Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
De katastrofale idioten- of leken-profetie.Ga naar voetnoot1)En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, en Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien en uw ouden zullen dromen dromen en ook op mijn dienstknechten en op mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren. Hand. 2:17, 18. Petrus' pinksterpreek luidt niet minder dan den laatsten dag in. En zij doet dit terecht. Altijd heeft God bij het begin ener nieuwe periode gewezen naar haar vervolg en einde. Als 't pad der vernedering voor Jezus Christus wordt opengesteld, dan klinkt het: deze zal groot zijn......en God de Heere zal hem den troon zijns vaders Davids geven......en zijns koninkrijks zal geen einde zijn (Luc. 1:32, 33). Als de opstanding nog maar nauwelijks geschied is, spreekt de Opgestane: Ik ben nog niet opgevaren, maar Ik ben toch al bezig. (Joh. 20:17). Als de hemelvaart geschied is, spreekt de engelenstem: deze Jezus, die van u opgenomen is, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heenvaren (Hand. 1:11). En als de Pinkstergeest de nieuwe aera heeft ingeleid, en de tonen van de ouverture van die nieuwe aera nog maar nauwelijks weggestorven zijn, dan neemt Petrus het woord, en zegt: het is de eerste dag der nieuwe bedeling! maar dat betekent: het is de laatste dag. Want dit is nu wat Joël heeft geprofeteerd toen hij den dag der dagen kwam verkondigen. Het is de laatste ure: de einden der eeuwen zijn op ons gekomen. Welnu, die laatste dag brengt katastrofes over de wereld. Wonderen in den hemel. Tekenen op de aarde. Bloed. Vuur. Rook. Zonsverduistering, niet meer partieël, doch algeheel. En, - overal te zien, of, beter: nergens voorbij te zien. Maanlicht, dat voor eeuwig wordt gedoofd, want de maan wordt bloed. De reeks is nu al lang genoeg. | |
[pagina 157]
| |
Maar één figuur moet óók nog bij de katastrofes worden opgemerkt: de leken gaan in actie komen. Heeft God den tempelvoorhang stuk gesneden? Dan komt de lekestoet vrijmoedig in beweging: hij verbreekt het clericale cordon, en de lekencolonne marcheert den tempel binnen en kent geen bordjes meer, waarop ‘verboden toegang’ staat. Ja, waar hij ook heen trekt, deze ruige stoet, daar wordt de plaats, waar op hij staat, tot heilig land verklaard, en niemand heeft de schoenen meer te trekken van de voeten: hij brengt zijn eigen tempel mee, want hij is zelf Gods verse en levende tempel. Zij profeteert, deze colonne van boeren, burgers en buitenlui: zonen en dochteren profeteren, de laatsten ook, de eersten allemaal. Grijsaards gaan zingend over den weg, en celebreren: 't emeritaat is afgeschaft, dewijl zij allen jong zijn, groen en fris. Ook slaven en slavinnen mogen meedoen, en geen Michal staat terzij te kniezen over het al te schamele personeel van Gods invasie-dag. Dit zal niet minder dan een catastrofe zijn? 't Was een vaste ordinantie, dat de zon haar schijnsel gaf bij dag, en de maan des nachts; dat priesters met emeritaat gingen, en dat boeren gingen rentenieren, deze ‘idioten’Ga naar voetnoot2), (d.i. deze ambteloze burgers). En de jongelingen, die nog leren wilden, moesten wachten tot ze dertig jaren oud waren; en de rest had nimmer iets te doen met tempelbesognes, afgezien van de tempelbelasting en het tempelbezoek van blote toeschouwers. En van het slavengoedje repte niemand: dat stond gedurende vele eeuwen geheel en al buiten de zaken van de tempelliturgie. Zó was de ordinantie, 's lands wijs, 's lands eer: kerk-wijs kerk-eer. Idioten hebben niet in de clericale melk te brokkelen. Maar op den dag van Pinksteren is dit alles radicaal verdwenen. De leken trekken op; de idioten krijgen hun investituur; ze krijgen een intronisatie, zonder enig ceremonieel nog wel. 't Is om te schreien voor een zoon van Levi. Ze verdringen zomaar de priesters van den aristocratischen éénlingen-stand, en worden nu allemaal tot priesters en allemaal tot koningen, en allemaal tot profeten uitgeroepen. Het is in kerk-verband hetzelfde als een plotselinge invasie van communisten in een feodale gemeenschap van eeuwenoude structuur zou zijn in staats-verband. Joël had dit voorzien. Hij had het moeten beleven, dat de tempel gedwongen was geweest, zijn werk te staken. Een sprinkhanenleger - bode van Gods eigen oordeelsgeweld - had de velden kaalge- | |
[pagina 158]
| |
vreten, en de grootste pijn was daarbij deze geweest, dat de tempel niet meer offeren kon (1:9, 13; vgl. 2:14). Er was geen spijsoffer meer te brengen geweest. Een ledig altaar - dat is óók een catastrofe. Vooral als God zelf het is, die aan de spits van dit verdelgend sprinkhanenleger optrekt. (2:11). God zelf neemt dus de tempelingredienten weg: Hij gaat Israël nog dieper hónen, dan Hij Kain eens beschaamde: Kains offer rookte nog wel, maar 't werd niet aangenomen. Hier is 't nog erger: het offer krijgt niet eens een káns meer: God plundert zelf het altaar; neen, nog erger: Hij snijdt de toegangswegen naar het altaar af. Precies hetzelfde heeft op Goeden Vrijdag Israël beleefd, toen de God van Israël het tempelgordijn aan flarden trok: dat was toen óók een stil-leggen van den tempel-ritus geweest, een niet meer gediend willen wezen van de afwerking van het dagelijks tempelprogram. Geen afsnijden slechts der toevoer-wegen van het altaar, doch een opbreken van die wegen. Of, wat voor een priester van Levi's ordening nóg erger is: een openstellen van die toegangswegen voor Jan en alleman, voor boeren, burgers en buitenlui, voor idioten en voor lekengebroed. Maar als dan de priesters klagen en kreunen: nu is alles voorbij, de gemene lieden, het kanalje, het rapalje, overstróómt de wegen van den clerus, dan roept God: wát kanalje? Ze zingen hier in God verblijd van 's Heeren wegen. En ze profeteren, en Ik gééf hun daartoe dromen en visioenen; Ik maak ze allemaal tot mijn liturgen en mijn geestelijke practizijns: en hetgeen Ik heilig maakte dat zult gij niet gemeen maken - hebt gij het goed gehoord? Zo vult de lekenstoet der idioten de wegen, die de avondzon der ondergaande wereld reeds kwam beschijnen. Hun apparitie is catastrofaal, inzoverre zij de orde van den ouden dag verbreken komt. Maar ze is meteen opbouw voor den jongsten dag; want straks zullen de hoeren en tollenaren voorgaan; en zij, aan wie het meest vergeven worden moest, ook cultisch gesproken. En een geheiligd volk, een koninklijk priesterdom wordt binnengeleid in de stad der grote koren, den universelen tempel-zonder-koor, omdat hij overal vervuld is van de geluiden, en omdat hij deunt van de stemmen, die gedragen zijn van de ongebroken possessie van den Geest van God. Dus nu aan 't werk, gij, die eertijds leek genaamd werd, maar die nu priester en profeet geheten zijt vanwege uw God! Nu aan den slag! Verschuilt u niet meer achter hoge heren - God kent dit vreemde artikel in zijn pinksterkerk niet meer. En niet meer eigen verantwoordelijkheid afschuiven op synodes, die zelf zich aanstellen | |
[pagina 159]
| |
als een opperkerkeraad - een óók al onbekende figuur in den nieuwen dag der vrijgemaakte kerk. Maar zelf u vrijmaken van de hiërarchie, die de verzenen tegen de prikkels van Gods pinksterwagen slaat, achteruit trappende. De catastrofe van den pinksterdag is ordelijk, want zij breekt stuk, hetgeen God zelf reeds stuk sloeg, en zij bouwt naar zijn verheven stijl. Wie heden nog een leek wil zijn, die gaat catastrofaal tegen de pinkstercatastrofe in; zijn catastrofe is niet bouwend, doch verbrekend; zij slaat, maar nu opnieuw met lekenvoeten, de verzenen tegen de prikkels van den pinksterwagen Gods, die echter de wagen is van 't heil, ons aangebracht; de wagen van het nieuwe Israël met zijn ruiteren van lage kom-af, doch geboren uit het zaad der wedergeboorte, hetwelk is: Gods Woord. |
|