Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdFamilie van Christus.Ga naar voetnoot1)Als zijn ziel een schuldoffer zal gesteld hebben, zal hij zaad zien. ‘Familie van Christus’, - is het niet wat vreemd gezegd? Toen tijdens de Dordtse synode ook aangaande ‘den dood van Christus’ onze vaderen het schriftuurlijk inzicht hadden te verdedigen tegenover de Remonstranten, hebben de Engelse theologen in hun rapport dienaangaandeGa naar voetnoot2) gewezen op de moederbelofte: ‘het zaad der vrouw zal den kop van het serpent, d.w.z. van de slang, vertreden’. En dan verbinden zij daar deze opmerking aan: ‘Nu het serpent en wordt niet vertreden, dan door een gantsch sekere verlossinghe van sommige uyt de macht des duyvels, ende oversettinghe int Rijcke des Soons Gods’. En dan halen zij twee schriftgetuigenissen aan. Het eerste is Jes. 53:10 (naar een andere vertaling dan de onze): ‘Wanneer hij zijn leven ten schuldoffer gegeven heeft, zo zal hij een lang levend zaad hebben’. Het tweede is Hebr. 2:13: ‘Zie hier, ik en de kinderen, die mij God gegeven heeft’. En daarna besluiten de Engelse rapporteurs: ‘Ergo dan het besluyt Godes, van een lancduerigh saet aen te nemen, in de familie Christi, wordt onverscheydentlick (onafscheidelijk) gehecht aent besluydt van het leven Christi voor de sonden te stellen. Ende Christo hem selventd een offerhande opofferende, worden kinderen gegeven, niet van haer selven, maer van Gode, die namelic haer Christum gegeven heeft’. Het zijn dus reeds oude klanken: familie van Christus. Familie van ‘Jezus’ is er ook geweest: Maria, zijn broeders, en anderen, die Hem door bloedverwantschap zijn verwant geweest. Maar familie van ‘Christus’ zijn zij, die, ook zonder dien bloedband, met Hem verbonden zijn door het geloof. Zij aanvaarden Hem in zijn ambt; kennen Hem als den ook voor henzelf levendmakenden | |
[pagina 243]
| |
Geest, en nemen Hem met al zijn weldaden aan, doende den wil zijns Vaders. Deze familie van Christus nu is Hem een paasgeschenk. Eerst moest zijn ziel een schuldoffer stellen. Dat is: de Knecht des Heeren, in wien wij uiteindelijk den Messias eren, moest zich in den dood geven, en dit met borgtochtelijke intentie. En deze weg der zelfvernietiging zou dan naar goddelijke rechtswijzing het pad wezen voor zijn familie-werving. Want ‘zaad’ zien, betekent: kinderen zien. Welke kinderen? Wat voor kinderen? Het zijn leerlingen, hoorders van zijn Woord, geboren uit de belofte, kinderen Gods, die Hem ‘gegeven’ zijn, Hebr. 2:13. Hij vormt met deze kinderen, met dit ‘volk’, een familie; zij is zijn familie. Want door zijn dood heeft Hij aan deze kinderen een rechtsbasis geschapen, waarop zij MOGEN leven. Tevens heeft Hij door zijn opstanding (Hij, die ZICH offert, is meer dan lam, doch is ook priester) hen met zijn Geest vervuld; Hij heeft alzo voor hun leven een krachtbron geopend, waardoor zij KUNNEN leven. En dus is Hij de tweede, laatste Adam, levendmakende Geest. De eerste Adam krijgt zijn familie; de tweede schept ze. De eerste is geen schepper van de zijnen; hij is met hen, zij zijn met hem geschapen. Maar tot den tweeden Adam zeggen de zijnen: mijn Heere en mijn God. En nu zal de tweede Adam, de Knecht des Heeren, zijn familie altijd ‘zien’. Ze voor zich zien, en om zich heen zien. Met één offerande kon Hij volstaan; de priester bracht het schuldoffer ééns en voor goed. Maar gelijk ieder priester zijn offer overleeft, om de vrucht der offerande te kunnen administreren, d.w.z. toe-dienen, zo heeft ook deze Priester het lam overleefd, d.w.z. Hij heeft zich zelf als lam overleefd. Aardse priesters overleven wel een lam, maar niet den lammeren-toevoer: want die doorloopt de vele eeuwen, die aan het Ene Lam voorafgegaan zijn. Maar deze Priester overleeft zich zelf als Lam; en aangezien er maar één Lam is als Hij, en geen tweede, derde, ooit meer nodig is - de tweede Adam is de laatste tevens - daar is geen nieuwe toe-voer van offeranden meer vereist: Hij overleeft dus zich als Lam, en óók den toevoer van de offeranden. Dien toevoer stáákt Hij. Dus staat het met Hem zó: Hij moet en kan op één dag offeren, en álle dagen administreren; Hij leeft alle dagen om voor zijn familie te bidden. En wijl deze zijn administratie krachtig is, en uiterst werk-zaam, daarom zal Hij zaad zien. Hij bidt ze naar zich toe: Zijn bidden is: | |
[pagina 244]
| |
den rechtsgrond, die aan zijn familie de vergunning om te leven schiep, in werking doen komen; de vergunning wordt dan ook uit de theoretische in de praktische sfeer overgebracht; dat is: er zijn er, en er komen er, AAN WIE concreet het vergunde toebedeeld wordt. Hij kan geen veldheer zonder leger, geen koning zonder onderdanen, geen licentie-schenker zonder licentiaten wezen. En Hij trekt ze ook zich naar zich toe; dit doet Hij door zijn Geest. Die wederbaart de dode familie van Adam, inzoverre zij door Hem met God verzoend wordt, opdat ze zijn familie worde, vlees van zijn vlees, en been van zijn gebeente. En in hun sterfbed behaalt die Geest van Hem zijn sterkste triumfen: in één ogenblik haalt Hij hen boven: familie kan familie, vlees kan vlees niet missen. Hij is hun vlees en been, en dit door één Geest. En als ze samen aan de tafel van zijn nachtmaal zitten, ja, ook dan ‘ziet’ Hij zijn zaad. |
|