Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDe donkere partij, op het Kerst-schilderij.Ga naar voetnoot1)Zij zullen den rechter Israëls met de roede op het kinnebakken slaan. Maar gij, Bethlehem Efrata, zijt gij klein......? uit u zal Mij voortkomen, die een heerser zal zijn in Israël. We hebben ons Kerstfeest weer gevierd, en onze Zondagsschoolkinderen hebben weer hun best gedaan om den adventstekst Micha 5:1 van buiten te leren. Maar het zou aanbeveling verdienen, voortaan hen niet alleen het begin van Micha's vijfde, doch óók het slot van diens vierde hoofdstuk te laten opzeggen. Want dat slot van hoofdstuk 4 en het begin van hoofdstuk 5 behoren bij elkaar. Ze zijn te vergelijken met de donkere én de lichte partij van eenzelfde schilderij. Wie zou een doek van Rembrandt zó durven doen ‘zien’, dat de lichte partij alleen getoond, de donkere daarentegen afgeschermd werd? Maar - misschien wel tengevolge van de vaak zinloze en willekeurige indeling in hoofdstukken, die immers niet van de bijbelschrijvers zelf is - met dit schilderij-in-woorden van Micha, Gods profeet, veroorloven we ons zulk een handelwijze eigenlijk onophoudelijk. Hoevelen onzer wisten, dat vlak vóór dien jubelenden uitroep, die Bethlehem gelukkig prijst wegens het opkomen van Vorst Messias uit deze Davidsstad, die zwarte situatietekening daar staat van Israëls Richter, Israëls Regent, die op het kinnebakken geslagen zal worden? Toch behoren beide - die donkere en die lichte partij - bijeen; zonder de éne is de andere niet te ‘zien’. | |
[pagina 93]
| |
Beide profetieën hebben betrekking op het Koningschap onder het volk Gods onder het oude Verbond. Het beeld is anders, maar de zaak is dezelfde: Davids ‘afgehouwen tronk’ wordt hier in zijn naaktheid voor de ogen der Kerk geschilderd. De profeet tekent de toekomst van zijn volk, - en het is alles even troosteloos......zoveel voor ogen is. De stad van David - Jeruzalem - zal haar betekenis als uitvalspoort tegen het heidendom verliezen. Meer nog - zelf zal ze belegerd worden, - het initiatief gaat dus over op de vijanden van Gods volk. En de verwarring binnen de Kerk zal groot zijn. Het volk zal radeloos zijn; want zijn kracht is, zoveel ‘het vlees’ betreft, gebroken straks. En gelijk de stad van David een invalspoort voor het opdringende heidendom wordt, zo zal ook het Davidische koningshuis zijn glorie verliezen. Ja, meer dan dat - in smaad zal het eindigen. Den Regent, den Koning van Israël, met name dan dien van het twee-stammenrijk, zal men op het kinnebakken durven slaan. Dat is wel de ergste vorm van belediging. Het is een symbolische handeling, en daarom veel erger dan een uiting van plotseling oplaaiende drift. Een koning, die zó iets verdragen moet, is wèg. Zijn prestige is er niet meer. Hij heeft als vorst, met wereldlijk gezag bekleed, afgedaan. Zó had ook Christus, de Regent van zijn volk, áfgedaan - zoveel het vlees betreft - toen men Hèm in het aangezicht sloeg. Een ‘ecce homo’.........dat ligt aan den anderen kant van het: ave Caesar.
Maar juist nú wordt ons Micha 5:1 zo heerlijk. Het dieptepunt is bereikt, als men den Regent van Gods volk op het kinnebakken slaat. Maar gij Bethlehem - de afgehouwen tronk is de voorwaarde voor de Wonderspruite. En de woestijn is voorwaarde voor het Wonderwater. En de dood naar het vlees is de voorwaarde voor het leven naar den Geest. Daarom, o Bethlehem, al zijt ge nog zo klein, al zijt ge maar een nest, een ‘gat’, waarover de schaduw van den valen dood ligt, toch zult gij weer bakermat van een Koning wezen. Neen, van den Groten Koning, van den Messias, den uitgeroeiden David. God roept wat niet is, als of het is - Hij roept het op het kinnebakken geslagen, het vleselijk onttakelde Koningsschap tot nieuw leven. Uit U, Bethlehem, kwam eens een David te voorschijn - de eerste werkelijke dynastie kende u als bakermat. Ween niet, dat uw schoonste en edelste zoon tot verguizing is gekomen. Want weer zult gij bakermat zijn - nú van den wáren David. Dien David, die het ‘lichaam’ is, de volle werkelijkheid. De oudere, de eerste, | |
[pagina 94]
| |
was maar type. De komende is antitype. Hij zal de blijvende heerser, de Eeuwige Regent van eeuwige edicten zijn.
Zo is deze tekst een schilderij, dat de wonderlijkheid, het mirakuleuze van het Kerstwonder ons doet zien. Hij legt in één lijn Kerstfeest én lijdensnacht -; maar als het Pasen zal geweest zijn, dan zal de lijdenstijd van den Regent voorbij zijn, - dan zal hij worden weggerukt tot God en zijn troon, waar Hem niemand meer op het kinnebakken kan slaan. En vandaar zal Hij zijn volk zijn vasten cánon leren: dat wij door vele verdrukkingen moeten ingaan tot de heerlijkheid; dat de bakermat van het oude, dat verloren ging naar 't vlees, tenslotte toch steeds bakermat zal blijven, omdat de God van Abraham uit graven steeds zijn kinderen te voorschijn roept. Hij roept hen in den Zoon, die Bethlehem een lof op aarde stelde. Een lof, en geen risée. |
|