Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdGeen particulier, doch Messiaans testament.Ga naar voetnoot1)Hij zeide tot zijn moeder: vrouw, zie, uw zoon. Daarna zeide Hij tot den discipel: zie, uw moeder. En van dat uur af nam de discipel haar bij zich in huis. Of ook Golgotha privé-aangelegenheden kent? En afhandelt? Wie den Nazareensen rabbi wil aanhoren tot-op-zekere-hoogte, zal antwoorden: ja. Wie daarentegen Hem van begin tot einde volgt, en gelooft, en deswege over den Gekruiste geen ander commentaar durft leveren, dan dat van Hem zelf, die zegt hier neen.
Ja, zeker, het lijkt er wel heel veel op, dat de man aan 't kruis ditmaal particuliere zaken afdoet. Het heeft veel weg van een privétestament, een particuliere uiterste wilsbeschikking. Hij ziet zijn moeder daar staan, mater dolorosa en weet, dat zij het zwaar te verantwoorden hebben zal. Ze blijft alleen achter. Maar daar staat ook de discipel, Johannes. Een liefhebbende geest. Fijn van gevoel. Nauw aan den Meester verbonden. Bij hem zal de vereenzaamde vrouw zich thuis kunnen voelen. Dus neemt de Rabbi het woord voor het uitspreken van een uiterste wilsbeschikking. Hij heeft tot nu toe | |
[pagina 128]
| |
ambts-zaken gedaan; wie zal hem het recht betwisten, ook zijn particuliere zaken af te doen? Is 't niet de hoogste tijd? En heeft Hij geen zedelijk recht? Zo doet Hij zijn particulier testament vernemen: een modèl van kinderlijke zorg, van vriendelijke profylaxe, van menselijke liefde, allereerst voor zijn bedrukte moeder.
Maar zulk een leg-kaart laat zich nergens aansluiten bij de stukken van het evangelie. Ze past daarin niet: we komen zo niet tot een afgerond gesloten geheel. Indien de Heiland niet van zijn naderend sterven, noch van zijn naderende opstanding gesproken had, ja dán zou kunnen worden gedacht aan de afwikkeling van een private aangelegenheid in deze voorzorg voor zijn moeder, stel, dat er bij den Zoon des mensen plaats was voor de abstractie van privé-zaken, losgemaakt uit het kader van ambts-werken. Maar Hij hééft zijn sterven tevoren aangekondigd. Zou een privéaangelegenheid ter afdoening op zijn dagagendum hebben gestaan, was het dan toen daarvoor de tijd niet geweest? Toen zou de particuliere voorzorg ook meer indruk hebben gemaakt dan thans. Want - indien particuliere familiezorg in Jezus' bedoeling had gelegen, dan zou ze ongetwijfeld meer indruk hebben gemaakt indien ze eerder gekomen ware. Nu maakt ze den indruk, af te hangen van een gelegenheids-impressie, op 't laatste ogenblik. Bovendien, - Christus heeft zijn opstanding voorzegd. Zou het waar zijn, dat zijn familieverhoudingen als privaat-zaak voor zijn geest stonden, en dat Hij, wel verre van een onverzorgde moeder op een door Hem niet meer bewoonde aarde achter te laten, zorg had willen dragen voor haar samen-leven in vertrouwd gezelschap na zijn verlaten van het toneel van hun aller werkzaamheid-hierbeneden, en dat het Hem alleen dáárom begonnen was geweest, wel, kon dan deze privaatzaak niet veel beter geregeld worden ná zijn opstanding, en vóór zijn hemelvaart? Eerst die opneming in den hemel zal Hem van de aarde, aller gemeenschappelijk werk-terreintot-nu-toe, wegrukken......Geeft Hij niet zelf den indruk, als ware dit uur van Golgotha zijn laatste, hier beneden? Als kwam er geen hernieuwd samen-zijn met zijn discipelen en vertrouwden, en dit tot het doen van nieuwe wilsbeschikkingen? Ja, vraag maar. Vraag nu maar voort, en heb geen rust. Want als ge eenmaal met uw vragen zijt begonnen, zult ge geen eind meer vinden. Doch ga ook hier weer uit van het grote vóór-oordeel, volgens het- | |
[pagina 129]
| |
welk Christus Jezus nooit Jezus is, zonder tevens Christus, d.w.z. ambtelijk werkzame Knecht des Heeren te zijn, en uw vragen nemen een einde. Het antwoord valt u dan in den schoot. Ge weet dan door het geloof, dat de Christus hier zorgt voor de kerk, en in háár voor dat kerklid, dat de moeder van Jezus werd. Dat Hij derhalve geen particulier testament improviseert en inderhaast ‘vijf minuten vóór twaalf’ nog net dicteert aan de twee mensen, die Hij daar aantreft, aan den voet van het kruis, doch dat Hij ook in dit kruiswoord bezig is aan zijn messiaanse testament. Derhalve vergadert Hij zijn kerk, opdat ze tegen aanstaanden zondag paraat zij, als Hij ze ambtelijk-episcopaal komt bezoeken. Hij stelt, als de Bisschop der gemeente, orde op haar zaken. De vrouw, die van den aanvang af alle woorden in haar hart bewaard heeft, wordt niet toegelaten in het isolement te gaan, waar bedrukte moeders, en vereenzaamde weduwen zich keren ván het spreken Gods in woord en daad tót de stilte van de lege kamers en de werkeloosheid van den verdorden schoot, die niemands toevlucht meer mag zijn. Neen, ze moet naar den apostel toe. Naar hem, die onder de mannen ook het sterkst zich heeft betoond, in het bewaren van Gods woorden in het hart. De huisgemeente zal zich ‘organisch’ vormen; en de Maria-cultus van vele eeuwen is er heden ten bewijze dáárvan, dat, wanneer het aan de mensen van de kerk gelegen had, de vrouw met het ‘mooiste’ verleden, de ‘tederste’ herinneringen, de ‘sereenste’ smart, en de ‘delicaatste’ roeping haast vanzelf tot het middelpunt van den kring geworden zou zijn. Hetgeen ‘organisch’ groeit, dat groeit gauw scheef. O, het gevaar van het organisch gevormde pieuze huisgemeente-tje! En van de retro- en de intro-spectie! En van een Jesu-latrie, die, nu Jezus weg is, en onzichtbaar, dan maar tot Maria-latrie de toevlucht neemt, om in de moeder Hém terug te vinden. Wat zal zo'n huisgemeente-tje een zondagsarbeid kosten; dat moet een volledige tempelreiniging worden, als het dien kant organisch uit-groeit. Maar Christus kent geen organisme, dat den kerk-naam zich reeds assumeren mag rééds in het bloot organisch ‘trekken’ van den een naar den ander. Hij is gekomen om de kerk te institueren. Wat in de kerk organisch wast, dat moet zich voegen in en tot het instituut, hetwelk niet den één ‘zich’ tot den ander laat ‘bekennen’, doch alleen den Meester, 't Hoofd, den Koning-Priester doet bekennen, en pas in deze bekentenis den één den ander zich doet assumeren. Geen huisgemeente op den zachten bodem van de smarten en her- | |
[pagina 130]
| |
inneringen van de weduwvrouw Maria, ontbloot van haren zoon, doch een algemene Christelijke kerk, gebouwd op de petra van de goede belijdenis, van de in het hart bewaarde wóórden Gods, in spraak en daad! Een kerk-met-ambten. Dus wordt niet de ‘tere’ Johannes verplicht tot condoleantie-gesprekken ten huize van de fragiele Maria, als een decoratief symbool van den tranenschat der reliquienvererende kerk, doch wordt, vlak omgekeerd, Maria geassocieerd met den ambtsdrager-apostel Johannes; hij heeft de ambtelijke aanstelling reeds lang gekregen, en zondagavond straks zal ze worden bevestigd en uitgebreid. Men zal niet in de moeder den zoon terug moeten vinden, maar de moeder zal den Zoon-en-Heeren-God haars levens hebben aan te nemen in de gemeenschap met den apostel. Die is het adres der kerk, het verenigingspunt, alwaar het dóórgaande Woord zal trekken de verbindingslijn tussen gister en heden, tussen herinnering en verwachting, tussen de voorbijgaande fata van de familie-van-Jezus ter ener, en de immernieuwe, verse en levende facta der kerk, die de Familie-van-Christus is, ter anderer zijde. Dus heeft mijn Heere Christus de Marialatrie bij voorbaat den pas afgesneden. Mozes' meerdere zet geen wandelende nechusjtan op het kerkpad ter devotie en reverentie. Hij heeft zuster Maria en u en mij tegelijk opgenomen en geïnstitueerd en het messiaanse testament, en het verbond der verzoening, dát heeft Hij besloten, toen Hij tot Maria zeide: gij hebt uw moedertaak volbracht, gij kunt nu wel naar het apostelhuis gaan. O Maria, wat is zijn zachtheid hard; gij hebt eerst den Zoon, ge hebt nu ook dezen zoon gekregen op soevereine toewijzing. Daar was zo niets ‘organisch’ bij, het was allemaal instituering, wat hier de doodsklok sloeg die zó u het leven en het organisch gehoorzamen in ging luiden, als weldaad, niet als grondslag van het kerk-verband. |
|