Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd‘Pasen’.Ga naar voetnoot1)Weer staat de kerk op, om over een wereld, die zich haast naar het einde (dat niet in jaartallen-rekening, maar in kracht-meting zich ons aan kan kondigen) uit te roepen, dat er Eén Mens is, die het eeuwige leven heeft in Zichzelven, geen levende ziel, doch levendmakende Geest gebleken zijnde. Eén Mens, die aan zijn eindige natuur door zijn verrijzenis onsterfelijkheid gegeven heeft (art. 19 Ned. Geloofsbelijdenis). Deze bijbelse verkondiging, die door het medium der kerkelijke prediking tot de wereld tracht door te dringen, ziet haar actie-radius bij het jaar korter worden. Dat is haar niet iets vreemds; zij heeft immers zelf reeds 20 eeuwen geleden het ons voorspeld? In 't laatste bijbelboek met name? De volkeren zijn saamgebracht in een organisatie der verenigde volken. Ze zijn daarin meer saamgebrácht dan saamgekómen; dat is de nuchtere werkelijkheid, die den droom der ‘democratie’ - och arme - kwam verstoren voor de enkelen, die nog af en toe uit den droom ontwaken willen. En nauwelijks zijn de plannen voor een nieuw gebouwencomplex ten dienste van de gedelegeerden dier ‘verbonden’ volken in ruwe trekken ontworpen, of een rede te Washington ontlokt aan een blad te Chicago de duistere profetie, | |
[pagina 236]
| |
dat de teerling voor den volgenden wereldoorlog al geworpen is. De termijn werd meteen aangegeven: het kan nog hoogstens twee jaar duren......... Ook wie aan zulke profetieën geen geloof hecht, geeft zich er toch rekenschap van, dat de wereld zich in snelle vaart beweegt naar een beslissende worsteling om de wereldheerschappij tussen de grootste machten, die van boven het jongste slagveld opgestaan zijn, amechtig nog, maar bedacht op, en zoveel mogelijk óók alweer gereed voor een nieuwen sprong, desnoods op korten termijn. Die grote macht, die den komenden kamp zal winnen, zal de organisatie der verenigde volken gereed vinden voor het volvoeren van haar wilsdecreten. En deze zullen ingegeven zijn door een of ander ‘recht’, dat zich aan het ‘natuur-recht’ conformeren zal. Het natuur-recht, dat sfinxachtige begrip, dat, hoe vaag het ook zijn moge, toch reeds onder het vonnis der Dordtse Leerregels ligt. Welk vonnis? Dit vonnis: dat de natuurlijke mens, reeds individueel, laat staan in zijn grootscheepse organisatie, het ‘natuurlijk licht’, dat God gaf, misbruikt, ten onder houdt, en geheel bezoedelt. Zodra, in naam van dat ‘licht’, een bepaald ‘recht’ wordt afgekondigd, zal dat ‘recht’ ónrecht zijn. Het kan niet anders, waar de vijandschap tegen de geopenbaarde waarheid alle licht, het natuurlijke, het wettische, het evangelische, weerhoudt, ten onder houdt, en bezoedelt. In zo'n naar de laatste worsteling tussen Christus en Antichrist zich jachtende wereld, staat nu een slinkend hoopje christenen op paaszondag te verkondigen: heft uw ogen op, uw licht komt, uw verlossing is nabij; sursum corda; 't hart naar boven. Is het geen ‘onbegonnen werk’? Maar is profeteren ooit iets anders geweest, dan de handen strekken naar een wederstrevig volk, omgeven door een massa, die niet eens tot lúisteren kwám? Wie met profeteren ‘succes’ wil hebben, is nooit duurzaam in het krachtenveld der profetie opgenomen en meegezogen geweest. Daarom zullen wij de paasverkondiging weer op te nemen hebben met versterkte aandacht voor haar ongerepten inhoud.
Die paasboodschap komt tot ons allereerst met deze aanzegging: dat het menselijk ‘bestaan’ in Christus Jezus voor wie in Hem begrepen zijn met ‘leven’ weer verzadigd is geworden. Niet het ‘bestaan’ is ons door Christus verworven; want ‘bestaan’ moet men, zowel om eeuwig-levend, als om eeuwig-dood te wezen. | |
[pagina 237]
| |
Pasen betekent niet, dat de graven open zullen gaan. Een graf is maar een wacht-lokaal, en dit nog slechts voor ‘iets’, dat ons gediend heeft, niet eens voor ‘ons zelf’; geen dwazer opschrift dan: ‘hier rust N.N.’. Zulk een N.N. ‘is’ niet in 't graf; hij zelf is elders, in een tussenstaat, bepaald door God, die Vader is en immer Rechter. Vader voor velen. Rechter voor allen. Neen, Pasen betekent, dat de graven open-gaan onder directie van den ‘Man’ van Handelingen 17:31; en voorts, dat een deel van die graven opengaat voor een ‘zálige opstanding’; en dat de on-zaligheid, die het opengaan van die andere graven volgen zal, verstérkte rampen zal insluiten; versterkt, omdat die ‘Man’ geweest is op de aarde, onder ons gewoond heeft, God verklaard heeft, gerechtvaardigd is geweest in den Geest, gezien is van de engelen, gepredikt is onder de heidenen, en opgenomen is in heerlijkheid. Zo wil dus Pasen zeggen: de glorie van dezen Man legt alle macht en mens onder beslag van zijn Gewonnen Proces. Hij won dat voor de éne vierschaar, die tussen feit en norm, tussen gesteld en te stellen recht, nimmer een tegenstelling op liet komen, en die al haar rechtsparagrafen voor de toekomst zonder enig voorbehoud kan leggen in 't verlengde van haar rechtswijzing in het verleden. Het is de vierschaar van den God, die Golgotha en Jozefs hof verzádigd heeft met de radio-actieve stralen van zijn zeer werkzame gerechtigheid. We leven in een wereld, die haar programma's opstelt onder de suggestieve logica van haar in wezen geraffineerd, maar in zijn zelfbenaming zo kinderlijk naïef aandoend ‘natuur-recht’. En in zulk een wereld hebben wij te verkondigen de grote ‘Beslissing’ - in de historie geproclameerd, en beslissingen daar brengend - van het door dien Man gewonnen Rechtsgeding. De kerk heeft daar het woord ‘rechtvaardigmaking’ voor gevonden; ze heeft, zover ze gereformeerd was, en dus kerk bleef, deze rechtvaardig-making van de zedelijke verandering, die heilig-making heet, steeds welbewust weten te onderscheiden. En zo is elke goede paasverkondiging een waarschuwing: de wereld, ook van '47, hore dat weliswaar het natuurlijke in tijdsorde eerst is en het geestelijke daarna, doch dat, voor wat de rang-orde betreft, de strijd om het ‘bestaan’ steeds strijd is op het tweede plan; de worsteling om met het Afgekondigd Recht in harmonie gezet te zijn door de Grote Rechtbank zelf, die blijft primair. Wat is ‘bestaan’ ‘onder’ dien Man, als wij niet ‘leven’ ‘uit’ en ‘met’ en ‘in’ dien Man? Nooit blijkt een goede Paaspreek zó sociaal en zó actueel, en zó behoudend voor den gánsen, | |
[pagina 238]
| |
ongedeelden mens, als nu in 't jaar des Heeren 1947? De wereld dezer dagen strijdt steeds heftiger voor haar ‘bestaan’, maar wil al minder weten van het ‘leven’, dat geopenbaard is, naar het apostolisch woord; dus is háár worsteling om het ‘bestaan’ een zich-den-dóódeten. Dus heeft de kerk op Pasen 1947 haar kinderen, en wie voorts luisteren willen, te prediken, dat alle strijd voor het ‘bestaan’ zin en doel ontlenen moet aan het door Christus voor de zijnen verworven recht om te ‘leven’. Men kan niet in autarkie ‘waden’ door een bestaans-hel naar een bestaans-hemel, doch het bestaan in al zijn vormen en vervormingen is substraat voor het waden naar de hel des eeuwigen doods dan wel voor het schrijden naar den hemel des eeuwigen levens. Nog een andere gedachte wordt derhalve op Pasen inhoud der prediking. Het is deze, dat de wereldgeschiedenis in haar laatste stadium is gekomen. Want Hij, die in de Schrift herhaaldelijk tweede Adam geheten wordt, ontvangt in 1 Cor. 15:45 den naam van laatsten Adam. Dat wil dus zeggen: een historische wending, als met Hem ingetreden is, wordt noch achterhaald, noch geëvenaard of overtroffen, of in een reeks van evenwaardige gebeurtenissen opgenomen. Er is maar één publieke persoon geweest, die alles ten kwade keerde, en toen is er maar één tweede Publieke Persoon gekomen om wat de eerste kwaads gedaan had ten goede te wenden. Doch tevens, om daardoor aan de wereld de laatste beslissing te betekenen. Pasen heeft ultimatieve betekenis: men komt zich scharen onder den door dézen beschikten Vrede, óf men ligt voor eeuwig onder den oorlog met God en met zijn met Hem verzoende wereld. Dit alles echter wordt ons niet gedoceerd in een academisch betoog over de eschatologische wending, die de historie nam, doch geopenbaard in een evangelische verkondiging van de blijde boodschap. De laatste wending is die tot eeuwig heil - voor wie gelooft; het ultimatum is dat van den goddelijken Vrede, die bereid werd. Want, zo betuigt aan een iegelijk de zelfde apostel, die den tweeden Adam ook den laatsten (‘eschatos’, vandaar spraken wij van ‘eschatologisch’) noemt: de eerste Adam is geworden tot een levende ziel, de laatste Adam tot levendmakenden Geest. ‘Ziel’ was de eerste. Dat is: hij had het tijdelijke bestaan ontvangen van zijn Schepper. Uit het stof der aarde had Deze datgene gevormd, wat, zodra het zou beginnen te leven, zijn lichaam zou mogen heten. En daarna had de Schepper in dat aanstaande lichaam het leven gewekt; het trilde, ademde, werd opgenomen in het ritme | |
[pagina 239]
| |
van den tijd en behoorde toen tot het geschapene organische bestaan. En de alzo geconstitueerde mens, Adam geheten, was alzo geworden tot een ‘levende ziel’, d.i. tot een creatuur, die het leven had ontvangen, maar zonder daarover te kunnen heersen, en vrij beschikken. Het was máár ziel; d.i., het was gebonden, dit leven, aan ordeningen, die óver deze levende ziel waren beschikt, buiten haar om, en van boven. Daarom kan ook déze Adam niemand levend MAKEN. Ontvangen leven dóór-geven, dat kan hij wel. Maar als hij het doet, dan is daarin ook hij zelf gebonden aan de wetten van zijn bestaan. Hij is een gebondene, als hij zijn vrouw bekent, leven aanstekende aan leven, vlam aan vlam. En hij is ook gebondene, als hij stamvader is van een breed mensengeslacht, en hoofd van een machtig verbond. Hij kan niet in AL zijn werken voor anderen beslissen als hij verbondshoofd heet; want wel als hij van een boom eet, die door het recht-stellend Woord van God beslissende betekenis ontvangen heeft, doch niet als hij ‘private’ dingen doet, b.v. zijn vrouw ontmoet, zijn akker ploegt, zijn huis regeert, zijn in zijn lendenen al de zijnen meebegrepen, doende hetgeen hij doet. Hij is en blijft ‘ziel’, d.w.z. een ander principe van ordening ordent HEM. Hij ordent niet zichzelf. Maar op Pasen ontmoet ons de levendmakende GEEST. Dat wil zeggen: die Christus, die met Adam het bestaan van ‘ziel’, van levend bloedwezen, heeft gedeeld, om in dit bestaan, dat onder den vloek lag, den toorn Gods, en dus den dood te lijden, heeft nu door zijn opstanding betóónd Geest te zijn, en te mogen zijn. Dat is te zeggen: Hij ordent zichzelf. Hij geeft niet ontvangen leven door, doch draagt door Hem verworven leven over, en draagt het zelfs in, waar het niet welkom is. Hij heeft zulks verdiend door zijn gehoorzaamheid, die hij volbracht heeft in en door den eeuwigen Geest. Hij is geen privaat persoon. Niet een gezaghebbend Woord van BUITEN legt rechtsbetekenis in zijn werken, voorzover God dat wil - zoals bij Adam - doch al het zijne, al zijn werken, al zijn daden zijn door een Hem nu immanente bevoegdheid van beslissende betekenis: hij is Middelaar van het verbond der genade, en heeft den Geest zó wezenlijk verworven, dat Hij zelf Geest heten kan en mag. Zo is zijn leven niet privaat, als dat van een levende ziel, die slechts door een wet van buiten af ten dele anderen kan dwingen, met hem mee, in en tot de grote beslissing, maar hij is publiek persoon, heel en al. Adam moge publiek persoon zijn, als hij onder dien | |
[pagina 240]
| |
boom staat, hij is het niet, zodra hij op den akker werkt, of in de slaapkamer zich terugtrekt. Hij heeft het leven bij zichzelven nu, noch eer, ooit kunnen houden. Maar de Christus is ALTIJD publiek persoon. Geest, voor anderen altijd krachtens immanente kracht en autoriteit scheppend, bepalend, beslissend, beheersend. Hij heeft bevoegdheid het leven af te leggen én wederom te nemen! Doch Hij is beheersend, niet als dood-brengend, doch als levendmakend. Hij schept een levensmededeling waar en zo vaak Hij wil. Hij legt het leven aan en op en in soevereiniteit. Hij legt de hand op Vaders troon en zegt: ik WIL. En dan gehoorzaamt alle vlees: het deed het trouwens reeds tevoren, toen het wensend wachtte op dit bevel van Hem. Dit zullen wij te zeggen hebben in het jaar van onzen Heere 1947. Het leven is geopenbaard; in een wereld, die al meer vraagt naar de ‘ziel’, aan welke zij het recht van ‘geest’, dat is van autonome vrijmacht toe-brengen wil, is de enige boodschap, die redden kan, dat Christus Geest is, autonoom, en voorzien van zegsmacht. Opdat in Hem zou leven en zou vrij zijn al wat in geloof aan Hem als GEEST, die scheppend werkt en zichzelf ook uitlegt, verbonden is. Wij geloven, Heere, kom onze ongelovigheid te hulp. |
|