Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdPublieke Geloofsbelijdenis.Ga naar voetnoot1) (Advent)......en hij noemde zijn naam Enos. Toen begon men den naam des Heeren aan te roepen. Genesis 4 is het hoofdstuk, dat de aanvangen der geschiedenis ons doet zien. De mens is als eindpunt der schepping en als beginpunt der geschiedenis gekarakteriseerd in het dubbele scheppingsverhaal, dat de voorgaande hoofdstukken bevatten. En nu wordt dan in het vierde ons geschetst, hoe met den gevallen, maar door het genadeverbond weer aangenomen mens als inzet, zich de eerste betekenisvolle fasen der geschiedenis aftekenen voor het oog van den geestelijken mens, die ‘alle dingen onderscheidt’. In die beslissende eerste periode neemt tweeërlei zaad het woord. Het slangenzaad. En het vrouwenzaad. Van het slangenzaad, in zijn vijandschap tegen God en tegen het zaad der vrouw, zien we eerst de huiveringwekkende ontplooiing. Het is de evolutie van den hoogmoed. In snelle opeenvolging ziet ge u voor ogen geschilderd: eerst de kerkvervolging (in Abel) door Kaïn. Dan Kaïns angst alleen voor de gevolgen der zonde, zonder dat haar schuld hem hindert; weshalve, zodra maar die naaste gevolgen, die hij zelf geducht heeft, zijn bezworen, (blijkens het hem gegeven | |
[pagina 64]
| |
teken), Kaïn zich aanstonds ver-man-t, een stad zich bouwt, en tegen den hemel zowel als tegen de aarde zich versterkt. Dit proces zet zich voort in zijn zonen; zijn stad noemt hij naar den naam van zijn zoon; gelijk de Schrift het elders aldus tekent van de trotsen: zij noemen de landen naar hun namen. Dan komt die trits van pioniers; den nomade, die gebieden annexeert, den musicus, die er de vrolijkheid, den smid, die er de kracht en de weer-macht plant. In Lamech eindelijk treft u de confessie van dien hoogmoed; moge al Kaïn zeven maal gewroken worden, het zal Lamech zeventig maal zeven maal gebeuren. Wie hem te na komt, ook al is 't maar even, in buil of schram, die wordt verpletterd. Dat is de lijn van 't slangenzaad: kracht, die zich van God emancipeert, de kracht van den humanist, die 't zelf wel aan kan. En die om het beschreven recht niet maalt.
Maar in het vrouwenzaad is alles anders. Als daar na den dood van Abel, dat vrouwenzaad, een kind geboren wordt uit Eva's schoot, dan wordt dat nieuwe kind gezien als tredend in de plaats van Abel. Het is een geloofs-gezicht, want 't trekt de lijn van Gods verbond eenvoudig verder; zonder te veel te zeggen (als bij de geboorte van Kaïn, dien ‘mán’) of te weinig (als toen Abel in de wereld kwam, die ‘ijdelheid’). En zie - als nu die Seth zich ontwikkelt, en daarbij in Abels lijn, dan komt hij ook tot zijn openbare geloofsbelijdenis straks. Aanleiding daartoe is hem de geboorte van zijn eigen zoon. Hij noemt hem Enos. En Enos is in de Schrift herhaaldelijk de aanduiding van den mens in tegenstelling met God. Nevengedachte is daarbij dan, dat God sterk en krachtig is, doch zwak en broos de mens. Wat is de mens, die broze mens, dat Gij hem gedenkt (Ps. 8)? O Heere, laat de heidenen weten dat zij mensen zijn, dat zij geen goden zijn, doch broze mensen. (Ps. 9). Dien brozen mens, dien doet God wederkeren tot verbrijzeling (Ps. 90). Zo waren nog ettelijke andere Schriftplaatsen aan te wijzen, welke alle den naam ‘enos’ in gelijken zin gebruiken. Zo zeer nu als de naamgeving in Genesis 4 telkens weer als aanleiding genomen wordt voor een spreuk, een confessie, een kernen ken-woord, dat wil profeteren of den tijd taxeren, zó zeer is ook die naam van Enos een belijdenis. Tegenover den hoogmoed van de Kaïnieten, van het slangenzaad, is de naam van Enos een belijdenis van eigen kleinheid. Het is de erkentenis van eigen afhankelijkheid. Zij vat de tegenstelling tussen die beide zaden, tussen die twee krin- | |
[pagina 65]
| |
gen, die twee congregaties samen in dezelfde termen, als waarin wij dat nog heden doen, als wij Calvijn plaatsen tegen Rousseau, of de reformatie tegen de revolutie.
Welnu, alle geloofsbelijdenis heeft haar vrucht, haar werking. Het Woord bindt samen, 't vormt zijn eigen congregatie. ‘Toen begon men den Naam des Heeren aan te roepen’. De kleine schare van het vrouwenzaad ver-man-t zich ook, maar zij ver-sterk-t zich ‘in den HEERE’. Dat is het grote verschil. Ze komt tot openbaren eredienst, ze maakt front tegen den emancipatie-wil der Kaïnieten en doet dit openlijk. En zo bereidt zij den weg des Heeren. Ze wordt zo een adventsgemeente. Ze heeft de wereld weer doen horen, dat de vervulling van de moederbelofte, en dus de doorbraak van het evangelie, niet te wachten is; tenzij dan waar de mens zijn plaats weet onder God, en zich openstelt voor de goddelijke kracht die bóven-menselijk is, in 't zenden van den Mensenzoon, en dat slechts voor wie nederig knielt de zon der gerechtigheid blijkt opgegaan. Zoals de eerste vader, die zelf kind geweest was, op de eerste pagina van 't Oude Testament het thema zwakheid-tegen-kracht-en-trots aanheft, en dan gehoor vindt bij de kerk, zo heeft ook de eerste moeder, die op de eerste pagina van 't Nieuwe Testament ter sprake komt, datzelfde thema aangeheven. ‘Die stout zijn op hun macht, heeft Hij versmaad, veracht, gestoten van de tronen. Maar Hij verhoogt en hoedt het nederig gemoed, waarin zijn vrees wil wonen’. Hetzelfde thema is door Paulus aangeheven, toen hij schreef, dat God het verachte, het onedele, het dwaze, hetgeen niets is, aangenomen heeft, opdat Hij het sterke, het edele, het wijze, hetgeen iets is, beschamen zou. Het is hetzelfde thema, dat de kerk overneemt, als zij den Zoon Gods uit een maagd geboren noemt zonder den wil des mans, van boven af ontvangen uit Gods Geest! Het is hetzelfde thema, dat óók zal zijn aangeheven tegen den dies irae, den dag des toorns, die brandt gelijk een oven. Want ook die dag is dag-van-advent. Het is meteen de laatste. God is in den hemel en gij zijt op aarde - lees dat en bedenk het, maar lees het onder den indruk van de moederbelofte. De kern is daarvan: God met ons, Immanuël. |
|