Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdKerstfeest, - het vólkomen mirakel.Ga naar voetnoot1)Kerstfeest 1945 - eindelijk is de baan weer vrij voor 't woord van 't vleesgeworden Woord. Weggevaagd is het heidendom, dat in Nederland de wegen kwam versperren, waarlangs die goede boodschap haar herauten placht te zenden. We hebben ze op die van God gebaande wegen zien paraderen: de woordvoerders van het nieuw-germaanse heidendom. Ze hebben ons willen opdringen wat hun ook zelf was vóór-gezet: de verkondiging van een met bloed en bodem saamgegroeiden cultus van de oud-germaanse goden, die tot het noorse ras met meer recht spreken mochten dan 't ooit den ‘Jood’ van Bethlehem vergund geweest was. Ze schreven hun malle brochures, gedrukt op kostelijk papier, en de naam van afvallige gereformeerden, die geen kerkeraad dorst ‘schorsen’, prijkte op de titelpagina, al kon een kind begrijpen, dat de auteur in werkelijkheid een ánder was geweest. En ze waren den boeren een boer, den geleerden een geleerde, den dichter een dichter. Maar nu is dit alles voorbij. Kanonnen en vlammenwerpers joegen deze heidenen van onze verkeerspleinen weg. De gevangenis slokte de meest markante figuren van hun achterhoede op. We kúnnen ons Kerstfeest weer vieren.
Maar of we 't ook doen zullen? Het staat te vrezen, dat in overgrote meerderheid ons volk aan het | |
[pagina 73]
| |
Kerstfeest ontzonken is, eens en voor goed. Want de heidenen van bepaalde kleur zijn wel weggestormd, maar het heidendom van allerlei signatuur, dát was - en bleef. De Barthianen zijn er nog, en roeren de trom. ‘Uren met Novalis’ - den romantischen panchristist - kunt ge genieten in een boek, dat broederlijk ligt naast een ander, dat u ‘Uren met Calvijn’ laat beleven. Gereformeerde banvonnissenondertekenaars schrijven verzamelwerken met anderen, die den Christus der Schriften niet meer kennen, en den uit de maagd Geborene als zodanig niet meer geloven. De kerst-‘idee’, de incarnatie-‘theorie’, de Christus-‘beschouwing’ legt zich meer en meer erbij neer, te worden ‘vergeleken’ met andere ideeën, theorieën, beschouwingen, en te solliciteren naar een gunstige recensie na een ‘vergelijkend’ examen. Het wordt dus wel hoog tijd, ons te herinneren, dat God in den Kerstnacht geen sollicitanten naar een brevet van geloofwaardigheid heeft uitgezonden als goede getuigen van zijn komst - in het vlees. Het waren herders, die Hij als getuigen opriep, om te zien het woord, dat er geschied was. En die herders waren juist als getuigen onaannemelijk voor de publiekrechtelijke lichamen van het Israël uit de volheid des tijds. Dit ligt ook in den aard der Zaak van kerstnacht. Want de vleeswording des Woords is het volkomen wonder. Kant heeft in één van zijn ‘Sieben kleine Aufsätze’ gepoogd van de wonderen een indeling te geven. Maar elke indeling faalt in den kerstnacht. Hij spreekt van een rigoreus mirakel (een wonder in den strengen zin van 't woord), wanneer het zijn grond heeft in een ding buiten de wereld, en dus niet in de natuur. Tegenover het rigoreuze staat dan bij hem het comparatieve mirakel (een wonder, dat slechts bij wijze van vergelijking dien naam verdient), een mirakel, dat wel zijn grond heeft in een natuur, maar dan in een zodanige, waarvan wij de wetten niet kennen. Komen we hiermee nu uit, als wij God vlees zien worden? Immers neen? Want de ‘grond’ van een wonder ligt nooit in een geschapen ding, nooit in een geschapen natuur, nooit in de geschapen wereld. En, zo met ‘grond’ bedoeld mocht zijn de ‘bodem’, waaruit of waarboven het wonder opschiet en verschijnt, zonder evenwel daaruit verklaard te kunnen worden, welnu - het kerstwonder is ‘rigoreus’, voorzover het uit het vree- | |
[pagina 74]
| |
verbond tussen Vader, Zoon en Heiligen Geest opkomt, en toch ook weer ‘comparatief’, inzoverre als Hij die uit den H. Geest ontvangen is, toch uit een vrouw, zij het dan ook een maagd, geboren is, écht gebóren. Hij had wel een ‘akker’, waaruit Hij opkwam en boven welken Hij verscheen, maar die akker verklaarde Hem niet. Hij was een rigoreus-mirakel-zaad naar zijn áf-komst (ontvangen van den H. Geest, en niet uit zaad van Adam), doch ook een comparatief-mirakel-zaad naar zijn óp-komst (geboren, na den gewonen tijd die tussen conceptie en baring verloopt, uit een vrouw). ‘Rigoreus’ was dit mirakel - want de Christus is helemaal van boven. Maar ‘comparatief’ was het ook, want Hij is ook helemaal beneden, en écht onzer één, Hij is wezenlijk van Adam, en dus toch óók weer, door Maria, zaad van David, zaad van Sem, zaad van Adam. Is Hij soms de enige, die mens werd zonder den gewonen geboorte-weg te volgen? Neen, ook Adam is zonder dien weg mens geworden. En Eva. En uit ‘verstorvenen’ kwam Izak voort. En weet de bioloog soms iets verklarends te zeggen over de opstanding van mensen uit......de doden? In dit alles ligt onze blijdschap heden. Was de vleesgeworden Zoon alleen maar ‘rigoreus’ wonder, we zouden aan Hem niets hebben. Hij zou onze schuld niet kunnen dragen in onze natuur, ons niet kunnen aanspreken in onze eigen taal, niet onzen dood kunnen sterven, niet onze kraam-, niet onze sterf-kamer vermogen te saneren met zijn heiligenden en ontzondigenden doortocht door die plaatsen van onzen in- en uitgang. En, - was Hij niet meer dan een ‘comparatief’ wonder, de Heere God zou door Hem onzen ingang en onzen uitgang, onze kraamkamer en onze sterfkamer niet wezenlijk kunnen bewaren van nu aan tot in der eeuwigheid. Want Hij ware dan niet uit twee naturen geconstitueerd als de Persoon van Jezus Christus; zijn persoon ware dan niet on-eindig geweest, niet waarachtig goddelijk. Zijn offer had dan geen on-eindige waarde gehad. Zijn lijden evenmin. Zijn wetsbetrachting óók niet. Wat zullen wij daarom met Kants onderscheiding aanvangen? Ze helpt ons niet. En toch zijn we er dankbaar voor. Want ze bevestigt ons, wat wij te voren door het geloof reeds hebben geweten, dat namelijk het kerstwonder juist daarom Kerst-wonder is, dat het valt onder hetgeen comparatief is, d.w.z. wat zich laat meten met de schepselmaat; en tevens Kerst-wonder is, daarin, | |
[pagina 75]
| |
dat het ligt boven alles wat maat heeft, of wat zich meten laat met de maat en naar de analogie van hetgeen geschapen is, dat het direct-rigoreus is, dat is, zeer horribel, gans verschrikkelijk, numineus, goddelijk, boven-menselijk. Immanu-el, met-ons-is-God: het rigoreuze mirakel. Immanu-el, met-ons-is-God: het comparatieve mirakel. Het Kerstkind homo-ousios, God gelijk in wezen, als waarachtig God - het rigoreuze mirakel. Het Kerstkind homoi-ousios, Gode gelijkend als mens, die beeld is van zijn Maker, waarachtig mens - het comparatieve mirakel. Onze taal schiet te kort - het mirakel is rigoreus. Maar onze taal wordt niet tot zwijgen gedoemd, ze wordt niet uitgeschakeld, we mogen met de engelen - die trouwens ook maar schepselen zijn - toch werkelijk mee-zingen, - het mirakel is comparatief. Het Woord is vlees geworden - het mirakel is rigoreus. Het Woord is vlees geworden - het mirakel is comparatief.
Ja, onze verlegenheid in 't benoemen van wat God gedaan heeft in den kerstnacht blijft ons bij. Ook als wij verder trachten te onderscheiden. We luisteren nog even naar den wijsgeer van daareven: naar Kant. Het thema van het ‘rigoreuze wonder’ laat hem nog niet los: hij wil het verder onderscheiden. Hij doet het aldus: Een rigoreus mirakel is - zo zegt hij - óf materieel, óf formeel. Materieel is het, wanneer ook de kracht, die het wonder in 't aanzijn riep, buiten de wereld is. Formeel daarentegen moet het heten, wanneer die kracht wel in de wereld, doch de nadere bepaling van die kracht zich buiten de wereld bevindt. Een voorbeeld ter toelichting ontleent Kant aan Israëls doortocht door de Rode Zee. Wie het droogleggen van het water van de Rode Zee toeschrijft aan een onmiddellijke werking Gods, voor dien is dit wonder materieel. Maar als men aanneemt, dat God daarbij middellijk gewerkt heeft, bij voorbeeld, door een bepaalden wind te doen waaien, die het water opstuwde, maar dan toch weer zó, dat het Gods directe be- | |
[pagina 76]
| |
moeienis was, die dezen wind liet waaien, die hem uitzond, dán is voor wie zó ziet het wonder formeel. Zo heeft b.v. Prof. Dr. A. Noordtzij het mirakel van Israëls doortocht door de Rode Zee, o neen, niet ‘verklaard’ maar wel ‘beschreven’, wel gepoogd te ‘verstaan’. Israël ging door een ‘doorwaadbare plaats’; maar zijn God zond den wind, en - zond hem ook terug op zijn tijd. Is nu het kerstwonder materieel? Of formeel? Wees stil, en laat maar liever af van spreken. Het is - zó ge met Kant aldus wilt onderscheiden - het één zowel als 't ander. Materieel is het mirakel van den kerstnacht - want de kracht die Christus zond, die was van boven, heel en al. De Vader zendt, de Zoon láát zich zenden, zendt ook zichzelf. Het zenden en het gaan, 't gezonden worden als een zenden-van-zichzelf, 't zijn beide wonderen van gelijke kracht en goddelijkheid; beide handelingen zijn volkomen vrij, en onafhankelijk, en goddelijk en soeverein. En als de Geest Maria overschaduwt, dan is daar een goddelijk begin, een goddelijk scheppen, het is even mirakuleus, als toen hetgeen in Genesis I ons wordt verhaald, geschiedde in den ochtendstond der wereld. Het begin der wereld is niet méér mirakuleus, dan deze ‘Mitte der Geschichte’, dit midden der geschiedenis, waarin de Zoon des mensen wordt ontvangen - van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria. Maar ook is in den kerstnacht dát element in 't wonder Gods aanwezig, dat Kant verleidt, den naam ‘formeel’ er voor te kiezen. Heeft God Augustus niet als zijn instrument gebruikt? En niet de lotgevallen van het huis van David? En is niet heel het geloofsbegrip van ‘de volheid des tijds’ een erkenning van de waarheid. dat het alles ‘organisch’ zo gegroeid is in de wereld, in tijd en ruimte, zó, dat de cirkelgang van het natuurlijk leven kon doorbroken worden door het in-rechte-lijn neerdalen van 't geweld van God, die de enige in-vasie pleegde, waarvoor nu álles rijp was, en die aan alles door geweld zijn ware natuur, de oor-spronkelijke her gaf? In-vasie - het wonder is materieel. Neen, werkelijk - die in den hemel woont, Hij lacht om onze onderscheidingen. Maar die in den hemel woont, komt heden bij ons wonen, onder ons wonen, en komt ons God verklaren; dat is: Hij leert ons, die geloven, mét Hem lachen om onzen dwazen lust tot onderscheiden. Voor het laatst horen we Kant doceren: is het wonder | |
[pagina 77]
| |
te danken aan een rechtstreeks ingrijpen van God, dán is het occasioneel. Een wonder van een bijzondere gelegenheid, een kairos-wonder dus, een wonder van een zeer bepaalde gelegenheid-des-tijds, een wonder dat scherp zich aftekent tegen de gewone dingen-van-den dag. Maar wordt het in het aanzijn geroepen door een reeks van oorzaken en gevolgen, welke alle bij elkaar aanwezig zijn terwille van deze gans bijzondere gebeurtenis, dan is het wonder gepraestabiliseerd, d.w.z. te voren bepaald, te voren vastgesteld, zó als alles wat ‘normaal’ verloopt tenslotte is bepaald, in en met zijn oorzaak en gevolg door een eeuwig besluit van God, aangaande den samenhang der dingen. Een chronos-wonder, dat valt in den gewonen tijd van iedereen, van allen dag en alle-daagse dingen. Welnu, de Zoon des mensen is verschenen door een wonder, dat volkomen occasioneel is. Het is er één keer slechts. Het was er nooit te voren. En het wordt ook nooit herhaald. Het is niet te danken aan enige natuurlijke wisselwerking en het vindt in al het geschapene, in al het voorhandene geen enkele analogie. Het is een kairos-mirakel: 't komt op een bijzonderen tijd, een gelegenheidstijd. Geen oog heeft het gezien (in de natuur), geen oor gehoord (in de geschiedenis), geen hart bedacht (in de wijsbegeerte). God heeft het bereid, het is de grote oc-casie, het grote in-cident. 't Valt op ons. 't Valt zo maar onder ons. Het ‘vált’ inderdaad op en onder ons. Maar 't is toch ook weer heel en al gepraestabiliseerd. De zonnen, manen, sterren zijn bewogen al de eeuwen door - naar Bethlehem. De volkeren zijn opgestuwd - naar Bethlehem. De dynastieën zijn over elkander heen geschoven - naar Bethlehem. Advent was álles, - álle klokken luidden adventistisch. Het is een chronos-mirakel: het is te registreren, te beschrijven voor iederen geschiedschrijver; en wee hem die het niet beschrijft; - hij is als schrijver helemaal mislukt. Het waren immers geen boven-grondse wegen, die God bouwde buiten de geschiedenis om, waarlangs de Zoon zijn Kerst-invasie pleegde; maar de wegen der gewone mensen, die heeft Hij zich laten bereiden door de weg-werkers van Jesaja 40: bereidt den weg des Heeren, maakt recht in de wildernis een pad voor onzen God. Alle beneden-berg zal geslecht, en alle beneden-dal zal gestopt worden voor den Koning der ere. Het was de geprestabiliseerde harmonie van al 't geschapene, die voor den Christus gans harmonisch plaats bereidde. De geschiedenis der wereld was tendenz-geschiedenis. Maar 't bleef tendenz-geschiedenis. | |
[pagina 78]
| |
Nu kunnen wij weer vrolijk zingen; want onze God is zeer te prijzen. Hij heeft kunstmatig ons gevoed, we zouden anders nooit het Manna hebben gegeten, dat van den hemel viel; wie wilde het eten? wie zag het? wie kende het? of wie kon zijn handen ernaar uitstrekken? Kunstmatig voedde Hij ons met het Hemels Brood - dat wonder is dus rigoreus, en materieel en occasioneel. Maar Hij heeft ons toch echt gevoed; dit manna paste bij onze oorspronkelijke natuur, het klopte op elke formule van onze konstitutie, onze menselijke, onze kosmische, onze creatuurlijke konstitutie. Hij voedde ons met zijn Hemels Brood, - het wonder was comparatief, en formeel, en gepraestabiliseerd. Nu kunnen wij ook weer helder zingen; want onze God is zeer nabij. Hij was het, werd het, blijft het. De Christus kwam, maar komt ook. Hij komt terug. En ook die tweede komst, die wederkomst, zal wonder wezen, weer rigoreus, en ook weer comparatief. En wat daar verder volgt. Adventspreken duren zeven dagen in een week. En kerstboodschappen duren honderd jaren in een eeuw. En 't komen Gods duurt zoveel eeuwen als er eeuwen zullen zijn tussen begin en eind, tussen alfa en omega, tussen Genesis en Openbaring. Laat ons het wonder wonder laten, broeders. En juist daarom gans natuurlijk, schoon het meteen van boven de natuur tot ons gekomen is, en daag'lijks zo, van boven, tot ons komen blijft. Wie hier ter rechter- of ter linkerzijde afwijkt, en ook maar één keer de speelse begrippen-paren van Kant of van wien dan ook uit-een-rukt, die is het Kerstfeest kwijt. Rigoreus - zo roept de Barthiaan. Comparatief - zo betoogt de immanentist. Het een zowel als 't ander, zo belijdt een Calvinist. Want het Woord is vlees geworden, en het Woord heeft onder ons gewoond, en wij......... Wel, wij hebben zijn heerlijkheid (de rigoreuze) aanschouwd, maar dan ook werkelijk zijn heerlijkheid aanschouwd (echt comparatief). Wat voor een heerlijkheid? Een heerlijkheid als van den enig geborene vanwege den Vader, o zo rigoreus. Maar dan toch een heerlijkheid als van den enig-geborene vanwege den Vader, o zo comparatief. En gij, waarom noemt gij Hem Gods eniggeboren Zoon? Omdat zijn mirakel rigoreus is. En waarom noemt gij Hem onzen Heere? Omdat zijn mirakel comparatief is. | |
[pagina 79]
| |
En waarom wordt gij een christen genoemd? Omdat ik zijn zalving deelachtig ben - door een transcendent geweld, door een Geestes-invasie, door een wedergeboorte van boven af, door een roeping, die krachtdadig was, - 't is alles rigoreus. Maar ook, omdat ik krachtens dit rigoreus geweld herleid ben tot mijn waarachtig menszijn, tot mijn oorspronkelijke natuur, omdat ik, als geestelijke mens wel door niemand onderscheiden word, die Hem niet onderscheidt, maar toch nu alle dingen onderscheiden kan, zelfs het lichaam van mijn Heere - ik, gans comparatief, door Hem die mij heeft liefgehad, mij in mijn doen en laten, met hebben en houden, met huid en haar prae-stabiliserende met zonnen en manen, met bloemen en vogels, met wormen en maden, van vóór de grondlegging der wereld. Noemt men zijn Naam niet Wonderlijk? Raad? Sterken God? Vader der eeuwigheid? Vroeg ik Hem naar zijn Naam? Ik heb hem al gehoord en toch ook niet gehoord. ‘Die is toch wonderlijk’ - zo sprak Hij tot mij, toen Hij voorbijtrok, maar den zoom van zijn gewaad liet zien. En toen ik de deur voor Hem opendeed - toen was Hij doorgegaan. 't Was rigoreus - zijn komen en zijn gaan. Maar o die mirre, die Hij achterliet op de kruk van de deur van mijn kamer - wat wás Hij comparatief! Mijn neus verdroeg zijn geuren, mijn adem is niet afgesneden, en de dochters van Jeruzalem hebben mijn stem toch nog heus herkend, al was ik ook gans confuus, vanwege de liefde, de liefde, die ik niet áán kon. |
|