Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDe eersten zijn geen modellen.Ga naar voetnoot1)Dit woord dan ging uit onder de broederen, dat deze discipel niet zou sterven. En Jezus had tot hem niet gezegd, dat hij niet sterven zou; maar: Indien Ik wil, dat hij blijve, totdat Ik kome, wat gaat het u aan? Nimmer geeft de bijbel aan de kerk een kans, om, met beroep op den Bijbel zelf, de patriarchen tot heiligen, de klassieken tot modellen, de eersten tot eerstelingen, de paters tot patroon te maken. Israël had zijn patriarchen; en breed is over hen het bijbels bericht. Maar van hun gruwelijke zonden of - pijnlijke dwaasheden wordt | |
[pagina 148]
| |
daarin niet gezwegen. Het zijn mensen van gelijke beweging als wij; half-goden zijn het niet geweest; en dit het allerminst in het bijbels verhaal zelf. Zo als Israël zijn patriarchen had, zo hebben wij onze apostelen, en hun naaste vrienden en onze apostolische eeuw. Ook de apostelen, eerste leerlingen, worden in de Schrift nimmer verguld. Ze worden niet gecanoniseerd. Ze zijn geen schutspatronen van een overigens zichzelf vrijwel adequaat reinigenden ‘bloeitijd’, waarnaar de epigonen steeds weer hunkerend hebben op te zien. En wat hun leer-gezag betreft, - zij eisen het voor zich op, doch slechts in zó verre, als zij het Woord van God blijven bedienen. Kan men hen op een afwijking van een Woord van God betrappen, op een misvatting aangaande enig woord van den Heere, dien zij als Gods Zoon hebben geëerd, het is hun wel, als men 't hun zegt. Het 21e hoofdstuk van Johannes is druk in discussie geweest en velen hebben zich afgevraagd, of het oorspronkelijk wel in Johannes' evangelie thuis behoorde. Doch hoe dit zij, het is in élk geval merkwaardig, dat hier met openhartigheid verteld wordt, hoe een niet onbelangrijke vergissing jaren aaneen de geesten heeft geïnfecteerd in de eerste, de gulden eeuw. Welke geesten? Niet die van de oude vrouwen met haar ‘oudwijfse fabelen’. En niet die van de ‘vrouwtjes, die altijd leren en nimmer tot kennis der waarheid komen’, en die zich zómaar laten ‘vangen’. Doch het waren de geesten allereerst van apostelen en profeten. Dergenen, die voor heel de kerk functioneren als dragers van de eerste boodschap, en van het profetisch leergezag. De geesten van hen, van wie wij het tenslotte moeten hébben. Die geesten waren geïnfecteerd met een dwaze, maar zeer veel betekenende vergissing.
En wát voor een vergissing!......... Ze betrof niet minder dan het gesprek tussen den Meester en Simon Petrus; het gesprek, waarin deze zijn ambt herkreeg, en waarover eeuwen lang de christenen zouden redeneren, al of niet ‘pausgezind’. En wát voor een vergissing! Ze betrof de waardering van een persoon. Dat Simon het ambt herkreeg, dat was het éne wonder. Een schikking, waaronder heel de kring zich had te buigen. Maar nu treedt naast die éne mirakuleuze | |
[pagina 149]
| |
figuur de tweede; van Johannes gaat het gerucht: deze discipel sterft niet...... Wat een vergissing! Ze zet een persoon in het centrum der belangstelling, en weeft om hem een aureool: een doodsgevaar voor de kerk. Ze gaat uit van de gedachte, dat de wederkomst van Christus te wachten is binnen een wel zeer afzienbaren tijd, een tijd, dien men ongeveer kan berekenen; een tweede doodsgevaar voor de kerk. Ze werkt het eschatologisch enthousiasme in de hand; een derde doodsgevaar voor de kerk. En die discipelenkring......Heten de apostelen niet de ‘oren’ van de kerk? Zij moeten in onze plaats horen, dat Jezus Christus leeft. Maar als nu uit dien kring der intiemsten een gerucht de kerk binnendringt, dat van Christus' verheerlijkt leven in den hemel, voor wat zijn beëindiging der huidige fase betreft, een toekomstbeeld ontwerpt, dat straks met de feiten onverenigbaar blijkt, dan krijgt men den indruk, dat die ‘oren’ van de kerk toch niet al te scherp hebben gehoord. Ja, het is wel schamel. Laat ons er geen franje omhangen: we ruiken hier een aroma, dat vandaag zijdelings herinneringen wakker roept aan Pepusa, aan Jozef Smith, aan Russelisten, aan ‘Jehova's getuigen’.
En zo is het juist goed. Want zo leert de kerk van alle personalisme af te zien, nadat ze in den aanvang er bitter door teleurgesteld is. Zo leert ze zelfs de apostelen, die getuigen van Jezus Christus toetsen, of ze aan het woord conform zijn. Zelfs die apostelen mogen alleen inzóverre als ‘oren’ van de kerk vertrouwd worden, als hetgeen zij gehoord hebben met het geschreven Woord zich laat verbinden. Gaan ze daar boven uit, dan wordt hun ‘gezag’ meteen openlijk te schande gemaakt. En zo heeft God de kerk bij haar eerste schreden toch door schade en schande heen opgevoed. Hij heeft ze de harde, maar nuttige les geleerd: dat een kerk, die zelfs het getuigenis van den Heiligen Geest nergens zal mogen aanwezig noemen, dan waar het den inhoud van het Woord aan de conscientie aandringt, en zich als geestesgetuigenis met het Woord laat rechtvaardigen; dat zo'n kerk zelfs nog die ambtsdragers, die een ambt-voor-één-keer hebben bediend, het apostelambt, heeft te vertrouwen niet omdat ze zulke prachtige personen zijn, doch voorzover ook zij zich met het Woord tot de | |
[pagina 150]
| |
kerk richten. Ze mogen den canon van het Woord verder uitbouwen; maar ook het Nieuwe Testament vermaant, geen nieuwe letter te schrijven, die niet aan de oude, reeds bestaande, zich laat meten, en daarin verborgen lag. En wat het leergezag der apostelen betreft: ook dat gezag rust niet in hun persoon, zie maar hoe die zich kan vergalopperen, maar het ligt in de overeenstemming van hun ‘nieuwe’ boodschap met de oude, die van 't Oude Testament. Alleen een kerk, die zich van alle personalisme weet genezen, kan straks een erepalm reiken aan dien apostel, die den Meester nooit gezien heeft, dan toen hem de ogen werden verblind......'t Was op de route naar Damascus. Die man zou zelf daarna gaan zeggen, dat de reeks van Christus' verschijningen werd afgesloten, toen Hij aan hem verscheen. En hijzelf, wat was hij er dan voor één? Een ontijdig geborene, zo zegt hij zelf. Alle roem is uitgesloten, dat geldt ook voor het leergezag der apostelen en profeten. |
|