Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDe paradoxale Advocaat.Ga naar voetnoot1)En die, gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel. In de afscheidsredenen van den alsnog vernederden Heiland noemt Hij den Heiligen Geest als ‘Trooster’, dien Hij zal zenden. Als ‘Trooster’. Het woord, dat hier gebruikt wordt, is ‘Paracleet’. Een Paracleet nu is een advocaat; een zaakbezorger. Een pleiter. Twee pleiters heeft de kerk. De eerste is de Christus zelf. Hij maakt ook zichzelf onder dien naam aan de zijnen bekend. Niet alleen noemt Hij den Geest den ánderen Paracleet, met welken naam Hijzelf zich als den eersten aanduidt, maar ook wordt in 1 Joh. 2:1-2 de verhoogde Heiland Paracleet genoemd. Hij is een Paracleet voor ons bij den Vader. Daar voert Hij, als de Advocaat der kerk, het pleit voor haar. Hij doet dat tegenover den quasi Openbaren Aanklager, den ongeroepene, die de ‘Katêgoor’, de aanklager, van de broederen ge- | |
[pagina 248]
| |
noemd wordt; dat is: de ‘duivel’. Die ‘duivel’ is evenwel, naar het woord zelf aangeeft, een ‘lasteraar’, een kwaad-spreker. Hij hult zich in de toga van het zelfde recht, dat hij voortdurend schendt, en haat; maar hij doet het omdat hij 't niet laten kan. Hij wil den President der hemel-rechtbank (Job 1) als 't ware dwingen, aan de verachting prijs te geven wie toch den naam van ‘in Christus geheiligd’ dragen mogen. Maar dan komt juist tegenover dezen niet gehabiliteerden aanklager de wél ambtelijk toegelaten Advocaat naar voren; Hij wijst den President der Rechtbank op den aangebrachten prijs, waarmee betaald is voor de schulden van de kerk, en concludeert alzo tot vrijspraak naar het recht. Maar de tweede Paracleet, dat is de Geest van Christus. Voert de eerste het pleit in den hemel, de tweede doet het op de aarde. Spreekt de eerste voor de oren van den Vader, de tweede doet het in het hart der kinderen. Hij neemt, want alzo is zijn vaste gang, Hij neemt ook als de Paracleet nu alles uit den Christus. Dat is: Hij voegt geen nieuwe elementen toe aan wat de Christus van Zichzelf getuigd heeft, en wat in 't Woord geschreven is van Hem. Het getuigenis van den Paracleet, die Geest van God genaamd wordt, is dan ook naar den inhoud geen ander dan wat in den hemel wordt getuigd door den Eersten Paracleet; en wat in 't Woord beschreven is. Maar wat de Paracleet beneden doet, dat is een oefenen van die overwinnende kracht, waardoor de consciëntie van degenen, die de Satan in zijn kwaliteit van duivel aanklaagt in den hemel, ertoe gebrácht wordt, te geloven. Te gelóven, dat de Pleitrede van den Paracleet hierboven afdoende is, en rechtvaardig, en dies ook steeds wordt aangenomen met-de-daad. De Zoon is het, die getuigt, omdat de Zoon de Waarheid is (Joh. 14). De Geest is het, die getuigt, omdat de Geest de Waarheid is (1 Joh. 5). De Pleitrede in den hemel is tegelijk Troon-rede: onze Eerste Advocaat is gaan zitten op den troon der Hoogste Majesteit in de hemelen. En de Pleitrede op de aarde, in de harten, is het hoor-baar maken van den inhoud dezer hemelse Pleitrede in ons hart. De inhoud van dit Pleidooi van onzen Advocaat hierboven wordt ons door en in het Woord bekend gemaakt, en aan dat Woord nu laat de Geest ons ‘hóren’. ‘Hóren’, dat is in de Schrift ‘gelóven’. Nu hebben advocaten op aarde soms een kwaden naam. Soms | |
[pagina 249]
| |
is daarin een kwáde ondertoon gelegd: men bedenkt niet, dat ook de grootste zondaar er récht op heeft, dat álles, wat van hem aan goeds gezegd kán worden, gezegd móet worden, opdat geen vonnis ooit het feitencomplex los zou laten, of in het leveren van het bewijsmateriaal zou ongenoegzaam zijn. Maar in de wereld van vandaag loopt toch ieder advocaat 't gevaar, dat hij den man, voor wien hij pleit, beschermen zal alzó, dat 't recht niet wordt beveiligd en geheiligd. In zulk een situatie schoolt hij alsdan samen met zijn cliënt; hij conspireert met hem tegen het recht in, en tracht, tot in 't gesprek met den schuldige toe, de schuld, die er toch is, te verdoezelen, te kleineren. Hij wil hem niet overtuigen van zonde, gerechtigheid, of oordeel. ‘Het zal wel gaan’. Velen zijn zo gewend aan zulk een rechts-ontering, aan zulk een werkelijkheids-verkrachting, dat zij den advocaat-van-kwade-zaken tot een model-type, standaard-type althans zien worden. En voor wie aan den naam van een ‘advocaat’ dergelijke zonden van bedrijf, of althans nalatigheid, pleegt te verbinden, is nu de Paracleet, die onze Tweede heet, eenvoudig paradoxaal. Want Hij, gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van zonde, gerechtigheid, oordeel. * * *
Misschien denkt iemand nog: Hij zal de WERELD overtuigen. De ‘wereld’ is in zijn oog dan hetgeen geen kerk is, noch het worden zal. En onder ‘overtuigen’ verstaat hij dan: afdoend bewijs leveren; en dit zó afdoend, dat den schuldenaar de mond gestopt en alle tegenrede hem onmogelijk wordt gemaakt. Maar zo is 't ditmaal niet bedoeld, als hier gesproken wordt van ‘overtuigen’. Ditmaal betekent dit woord: alzó overtuigen, dat de consciëntie zich gevangen geeft, en voor de feiten bukt. Dat zij tenslotte capituleert. De wapens van tegenspraak en zelfverweer strekt. En tot belijdenis komt. In een cel van het Huis van Bewaring te Arnhem kan men ergens lezen in 't onbeholpen handschrift van een zich zelf ‘helpenden’ gedetineerde: bekennen is vragen om straf: daarom: beken nooit. Die ‘wijsheid’ wordt nu door den ‘overtuigde’, die van Gods Geest overweldigd is, verloochend. Berouwd. Teruggenomen. In zijn alleenspraak met den gevangene-van-God laat de Paracleet, die hier bedoeld is, ons zover komen, dat we met hetzelfde potlood, dat zulk een ‘regel’ op de muren kraste, ook eigenhandig onze ‘spreuk-van-zelfbeveiliging’ doorkrassen. In plaats daarvan | |
[pagina 250]
| |
komt te staan: 'k beken, o Heer, aan U oprecht mijn zonden, 'k verberg geen kwaad, dat in mij wordt gevonden, maar ik belijd, na ernstig overleg, mijn boze daan; neem Gij die gunstig weg. De ‘wereld’ is dan ook ditmaal niet bedoeld als de wereld in tegenstelling met de mensen van de kerk. Neen: de wereld is hier de wereld, die God alzo lief gehad heeft, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft. De wereld is dezelfde, als die grote wereld, waarop de Heiland zien zal, als Hij, straks in zijn tweede afscheidswoord, gesproken in zijn verhoging, zeggen zal: gaat dan heen in de gehele wereld, predikt het evangelie aan alle volken, hen dopende in den Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes. Die wereld, waartoe het Woord der missie komen gaat, wordt door dat Woord overtuigd van zonde, gerechtigheid en oordeel, in zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal. Juist daarom is de Paracleet, de Tweede, zulk een paradoxale advocaat. Hij conspireert niet met ons tegen het recht van God in. Want hij heeft niet twee redevoeringen in zijn toga opgeborgen: één voor het gesprek met ons in de eenzaamheid, en een andere voor de rechtbank van Gods openbare samenkomsten met de kerk. Neen, Hij wil, dat wij ALTIJD de stem der waarheid horen, als Hij ons komt troosten. Hij houdt ál zijn redevoeringen van álle tribunes: die van de openbare samenkomst van God en volk Gods, in de kerk, en die van 't eigen hart, dat in 't verborgen wordt vermaand. Zouden wij een onrechtvaardige rede van Hem hebben gehoord, toen hij ons sprak over het zonde-thema, we zouden Hem, diep in 't hart, geen ogenblik vertrouwen, als Hij daarná een pleitrede ons leest in de kerk, waarbij het thema-der-genade doorklinkt. Hij is de Geest der waarheid. Maar juist daarom is Hij géén paradoxale Paracleet in eigenlijken zin des woords. Paradoxaal, als men het woord in ‘lossen’ zin gebruikt, wil zeggen: bij eersten indruk hadden wij het anders gedacht. Wij, - dat is ons zondig vlees. Maar ‘paradoxaal’ in den ‘strengen’ zin van 't woord, wil zeggen: het paradoxale strijdt met de Hogere, de niet-vleselijke Rede. En in dien zin is de Tweede Paracleet nimmer paradoxaal. Integendeel: Hij weet, en leert ons, dat een pleitrede, die 't gewicht der zonde zou verkleinen, óók het gewicht, en daarna de dierbaarheid, van 't kruis van Golgotha, verkleinen zou. Een pleitrede, die het verkleinwoord zou hanteren, als het over onze ongerechtigheden gaat, die zou het óók hanteren, wanneer straks de genade van den Christus moet geprezen worden in het lofakkoord | |
[pagina 251]
| |
van 't lied, dat onze vrijheid meldt, - dat ‘blij gezang’. Zou de Tweede Paracleet de genádegronden uit den Eersten nemen, en de formulering van de aanklacht uit den Duivel, dien lasteraar? O neen. - Daarom is het op pinksterdag opnieuw te lezen: waaruit kent gij, gij, van God getrooste, gij spreker van Zondag 1, uw ellendigheid? En ook dat antwoord, dat wel-vertrooste: uit de wet Gods. Het antwoord van Zondag 2.
Het Pinksterfeest: de brug der tijden naar den jongsten dag. Neen, nu staan wij niet meer verbaasd te kijken, als daar een natie van eertijds gedoopten zich vergaapt aan de beweging van humanisme en personalisme. Zó groot is de ellende, dat zij den Paracleet wil lokken tot een conspiratie tegen de wet van God: Kom, spreek ons zachte dingen; en wilt gij het niet: we zullen zélf dan wel de feiten, die ons belasten benoemen, en schikken, en rangschikken naar ons eigen goedvinden. De mens, die NIET Zondag 1 beleden heeft, DIE mens kent de ellende niet met Zondag 2 uit de wet Gods, gepredikt door Gods Geest, die alles uit den Christus neemt. Maar de van God gegrepen geest, die kent op Pinksterfeest voor de openbare kerk, én voor het intieme binnenkamerleven van haar kinderen, slechts één verlangen: dat het humanisme en het personalisme worde doorbroken; dat de gereformeerde zondebelijdenis worde gehandhaafd, onverzwakt, en onverminderd. Dat ook de kerk zich niet vergrijpe aan de heiligheid van onzen Tweeden Paracleet, door te zeggen, gelijk in feite gezegd wordt: breek ons de kracht van artikel 31 van de Kerkenordening, en laat de grens der zelfbesnijding vallen, daar, waar een synode heeft gesproken en beslist, voor ons: het is zo mákkelijk. De Pinksterdag is in geding, ook in het openbaar pleidooi van vrijmaking tegen synodocratie. En wie aan zúlk een getuigenis zich stoot, die lijdt aan een gezichtsvernauwing, die bedroevend is. Zijn pinksterprediking is piëtistisch-eclectisch-privé geworden. Doch onze Tweede Paracleet bekere ons van onze kwade neiging, om Hem zo ‘vreemd’ te vinden, zo ‘paradoxaal’. Hij is de Wijsheid en de Waarheid. En de Eerste Paracleet, uit wien Hij alles neemt, die is de Weg, de Waarheid en het Leven, juist als Hij zó zich voortzet in den Tweeden, en in Hem wederkomt. Weeskinderen laat men ongewaarschuwd. Kinderen niet. | |
[pagina 252]
| |
Welnu, Hij laat ons geen wezen. Hij komt met 't heilzaam kouterzwaard ener récht-zinnige ellendeprediking tot ons terug in onzen Tweeden Paracleet. |
|