Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdHoren is meer en eer dan zien.Ga naar voetnoot1)En hunne ogen werden gehouden, dat zij Hem niet kenden. Als een moeder voor haar kinderen een groot geschenk heeft, en de dag, om 't aan te bieden is gekomen, en zij verhindert de kinderen, het geschenk te zien en in ontvangst te nemen, terwijl ze toch ál maar erover spreekt, en nog eens spreekt, - wat zegt ge van zo'n moeder? Vooral wanneer ge zelf een kind zijt, en geen pose van pedagoge aanneemt? Misschien durft ge niet antwoorden, omdat ge voelt, waar de vraag heen wil. Ge overlegt bij u zelf, dat Christus, die ogen der ‘Emmaüsgangers’ ‘houdt’, dat ze Hem, het grote Paasgeschenk, niet zien, terwijl Hij toch maar ál door over dat Paasgeschenk spreekt, op die moeder erg veel lijkt. En omdat ge van Hem geen kwaad wilt spreken, daarom laat ge de strikvraag over die vreemde moeder maar liefst onbeantwoord. Maar in uw hart......'t
Is goed, dat ge uw kritiek inhoudt. Maar ge moet nog één stap verder. Ge moet onder zijn kritiek door. Ge moet ervan uitgaan, dat Hij gelijk heeft, dat Hij liefheeft, dat Hij het grote paasgeschenk niet weerhoudt, maar het met volle hand aan komt dragen, en dit met haast. Want het grote paasgeschenk is niet de geziene Jezus, doch de gehoorde Jezus Christus. Als de geziene Jezus het eigenlijke paasgeschenk was, wel, wat waren wij, de achtergeblevenen van 1946, dan arm. Dan hadden wij nog nimmer Pasen gevierd: niemand onzer zág Hem ooit met deze onze ogen. Maar nu de uit het Woord gehoorde boodschap van Jezus als den Christus het eigenlijke paasgeschenk is, wel nu blijkt ons, dat Jezus Christus zich háást, om aan de verlegen kinderen het grote paasgeschenk te kunnen toebedelen. Hij houdt de ogen van de reizigers naar Emmaüs vast. Dat ze | |
[pagina 142]
| |
den vertrouwden Jezus-van-vroeger niet voortijdig, en niet doelloos zien. Want het is nu de dag van horen. Alle kinderen van Gods kerk zullen voortaan hebben te horen. Te horen naar het Woord. En, opdat de een onder die kerkekinderen den ander niet zou vóórkomen, dáárom sluit de hoogste Profeet en Leraar bij deze kinderen van Emmaüs de lichamelijke ogen toe, net zo lang, totdat het horen naar het Woord vol-eind is naar de eisen van dit kerkbouwend ogenblik. Had Hij zich aan hen vertoond als de Jezus-van-eertijds, vóórdat het Woord was aangehoord in hun discursieve denken en overdenken naar de analogie des geloofs, d.i. naar de analogie van den enen geloofsinhoud met den anderen, van de éne profetie met de andere, dan zou het zaad des Woords verstikt zijn in de doornen, d.w.z. in de verleiding van den rijkdom van beneden, den rijkdom van een weiden-van-de-ogen-van-het-vlees-aan-een-schonen-lijfe-lijken-Jezus. Maar zalig zijn heden immers al degenen, en alleen degenen, die niet zullen gezien, en nochtans zullen gelóófd hebben? Dies maakt Hij zijn reisgenoten aanstonds zalig; Hij laat hen geloven, wat de Schriften schreven, en eerst als dat horen oftewel geloven, zijn voltooiing vond, eerst dán laat hij hen éven zien; héél even maar. Want dat zien is nu geen lust op en in zichzelf meer, doch een last, d.i. een opdracht. Het is alleen maar documentatie, als Hij laat zien. Het is het leveren van een bewijs ten overvloede, opdat zij, als ogen van de kerk, ons zouden betuigen, dat Jezus waarlijk is de Christus, dat Hij echt dood geweest is, en nu leeft. Wie naar de film gaat ‘zien’ om het zien, die wil geen preekvooraf; die wil visueel genieten. Komt er een moraal-impressie na het verglijden van de laatste beelden, hij neemt ze op de koop toe; - als hij capabel er voor is. En doet dit naar zijn believen. Maar wie gesommeerd wordt een documentatiefilm te komen zien, die moet eerst de boodschap ‘horen’, die moet goed weten, waar het over gaat en moet het van te voren weten. En daarna móet hij ten overvloede zien. Dat is dan geen zwelgen in een visueel genot, maar arbeiden van den bewijzen-incasserenden geest: bewijzen, die de tevoren aangehoorde boodschap verifiëren als waarachtig. Het beeld, dat wij gebruiken, was den Emmaüsgangers vreemd. Maar de zaak, die wij onder dit beeld willen plaatsen voor de aandacht, die záák was hun niet vreemd. Ze hebben het horen geleerd, en het zien verdragen; - en wie ook aan zo'n vreemde moeder zich stoten mocht, aan onzen Paaspedagoog zal ik me niet meer stoten in der eeuwigheid. Ik, als ik Hem hoor. |
|