Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdPaasfeest en Orakelgang.Ga naar voetnoot1)......de vraag om een goed geweten tot God door de opstanding van Jezus Christus. Reeds eerder heeft de plaats, die hierboven afgedrukt staat, onze aandacht geboeid. Dat was, toen we er onze opmerkzaamheid aan gaven, dat de Griekse taal voor het woord ‘vraag’ een term hanteert, die eigenlijk betekent: een orakelvraag. Een orakel is een godsspraak. Een man uit het volk komt vragen. Hij doet dit niet privatim, niet bij zich in huis, doch in het verbondsverkeer, waarin de gemeente als zodanig deelt. Dus begeeft hij zich naar den tempel, en vraagt daar den priester. Opdat deze voor hem God vrage. Is de tempel niet de plaats, waar God zijn volk ontmoet? En als de engelen zeggen kunnen: hoor, hij vraagt, dan geeft God hem antwoord. Zo'n vraag is hier bedoeld. In den tempel, via de ambtsmiddelen | |
[pagina 241]
| |
en organen van het ambt, vraagt daar iemand om een ‘goed geweten’, d.i. niet de overtuiging, dat hij braaf is, doch de zekerheid des geloofs, dat hij rechtvaardig is voor God, in den zin van Zondag 23. Nu is het Pasen. En op Pasen heeft deze zelfde uitspraak andermaal ons bezig te houden. Want nu krijgt een bizonder accent, dat we lezen: DOOR DE OPSTANDING VAN JEZUS CHRISTUS. Waar de woorden bij behoren? Wij kiezen voor de mening van hen, die ze verbinden bij ‘vraag’. Dat vragen ontstaat, die vraag heeft haar genesis, en ook haar bewuste recht van parrhesie, van vrijmoedigheid, in Christus' opstanding. Haar genesis. Pasen DOET ons bidden en verwekt het bidden. Want Pasen betekent: de Verwerver van het heil staat op, om door den Geest, die voortaan ZIJN Geest heet, het te gaan toepassen. Het toepassen doet Hij allereerst daarin, dat Hij de zijnen ‘graag’ maakt. Dus leert Hij hen bidden. In alle wezenlijk gebed is de kracht van Jezus Christus als Paasvorst bewezen. Ook fungeert die kracht in de gebeden van de zijnen. Maar dit is het enige niet. Bidden wil vrijmoedig zijn, het wil het recht van parrhesie, van vrijuit-spreken, kennen en gebruiken. Het gebed ONTSTAAT zonder parrhesie, want het wordt in ons als nieuw geschapen; een ‘bestaande’ parrhesie wordt niet verlengd, of verlevendigd, als God ons wederbaart, doch ze wordt uit niet in ons GELEGD. Nova creatio, nieuwe schepping! Maar het gebed moge dan ONT staan ZONDER aanwezige parrhesie, het kan niet BEstaan zonder aanwezig gemaakte parrhesie. En daarom kan de bidder niet als eigen subject van het bidden optreden, tenzij hij vrijmoedigheid heeft, bewust ze kent en weet te gebruiken. Welnu, ook zo is Pasen redengevende OORZAAK van het gebed. Namelijk ditmaal van zijn BLIJVEN, zijn continuering. Zo vaak de bidder op Pasen let, weet hij dat de Priester, dien hij hier gaat vragen, mesos is, d.w.z. midden tussen God en hem in staande, God verstaande en ook hem zelf. Hij weet Hem echter ook als mesitês, als MIDDELAAR te eren, als dengene, die geleden heeft, betaald heeft, en nu op Pasen de gewaarmerkte papieren tonen kan, waaruit blijkt, dat zijn betaling rechtsgeldig is geweest en aangenomen is door God. | |
[pagina 242]
| |
Zo gaat hij het orakel vragen. Dat is zijn paasgang, zeer gelukkig en vertrouwend. Wie tot dit orakel komt, wordt geenszins uitgeworpen, geenszins ledig weggezonden. |
|