten knipperen tegen het licht des hemels, of zelfs maar tegen zijn weer-glans, een doek behoeven, die het licht bedekt (Ex. 34:35, 2 Cor. 3:13). Die doek, dat deksel, is hun óók gegund; maar de eigenwillig geformuleerde behoefte aan zo'n deksel, de vraag om toch vooral met rust te worden gelaten, die is een teken van verharding, een teken en ook een begin ervan (2 Cor. 3:14). De vraag om een profeet is dus wel degelijk ontstaan mede uit zondige motieven. Zoals de vraag om een koning door den Heere zelf wordt aangemerkt als een ‘verwerpen’ van Hem, (1 Sam. 8:7), zo is ook de vraag om een profeet aangemerkt als een ‘verwerpen’ van den Heere (Hebr. 12:25). De éne maal verwerpen zij Hem, die REGEERT van boven; den anderen keer Hem, die SPREEKT van boven. Ze willen liever laag-bij-den-grond. Nu, dat wil de Heere ook wel. Daarom GEEFT Hij hun een koning; tot Samuël zegt Hij: geef hun maar wat zij verlangen (1 Sam. 8:7, 9), maar, laat hen ook de consequentie dragen, laat hen nu zich BUKKEN onder hun koning (vs. 11, v.). En zo ook GEEFT Hij hun een profeet, een rij profeten, straks den groten | |
[pagina 285]
| |
Profeet. Die laag-bij-den-grond zal zijn, mens onder mensen, dagelijks naast hen zittende, mens als andere mensen, zoon van een timmerman. Tot Mozes zegt Hij: het is goed, geef hun maar wat ze vragen (Dt. 18:17; 5:28). Maar Hij zegt er meteen bij: laat hen de consequenties dragen: zij willen geen donder horen, en geen vuur zien, maar een gewoon geluid, een gewone-mensen-geluid, een leken-onderricht hebben? Nu, dat ze dan ook HOREN naar dat gewone proza van de eenvoudige kerktaal: een Profeet, en een massa profeten, zal u de Heere verwekken; naar dien profeet en dien Profeet zult gij dan ook HOREN (Dt. 18:15). Bukken onder het instituut der koningen, én onder den scepter van den Groten Koning. En: horen naar het instituut der profeten, én naar de stem van den Hogen Profeet en Leraar. De zonde was in de petitie. De genade ontdekt ze. De toorn straft ze, als ze daarbij, d.w.z. bij die zonde in-'t-gebed, blijven: ze zijn niet ontkomen (Hebr. 12:25). Maar de voortgaande genade maakt de verhoring van een met zonde bevlekt gebed tot een blijvenden zegen: die Grote Koning, en die Hoge Profeet is Middelaar, beter nog dan Mozes, en neemt de zonde uit de gebeden weg, die Hij verhoort, de lasten van zijn volk straks dragende voor zijn God. Door zijn genade nemen zij de verhoring aan, maar niet de zonde over, die in het gebed was. Zij die zó bukken en zó luisteren, weten, dat God hun gebed hoorde, wijl Hij zichzelf verhoorde. Het lag in zijn raad den Koning en den Profeet te geven. Maar ze hadden ánders om Hem moeten bidden.
En hier komt het nu op óns aan. Want WIJ zijn niet gekomen tot die schaduwen van vuur en schrik en donder, en wij behoeven niet op een berg te klimmen zoals Mozes (Hebr. 12:18-21). Wij behoeven heus geen bidstonden voor een synodale vergadering te houden, waarin de hoofdgedachte is: komt nu eens uit uw dal dezen énen keer naar den berg. Want WIJ zijn gekomen tot de gemeente der eerstgeborenen. Of wij willen of niet, wij zijn erin gezet. Onze geboorte is nu eenmaal gedateerd op den Nieuwen Dag van 't Nieuwe Testament. En onze doop heeft dien datum erkend boven de vergunnings- en de lastbrieven, die ons in de wieg gelegd zijn, eer we ervan wisten. | |
[pagina 286]
| |
Daarom wordt tot ons gezegd: ziet toe, dat GIJ dien die spreekt, niet van u afbidt. Want Hij is nu naar boven gegaan, onze Spreker, en legt nu al zijn majesteit in het gewone, eenvoudige leer-proza der kerk, waaronder wij zijn opgegroeid van dat onze ouders ons ‘breder gingen onderwijzen’. Maar als wij nu het ambt-van-alle-gelovigen van ons afbidden, ja dan...... Dan zullen WIJ NIET ONTVLIEDEN (Hebr. 12:25). 't Is goed, 't is heilzaam, een paar weken na Kerstfeest zijn vreugd te herdenken, die, wijl ze gebedsverhoring is, de schuld vergroot van wie zich nu onttrekt. De Christus is gekomen: een koning-op-een-ezelsveulen, maar thans op wolkenwagen rijdend. We kregen zijn geboden in handleidingen, die we lezen konden. Kerkenordeningen b.v. Een profeet ook in een stoeltje-laag-bij-den-grond, maar thans van den hogen Rijkstroon ons voorziening gevend in den dienst des Woords. God is in Hem naar ons toegekomen. Laag bij den grond. Maar laag-bij-den-grond zijn, is wat anders dan laag-bij-dengronds WILLEN zijn. De bruid, die maar niet trouwen wil, het kind, dat maar geen man wil wezen, o die verraadster, die verrader, die brekers van de trouwbelofte! Ik schrik, als ik denk aan een kerkmassa, die wel een paar theologen-in-synode laat kibbelen over de vraag, hoe ‘men’ de kinderen moet BESCHOUWEN EN BEHANDELEN, maar die daar voorts geen woord meer over horen wil: laat ons met vrede, laat ons met rust, wij blijven liever leken. Een schare van onmondigen wordt aldus gekweekt in Nederland, en in Zuid-Afrika, en in Amerika. En de leiders willen het zo. Ze gaan rechtstreeks in tegen Kerstfeest, en tegen het Nieuwe Testament. Ze zetten de klok terug. Ze zeggen tot de bruid: blijf liever meisje; tot den jongeling: blijf liever knaap; tot den ambtsdrager: blijf liever leek. De kerk gaat zo te gronde. En gij die vrijgemaakt zijt, om te werken en te ploeteren, beeft hier. Ziet toe, dat GIJ den Spreker niet ver-werpt, door lasten van u af te schuiven. Ontvangt den Heiland laag bij den grond. Maar om uws levens wil: weest geen seconde laag-bij-dengronds! | |
[pagina 287]
| |
Weest als de kinderen. Maar om Gods wil, weest geen kind. Stelt den dag der verantwoordelijkheid en der zelfbelasting-tot-het-uiterste niet uit. Weest dan volmaakt, dat is: gespannen tot het uiterste. Want de Vader kwam tot het uiterste in zijn bedeling der verbonden. |
|