Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Bij de Jaarwisseling.Ga naar voetnoot1)Het jaar van onze ‘bevrijding’ spoedt ten einde; dat van het moeten ‘gebruiken van de vrijheid tot een oorzaak niet van de boosheid, en niet voor het vlees’ is welhaast aangebroken. We hebben zo vaak verlangend naar zulk een oudejaarsavond uitgezien, als we thans kúnnen beleven. Maar het zullen er niet velen zijn, die zich nog ontveinzen, dat we in den grond der zaak niet zijn verlost. Wederom verkeert de wereld in een toestand van gewapenden vrede. Beangstigende perspectieven openen zich voor wie den horizont afzoekt. Niet alleen is het wantrouwen groot, maar ook heeft met één slag de aanwending der atoom-energie voor oorlogsdoeleinden de overtuiging gevestigd, dat de oude methoden althans van oorlog-voering definitief zijn nutteloos gebleken. In het moment van haar hoogste krachts-ontplooiing heeft de wereld tevens beseft, dat de krachten, die ze opriep, steeds minder aan het verstand en den wil onderworpen zouden blijken. En men beseft het zeer scherp: óók een wereld-staat met wereld-rechtbank zou geen solutie kunnen geven aan het probleem der collectieve veiligheid. Verraders zijn in elken staat; en vijfde colonnes ook. Waarom dan niet in een wereldstaat? Men zal juist in een wereld-staat te ijveriger naar hen zoeken: en de christenen zullen tenslotte de vijfde colonne heten. Ook ons eigen land is nog in strijd. Wat zich in Indië gaat voltrekken, weet nog niemand; maar dat we maar een ‘kleine’ mogendheid zijn, wordt ons wel heel duidelijk gemaakt. En, zien we naar binnen, dan vermoeit ons nog steeds een betrekkelijke rechteloosheid; een niet steeds leven uit de grondwet; het doordrijven van synthese-, en daarin van ontkerstenings-verlangen, die nimmer kans van bevrediging kregen zolang de vrije meningsuiting nog zich kon doen gelden op tijd en met effect; het instellen van een zuiverings-actie, die wel personen geldt, maar te weinig de beginselen, waarvan zij uitgegaan zijn; en vooral: de machteloosheid die als een doem op deze zuiverings-actie ligt, wijl zij zelf wordt ingeluid door een beginselverklaring, die ‘ijzer en leem verbindt’. Zo ooit, dan heeft wel dit jaar ons herinnerd aan de profetieën, die de kerk ontving aan 't begin van onze christelijke jaartelling. De profetieën van den naderenden Christus. Het toekomstbeeld, dat | |
[pagina 83]
| |
zij ons voorhielden, begint al duidelijker zich te bewijzen als waarachtig. Een eenheid van de volkeren is nodig om den anti-christ een podium te bereiden; en lezen we niet van een wereld-staat? Het in versneld tempo ontketenen van definitieve krachten der verwoesting is ons als vóór-waarde voor Christus' wederkomst getekend in apocalyptische beelden; we zien ze over ons komen, en houden den adem in. In één moment moet in het laatst der dagen één stem tot de Verenigde Volkeren kunnen spreken - en is 't niet haast zover? De samengang van machts-geweld en overredings-kunst in 't naast elkander staan van een Beest uit de zee én een Beest uit de aarde. De valse profeet immers, werd ons in uitzicht gesteld, en is niet allerwege alle machtsgroepering ook op haar propagandaministeries meer en meer gaan leunen? ‘De tijd is nabij’, - al moet ook nu gezegd blijven, dat het begrip ‘nabije tijd’ geen kwesties stelt van een maximum of minimum van jaren, door ons bepaalbaar. Te midden van die immer krachtiger tendenzen naar een antichristelijke parousie, voelen wij, die Christus willen horen verkondigen naar de Schriften, ons meer en meer vereenzaamd. We wisten al. dat de kerk, over heel de wereld gezien, niet veel betekende voor wie in getallen pleegt te denken. Maar sedert ons kleine landje meegezogen werd in de worsteling der volkeren, en in den propagandadienst van de zoveelste ‘betere wereld’, die men ‘bouwen’ gaat, is het gevoel van isolement ons als christenen nog veel sterker gaan bekruipen. Het zou ons wurgen, áls wij niet wisten, dat het ons precies zo was voorspeld in den aanvang van de christelijke aera. Maar het is ons wél gezegd. En in hetzelfde geloof, als waarin de kerk van 't Oude Testament te wachten had op Christus' eerste komst, en daarom ook op de figuur van een ‘overblijfsel’ slechts van de verkiezing, heeft nu óók de kerk van 't Nieuwe Testament te wachten op Christus' tweede komst, en moest ze daarom weer zich vertrouwd maken met de extensief zwakke figuur van het ‘overblijfsel’ der verkiezing, Sjear-jasjoeb, - zo heette één van Jesaja's kinderen. De naam betekent: een rest bekeert zich. Maar in het zich bekeren ligt de intensieve kracht van 't overblijfsel vóór ons. Derhalve zou 't ons eigenlijk moeten ‘wurgen’, als wij nog in tel waren, als wij nog niet in 't isolement gedrongen waren. Want dán zouden we onzen toch al vermoeiden geest moeten aftobben met de vraag, o neen, niet of de profetie niet uitkwam (want dit ware een ongeloofsvraag), doch of we haar zó grondig hadden misverstaan, en hoe dit mogelijk was bij zó grote duidelijkheid in haar spreken. | |
[pagina 84]
| |
Wij blijven er dus bij: laat àl de stromen vrolijk zingen...... Reeds is hiermee ook getekend, met welke gevoelens wij als leden van Gereformeerde Kerken ons gelaat keren naar den nieuwjaarsmorgen. Welke verrassingen bracht ons, ook nog in de laatste weken, 't bijkans afgesloten jaar! Het aantal kerken, dat begreep, dat de eenheid wordt gediend, in 't vasthouden aan recht en waarheid, is veel groter, dan schrijver dezes ooit verwacht heeft in zó korte tijd en onder zóveel listige tegenkanting te zullen aanschouwen. Zeker, ook nu is gebleken, dat lang wachten in den grond der zaak tot schade is van de reformatie van de kerken. Er is dan ook metterdaad schade geleden, die niet meer te herstellen is, met name door wie eerst het terrein eens wilden verkennen. Daartegenover staat evenwel het feit, dat zelfs in gevallen, waarin lang gewacht werd, de uitkomst toch nog verblijdend was. Men kan niet overal zo naar één recept handelen; hetgeen ook in ‘Den Haag’, toen voor het eerst de ‘Acte van Vrijmaking of Wederkeer’ gelezen werd, zeer duidelijk is uitgesproken. Ja, die Acte van Vrijmaking en die Haagse vergadering. Een jaar geleden konden we in geen oudejaars-artikel van ‘De Reformatie’ haar gedenken; maar wel mogen we thans dankbaar opmerken, dat de tweede oudejaarsavond na die Haagse vergadering niet zo'n beeld van kerkelijk Nederland ons zou te zien gegeven hebben, als waarin wij thans ons mogen verheugen, - zij het dan ook onder belijdenis van velerlei schuld, en in droefheid over de geslagen breuk, maar ook in de vaste overtuiging, dat wij tegenover die bekende ‘synode’ en de door haar beledigde kerken onzen plicht gedaan hebben. Wie zich herinnert, hoe fel de ‘synodale’ reactie tegen die Haagse vergadering was, zij, die voor de zoveelste maal als opperkerkeraad zich opwierp en zelfs een ‘nood-wetje’ uitgaf over de (och zo gestrenge!) kerkelijke behandeling van wie met die vergadering zouden sympathiseren, (tegelijkertijd schrijnde de verregaande toegeeflijkheid jegens N.S.B.-ers en tutti quanti......), en wie dan nagaat, wat er vandaag al niet getolereerd wordt aan gene zijde van de scheidslijn, en hoe dat ‘noodwetje’ al lang weer is vergeten, die kan zich slechts verblijden, dat een zó sterk gesloten front zó weinig heeft vermocht tegen het door 't Woord gestaafd appèl op het geweten. Met één slag is een diplomatie van jaren lang verslagen. Niet door een contra-diplomaten-stukje (arme mensen, die menen, zich dáármee te kunnen heenslaan door dit front), doch | |
[pagina 85]
| |
door een rustig doen van wat men Gods wil dacht te zijn in een concrete situatie. Het jaar, dat vóór ons ligt, zal voor de Gereformeerde Kerken die wij dienen, van grote betekenis zijn. Haar voorlopige synode in Enschede, juist wijl ze voorlopig was, kon en mocht nog niet de zaak van het openen van contact met de Christelijke Gereformeerde Kerk ter hand nemen. Dat zou in strijd geweest zijn met de goede orde, die er is in de voorbereiding van synodale agendapunten langs den kerkelijken weg. Maar het lijdt geen twijfel, of op de aanstaande gewone synode komt deze zaak ter sprake. Reeds zijn onderscheiden plaatselijke kerken daarmee bezig. Het is thans niet de plaats, om de vele aspecten, die dit vraagstuk heeft, te gaan bezien. Toch mogen wij zeggen, dat bij alle accentverschillen (en andere), die grotendeels ontstaan zijn juist door het in afzondering leven, de roeping er is tot samenleving voor allen, die op een zelfde basis staan. Wat ons betreft, wij zullen den dag zegenen, waarin eerlijk en met de stukken op tafel, zover dit gewenst wordt, over deze zaak gesproken gaat worden; en we weten daarbij zeer wel, dat een heuse vereniging ons een tijdelijke periode van onderlinge wrijving en resterend misverstand zou bezorgen, waarvan het einde door schrijver dezes niet meer wordt overleefd. Een wrijving, die veelszins parallel zou lopen met de oude A- en B-ruzies, al zouden de wrijvings-oorzaken grotendeels andere zijn. Maar wat hindert dat? Men is niet in de kerk voor zijn gemak, en 't ambt, dat is geen baantje. Nog veel andere zaken zullen de aandacht der Gereformeerde Kerken vragen. Haar speciale verzoeking zal deze zijn, dat zij, van louter vreugde over het weer gereinigd samenleven in de openheid van een numeriek versmalden kring, gevaar lopen te vergeten, dat naar álle kanten haar aandacht toch dient gespannen te zijn, omdat haar Koning komt. Eenzelfde verzoeking komt over hen, die in haar leven een dusgenaamd ‘leidende’ positie innemen. Ze hebben het nog nooit zo ‘gemakkelijk’ gehad, werden nooit zo gaarne ontvangen en geloofd, en moeten daarom des te meer zich beijveren om geen adviezen te geven, die niet zijn overwogen in confrontatie met de Schrift. Mogen daarom allen zich in sterk vertrouwen wenden tot Hem, Die de eeuwen regeert. We verkeren ‘sub specie aeternitatis’; dat is: we leven in den tijd, maar onder 't wenken, 't werken ook, der eeuwigheid. Het is al lang geleden, dat Windelband zijn mooie opstel daarover gaf in zijn Präludien. Maar wij zijn sindsdien heel wat | |
[pagina 86]
| |
wijzer geworden in het verstaan, en óók in 't critiseren van zijn woorden. Lag dat aan ons? Welneen - het lag aan de Hand, die sloeg en zegende, die verstrooide en vergaderde, die wondde en verbond, die de valse profeten toeliet te spreken en Micha in de gevangenis te laten, maar Micha troostte met de vervulling van de profetieën. |
|