Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdBoven de Lamsdis de brooddis.Ga naar voetnoot1).........en zeide: neemt, eet, dat is mijn lichaam. Christus, in de twee-sacramenten-kamer, heeft Mozes' gemeenschapstafel bediend, maar iure suo ook verschikt. Hij is ván den lamsdis tot den brood-dis gekomen, en heeft toen den eersten door den tweeden vervangen. Want het bloedloze teken komt nu boven het bloedige te staan; omdat het lam, dat met zijn bloed als offerbloed riep om beter bloed, eindelijk wordt verhoord. Het ware bloed, niet van een dier, niet van ‘een’ persoon, doch van den Persoon, wordt nu geofferd, en daarmee houdt alle andere bloedstorting in een offerande op. Het geofferde lam wijkt voor den geofferden Persoon. En dit moest alzo geschieden. Niet alleen toch is, wat niet persoon is, onmachtig tot duurzame verbintenis, maar het is ook impotent tot verzoening. Dat paaslam moge in zijn dood de verzoening hebben afgebeeld, het brengt ze niet tot stand. Lamsbloed, ofschoon in den tempel uitgegoten voor | |
[pagina 117]
| |
's Heeren bondsforum, roept om beter bloed. Bloed, waarin betaalkrachtig leven is. En er is maar één betaalkrachtig leven, en er is maar één niet-insolvent bloed. Dat is het leven, en het bloed, van Jezus Christus zelf, dien Persoon, die uit twee naturen is geconstitueerd, en die dus, als Hij zijn bloed ten offer brengt, daaraan oneindige waarde toekomen laat. Het is nu de ure, waarin dat bloed gevraagd zal worden. Zo dadelijk al, in Gethsémané. En eerst recht op Golgotha. En aan de storting van dat bloed moet nu gedachtenis worden gesticht. Welnu, om daartoe te geraken, ziet Christus in de paas-zaal de ingrediënten van den paasmaaltijd eens kritisch aan. Het zijn er vier: le, lamsvlees, 2e, brood, 3e, kruiden-en-moes, 4e, wijn. Uit deze vier zal Hij nu gaan kiezen. De keus is zo immer mogelijk gebonden aan wat reeds gedurende vele eeuwen op de paastafel placht te komen (want, gelijk wij een vorige maal zagen, het nieuwe komt op uit het oude, en sluit zich zo dicht mogelijk daarbij aan). Maar een keus uit het oude zal het toch moeten worden: de nieuwe bedeling brengt nieuwe zaken, en vordert dus voor de betekening daarvan een nieuwe groepering van figuren, die samen in een nieuwe, of althans vernieuwde, handeling zich opgenomen zullen zien. Vraag nu maar niet meer, waarom ‘in den nieuwen dag’ geen bloed als teken van Christus' dood gezet is. ‘Op zich zelf’ zou dit niet onmogelijk zijn; wat vroeger afbeelden kon, dat kan het nu nog. Elk ‘beeld’ is minder, dan de ‘afgebeelde zaak’; wilde men Christus' bloed afbeelden, en ging daarin het avondmaal op, dán zou óók lamsbloed ook in het Nieuwe Verbond wel kúnnen dienst doen; het zou in zichzelf niet te kort schieten in illustratief vermogen. Men zegt dan ook te weinig, als men ‘zonder meer’ verklaart: het Nieuwe Verbond ziet terug op het volkomenbetalende bloed, en schaft dáárom behalve het bloedig offer óók alle bloedteken af, om tot in de tekenen toe tot het onbloedige zich te beperken. Terug zien is hier toch óók een zien in de voorstelling? Neen, er is een heel eenvoudige andere reden, waarom de Heiland onbloedige tekenen stelt in het avondmaal, brood en wijn. Bepaalt Hij zich in zijn keus tot wat op tafel is gelegd door Mozes, de vier genoemde ingrediënten dus, dan is, strikt genomen, het bloed bij voorbaat uitgesloten. Er was immers ook bij den oud-testamentischen paasmaaltijd (die van het paasoffer toch steeds te onderscheiden is) | |
[pagina 118]
| |
geen bloed ter tafel. Ook die maaltijd als zodanig was onbloedig. Het bloed was vóór den maaltijd in den tempel gestort. Wat aan den huiselijken maaltijd kwam, was vlees zonder bloed. Wij dienen wat in den tempel geschiedt van hetgeen in huis gebeurt wél te onderscheiden. Het altaar (in den tempel) en de tafel (in huis) hadden onderscheiden functie. Dat altaar slorpte bloed ter plaatse van de offerande. Maar we herinneren ons wat een vorigmaal ter sprake kwam: het gemengd karakter (in het O.T. paasfeest) van offer en dis. Met name het pascha, dat aanvankelijk een huiselijk feest was, had, nadat meê het offer-karakter aan het lam was toegekend, toch steeds voor wat den maaltijd betreft, het karakter van tafelgemeenschap bewaard. En nu zet Christus niet de offerande, doch den maaltijd voort. Hij weet het einde van den tempeldienst, althans van den voor Gods oog legitiemen, nabij; nog maar een kwestie van uren is het, dat het tempelvoorhangsel wordt in tweeën gereten door Gods eigen hand. Met Christus' offerande zal álle schuldoffer een einde hebben gevonden. Het páscha moge een gemengd karakter hebben gehad (offer én dis), het avondmaal heeft een ongemengd karakter, het is simpel, om zo te zeggen; het is geen offer, doch alleen maar maaltijd (zij het dan, wezenlijke, en dus werk-zame maaltijd). Een maaltijd, waarbij wel een bepaalde handeling Christus' offerande afbeeldt, doch meteen ons tot ons nemen van die offerande wordt afgebeeld; het brood wordt immers gebroken, maar daarna ook gegeten. De roomse theologie, die in schier álles den wagen van het Nieuwe Verbond terugwentelt naar het Oude, moge het offer zelf met den maaltijd bewaren en er mee verbinden, en zelfs het offerelement versterken, en den maaltijd zonder werkelijke offerande onmogelijk verklaren, doch de schriftuurlijke theologie leeft in het Nieuwe Testament bij den maaltijd, die aan ‘het’ offer gedachtenis sticht, doch zonder het te herhalen; het offer is door den maaltijd ondersteld, doch niet her-steld; het offer-element wordt door het diselement verdrongen, en dit ‘rite’, d.w.z. volgens behoren. Weg met het altaar; zet mij de tafel gereed. Spaar mij de mis; bereiden wij samen het avondmaal. Want zie hier onze verantwoording: toen Christus aan de paastafel lag, was Hij gastheer en God was Gastheer. Maar Hij zelf was God en mens in één persoon. Als mens gastheer, als God Gastheer. Hij heeft bevoegdheid zijn leven af te leggen. Welaan, als het oude paaslam tweeërlei functie heeft, offer-functie en maaltijds-functie, dan neemt Christus | |
[pagina 119]
| |
Jezus de offerfunctie voor zich, en laat de maaltijds-functie voor de anderen. Die anderen zijn: de Goddelijke Gastheer en de geroepen bondskinderen als gasten. Opdat die twee zich tezamen verblijden over den aangebrachten vrede, de herwonnen harmonie. Geen offer, doch dis; maar wat zal dat lamsvlees dan nog doen? Het komt pas na, maar dan ook alleen door een offerhandeling als spijze in aanmerking! Het valt weg, zodra het offer als mensen-akte, d.i. als handeling der gelovigen, verricht ten overstaan van Aärons priesters, weg valt. Dit vlees is wel spijs hier op de tafel van het Oude Verbond, doch die spijs is door priesterhanden heengegaan en is door priesterlijke vergunning vrijgegeven voor den maaltijd. Maar als binnen enkele uren - de HEERE is nabij! - de priesters der hierarchie weg-vallen, dan valt ook het door hen geapporteerde vlees weg. Bloede-loos? Ja zeker, want dát was de maaltijd eigenlijk al. Vlees-loos? ja, - maar dát was hij nog niet! Het wordt een vleesloze maaltijd, wijl het een priester-loze maaltijd zal blijven, totdat Hij komt. Jezus Christus gaat dus het lamsvlees voorbij, nu het avondmaal wordt ingesteld: Hij legt zijn handen al aan het tempelgordijn, God zal het scheuren, wacht nog enkele uren! Goed, geen vlees! Maar dan die kruiden-met-moes? Zijn die niet geschikt voor het nieuwe gastmaal? Neen, ook zij niet. Ze zijn blijkens Ex. 12:8 ingrediënten van den paasmaaltijd geweest van oude dagen af. Maar deze ‘ongezuurde broden wijzen op de haast, waarmede Egypte......verlaten moet worden......Daarnaast staat dan het bittere: de bittere kruiden (b.v. de wilde andijvie), die herinneren aan de bittere verdrukking door en in Egypte (vgl. Num. 9:11, Klaagl. 3:15)’Ga naar voetnoot2). Maar wat zullen dan andijvie of latuw of andere ‘bittere kruiden’Ga naar voetnoot3) bij het nieuwtestamentische avondmaal? Voorwaar, de bitterheid neemt weer de Christus voor zich; wat goed is en wat het hart vrolijk maakt (brood en wijn), dát is voor God en de gasten. De herinnering aan den angstigen spoed van den laatsten nacht in Egypte kan gevoegelijk verbleken; thans rest alleen nog de gedachtenis aan den bitteren en niet overhaasten (dus uiterst bitteren!) dood van den Bondsmiddelaar; niet die aan de bittere pijnen der bondelingen in den nacht van | |
[pagina 120]
| |
Egypte. De dankbare gedachtenis aan zijn smarten gaat de droeve herinnering aan Israëls lichte verdrukking nu verteren; neen, ook die andijvie en die latuw krijgen geen plaats op den nieuwen bondsdis. Dus blijven alleen brood en wijn over. Dat zijn (in het Oosten) de goedkoopste, en (overal) de gemakkelijkst bereikbare ingrediënten voor een maaltijd. Ze zijn eenvoudig; en brengen geen omslag mee van priesters, niet eens van kooksters. Geen ‘kósjere’ priesters komen er aan te pas; elke kleine winkelier kan ze leveren, het brood de huismoeder, den wijn de huisvader, vrijwel overal. Straks zal immers de liefdemaaltijd der Christenen kunnen aangericht worden zonder priester-intermédiair? Straks, wanneer álle gasten priesters en ook profeten zijn? Ze brengen dan zelf hun benodigdheden voor de tafel mee; kom daar eens om in het Oude Testament bij Israël......en Rome? Ja, brood en wijn, méér niet. Zulk een eenvoud betaamt ons, hij behóórt bij het Nieuwe Verbond. Het Oude kwam met veel ceremonieel (ook tafel-ceremonieel) voor het lichamelijk oog. Want waar het openbaringslicht minder helder is, daar moet het lichamelijk oog, gewapend nog wel, te hulp komen aan onze zwakheid. Maar het Nieuwe Verbond heeft het openbaringslicht (door het gepredikte apostolische Woord) rijker uitgegoten; het geestelijk oog (des geloofs) krijgt nu meer te doen, en het lichamelijke kan daarom met minder toeGa naar voetnoot4). Brood en wijn, - die kunnen en zullen eens uit de sfeer van 't lichamelijk zien der kerk verdwijnen. 't Zal in de zware dagen van den Antichrist zijn, die de kerk zal vervolgen, haar tafel zal omkeren, en voor zich zelf gedachtenis zal pogen te stichten, door met wonderen en tekenen (voor 't lichamelijk oog) de wereld te verblinden. Maar de kerk, zélfs van brood en wijn alsdan beroofd, zal daardoor niet wezenlijk gehinderd zijn: zij zal het geloof ten einde toe bewaren. Met een door geen hiërarchenhand cultisch bereiden maaltijd houden wij eredienst als koninklijk en priesterlijk volk. Brood en wijn, meer niet! Ook Mozes en de zijnen aten brood en dronken wijn aan een bondsdis, ‘een dis des HEEREN’. Maar tussen hen en ons in staat Jezus Christus, ons geslachte pascha, met zijn vele rijkere Woord-gedachtenis, met den ‘dis des Heeren’. Deze gedachtenis verdraagt een verarmde symboliek, ja, vordert die verarming. Want ons pascha is geslacht. Zo dan, laat ons feest | |
[pagina 121]
| |
houden (1 Cor. 5:7, 8) met geestelijk brood; de bitterheid des doods is van ons geweken, en de Aäronietische vergunningen behoeven geen permits voor vlees-gebruik meer af te geven voor den maaltijd van de Volledige Vergunning, die op naam van den Hogepriester naar Melchizedeks wijs gesteld, en door den Gastheer-HEERE zelf gecontrasigneerd is in gewone-mensen-schrift, dat voor boeren, burgers en buitenlui te lezen is, ja voor de kinderen, die mogen toezien, en mogen eten, zodra ze ook maar even lezen kunnen, lezen en nemen en eten, zulks doende tot zijn gedachtenis. |
|