Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDe verantwoordelijken worden het pad opgestuurd.Ga naar voetnoot1)Die onrecht doet, dat hij nog onrecht doe; en die vuil is, dat hij nog vuil worde; en die rechtvaardig is, dat hij nog gerechtvaardigd worde; en die heilig is, dat hij nog geheiligd worde. Bijna is de verhoogde Christus uitgesproken; en bijna is zijn knecht Johannes klaar met schrijven. Bijna is de Geest van God, die een bijbel heeft geïnspireerd, gereed gekomen met dit enorme werk-stuk van vele eeuwen en uit zeer verwijderde cultuurgebieden. Bijna zullen zij gedrieën zeggen: ite, missa est; dat is: gaat nu maar heen, de laatste pericoop der Grote Preek is afgelopen. Gaat nu maar heen - het oecumenisch pad op. Want Ik heb - aldus de Christus van Patmos - Ik heb u in deze Openbaring van Johannes duidelijk getoond, dat de oecumene, d.w.z. de hele ‘cultuurwereld’ een toneel van strijd zal worden, uitvalspoort van de kerkvervolgers tegen mijn kerk, en invalspoort van mijn laatste plagen, die ook u niet onbewogen zullen laten. Gaat nu dat oecumenisch pad maar op, en tracht in den komenden oecumenischen war-winkel het a b c der oecumenische liefdes-akte te verrichten, d.w.z. het lichaam des Heeren te onderscheiden. Zo immers alleen viert men mijn heilig avondmaal, totdat Ik kom? Welnu - daar gaan die lezers van de Openbaring van Johannes, daar gáán de hoorders van het slot der Grote Preek. Maar vóór ze heengaan, krijgen ze nog een boodschap mee. Het zou later - ten onrechte - als een ‘toepassing’ op de preek worden ‘aangevoeld’. Wie onrecht doet - die ga zijn gang ook verder maar. Wie vuil is, blijve maar zo verder lopen op het wereldpad. Wie daarentegen rechtvaardig is, dat wil dézen keer zeggen: géén onrecht doet, maar het recht van God bestelt, die moet op dat pad nu voortaan blijven | |
[pagina 223]
| |
lopen. En wie heilig is, dat wil ditmaal zeggen: wie niet vuil, maar rein is, die houde zich rein. Met deze boodschap kunnen de lezers, de hoorders gáán. Er komt niet veel meer om te horen; zo aanstonds klinkt het: amen.
Wordt hier - die vraag blijft over - wordt hier nu gesproken óver ónbepaalde mensen? Of wordt hier soms gesproken tot bepáálde mensen? Is dit een woord van hemelse berusting: er is toch niets meer te veranderen aan den Groten Raad, het Eeuwig Besluit, - laat nu verder op den breden wereldakker maar komen wat komen móét? Of - is hier een scherpe herderlijke verantwoordelijkstelling van de zeer bepaalde hoorders van de Preek? Het antwoord moet luiden: niet het eerste, maar het tweede. Christus, toegekomen aan het einde van de Grote Verkondiging, en de homilie van Patmos besluitende, ‘praat’ niet ‘óver’ mensen in abstracto, doch ‘spréékt’ zeer duidelijk ‘tót’ zijn mensen in concreto. Hij richt het woord tot hen, die de woorden van dit boek zullen horen lezen. Hij richt zich tot de geadresseerden van dit laatste bijbelboek; en het zijn immers de zeven gemeenten van Klein Azië, voor wie in de eerste plaats dit boek bestemd is? En het zijn immers de kerkmensen, die de Christus tot zich vergaderen zal door het medium (óók) van die zeven brieven aan de zeven gemeenten? Het zijn immers de lieden, die ‘oren hebben om te horen’? Daarom is dit verschrikkelijke woord wel iets anders dan een gedicteerde schets voor een dáverende speech voor een Toogdagmet-luidsprekers over het thema van ‘De Toespitsing van de Antithese’. Het gaat niet ‘over’ den afwezigen Nero, doch het gaat ‘tegen’ den aanwezigen hypocriet, die in de kerkbank zit. Het is geen groots project voor een Referaat over de tegenstelling: ‘Kerk en Wereld’, doch een tweesnijdend zwaard, dat in het kérkvlees wordt gedreven; dit hier moet er uit, dat daar mag blijven zitten. De ‘Kerk’ krijgt hier geen Machtspreuk mee, om na te prevelen op den Gerichtsdag-van-het-Vereende-Religieuze-Gezag teneinde anathemata te slingeren tegen de spelbrekers, die niet meedoen; maar de Bisschop der zielen zelf, Jezus Christus, komt hier zijn ‘kerk’ invaren om gericht te houden onder allen die wel meedoen, doch die het Spel niet breken door den laatsten Ernst. Die onrecht doet - een verbondskind. Die vuil is - een verbondskind. Die rechtvaardig is - een verbondskind. | |
[pagina 224]
| |
Die heilig is - een verbondskind. Die onrecht doet - niet de afwezige Antichrist dezen keer, doch een broeder der gemeente. Die vuil is - niet de afwezige Hoer op zeven bergen dezen keer, doch een bruid der gemeente. Die rechtvaardig is - geen Deputaat der Verenigde Kerken allicht naar de Oprechte Heilige Oecumenische Synode, maar een zondaar, die zich pas bekeerd heeft en nog bedremmeld achter in de kerk blijft staan. Die heilig is - geen Voorzitter allicht van Boodschap nummer zóveel van de Vereende Kerken tot een of anderen Oecumenischen Raad, de man, die auteur zou kunnen zijn van zijn spannende autobiografie, die het thema behandelt van het zichzelf snijden om de Basileia, om het koninkrijk der hemelen, doch de biografie nooit schrijven zál. Daarom is dit woord terecht verschrikkelijk genaamd. Het is een schot in den boeg van alle kerk, die zich diets maakt, dat het verbond in het nieuwe Testament ‘geen wraak kent’ (!). Geen wraak kennen? Maar dat appèl op aller individuele verantwoordelijkheid op de laatste bladzij dan? Het is zoveel als: ik heb het u nu álles duidelijk gezegd, mijn kerk, en nu moet ieder uwer maar zelf weten wat hij met die woorden doet! Berg de speech over de Toegespitste Antithese tussen de twee apocalyptische Grootheden maar op, meneer de redenaar. En lees het formulier van den Ban eerst na, gij Schorsende Synodes, die uw gestolen autoriteit zo voelt. En gij, mijn ziel, hoor gij nu bovenal. |
|