Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdVijanden.Ga naar voetnoot1)‘Toen wij nog vijanden waren......’ Ieder avondmaalsganger onder ons kent de woorden, hierboven afgedrukt. Wij zijn met God verzoend door den dood zijns Zoons, toen wij nog vijanden waren. Ons avondmaalsformulier immers haalt deze woorden aan en verbindt er een troostende beschouwing aan. Ook over deze woorden evenwel is in de theologie een zware strijd gestreden. De vraag werd namelijk gesteld: wat voor vijandschap is hier bedoeld? Passieve of actieve vijandschap? Passieve vijandschap - zo zei men dan - dat is het vijand-zijn in lijdelijken zin. Het ‘vijand-zijn’ houdt dan niet in een vijandige daden doen, doch ziet op den staat der verdorvenheid. Den staat van het schuldig staan tegenover de wet. Passieve vijandschap is dus het tegendeel van den staat der rechtvaardigmaking in forensischen zin (d.w.z. in den rechtelijken zin). | |
[pagina 233]
| |
Actieve vijandschap daarentegen is een tegenstelling van den toestand der heiligmaking. In zulk een toestand doet men vijandige daden. Men zondigt zelf. Men doet dingen, die de vijandige gezindheid naar buiten doen komen. Met een rechtspositie van schuldig staan heeft dat niet zozeer te maken als met een zedelijken toestand van boze-dingen-doen-willen-en-ook-doen. Nu zijn er theologen geweest, die gezegd hebben: hier is bedoeld vijandschap niet in passieven, doch alleen in actieven zin. De verzoening is dan ook bij hen zo ongeveer hetzelfde als heiligmaking. En ook al heet ze bij hen nog rechtvaardigmaking, dan bedoelt men daarmee toch ongeveer hetzelfde als wat wij verstaan onder heiligmaking. Het rechtvaardigen betekent dan zedelijke verbetering. De schuldvraag is terzijde gesteld. De offerande van Christus is een krachtig voorbeeld bij hen, die van dit standpunt de consequentie aandurven. Een krachtig, d.w.z. het hart om-zettend voorbeeld. Wij verzoenen ons er door met God. WIJ doen dat. WIJ verbeteren ons. En WIJ zijn dus het subject der verzoening. Laat de gereformeerde prediking ook in de lijdensweken den demon onderkennen, die hier het hart komt snijden uit het evangelie der verzoening. Want niet wij zijn het subject der verzoening, doch GOD is het. Hij heeft niet gewacht totdat wij ons leven gingen corrigeren. Maar Hij heeft ons met zichzelf verzoend door den Bondsmiddelaar, die Borg, d.w.z. schuld-betaler, was, toen wij nog vijanden waren. Vijanden, zo men het woord gebruiken wil, in passieven zin. Toen wij schuldig waren tegenover Hem in een staat van doemwaardigheid, een staat van forensische verlorenheid. En zo heeft Hij ons forensisch gerechtvaardigd. Dat was geen zedelijke correctie, doch een forensische, een ge-rechtelijke vrijspreking. En juist UIT die forensische rechtvaardiging komt ons toe de gave van Christus' Geest, die ons daarna en daarom zedelijk vernieuwt. De heiligmaking is geen ‘aanknopingspunt’ voor onze volgende rechtvaardigmaking, doch is daarvan de vrucht. Wie de rechtvaardiging door het geloof aanneemt, ONTVANGT ze als de zijne. Maar ze wordt niet de verdiende rechtvaardigmaking, die hij zelf op eigen naam zou mogen schrijven. Door het geloof haar aannemen betekent niet: door het geloof haar ‘nemen’ (in den zin van: verwerven, veroveren). Wat nemen we aan? Hetgeen verdiend is? Ja zeker - maar dan verdiend door onzen Borg. | |
[pagina 234]
| |
De liturgische beweging, de oecumenische expansie, de confessionele vervloeiing pleegt een aanslag op deze grondwaarheid. Laat in onze weer tot reformatie gebrachte Kerken deze prediking der vrije genade weer vernomen worden en krachtig opbloeien. Dan houden we onze confessie hoog, als formulier niet van collectiviteit der slapers, doch van enigheid der wakers. En dan kunnen we ook avondmaal vieren. Want indien wij met God verzoend zijn (door Hem zelf) door den dood zijns Zoons, toen wij nog vijanden waren, veel meer zullen wij, verzoend zijnde, uit en door Hem leven. |
|