Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdAarde-consistorie en Hemel-consistorie.Ga naar voetnoot1) (Advent in 1945)En de Engel des HEEREN betuigde aan Jozua: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Indien gij in mijn wegen wandelt en indien gij mijn verordeningen nakomt, dan zult gij én mijn huis besturen én mijn voorhoven bewaken en zal ik u verkeer geven tussen dezen, die (hier) staan. Het derde hoofdstuk van Zacharia laat ons zien, hoe rijk het consistorie, de kerkelijke Raad, toch wel is, die daar optreedt na de ballingschap in het gelouterde Israël. De tempel is weer in aanbouw, en de restauratie nadert in dezen haar voltooiing. De hogepriester Jozua ontvangt door genade weder de priesterlijke volmacht uit de hand des Heeren. En al deze verbondsweldaden - want wat zijn ze ter wereld ánders? - tekent de profeet Zacharia in een visioen. God zelf laat ze in dat visioen hem zien. Hij ‘toont’ in zulk een gezicht zijn profeet den hogepriester Jozua. De ziener aanschouwt hem, tredend voor den troon Gods met vuile, bezoedelde klederen. Dat is wat; een priester, die niet ‘kosjer’, niet ‘zuiver’ gekleed is, en die in zulk een deplorabelen toestand dan nog wel treden moet voor den troon van zijn Zender. Hij wordt het hemel-consistorie binnengeleid als beschuldigde; en Satan zelf treedt op als openbaar aanklager tegen hem. Daar staat hij, schamel en bloot, beschaamd en onteerd. Want zó is hij in zichzelf. Arm en naakt. Hij draagt vuile kleren: ze zijn een symbool van de schuld van heel het kerkvolk, en ook van heel den clerus, den priesterstand. Maar in datzelfde visioen aanschouwt de ziener nu het wonder der rechtvaardigmaking om niet. In den Raad van engelen en aarts- | |
[pagina 60]
| |
engelen, vereend met den HEERE der heirscharen, in het hemelconsistorie dus, ontvangt de hogepriester witte kleren. Want zijn advocaat was, eer Hij geroepen was, present om vóór den aangeklaagde om niet te pleiten. Het is de Engel des Heeren: Gods eigen Zoon, de Middelaar van het verbond. Kosjere kleren krijgt nu de priester: de hemel spreekt hem vrij. Wie vuile kleren draagt, als priester, die heeft geen toegang tot den beneden-tempel, hij kan geen recht van passage krijgen, geen recht-van-verkeer, onder het tempel-volk-van-beneden. Hoe veel temin kon zó iemand recht-van-passage krijgen in den tempel-van-hierboven, in het hemelconsistorie? Maar zie, nu zijn gewaad weer rein en kosjer is, nu kan hij beneden weer zijn dienst verrichten; hij krijgt zijn permit voor den tempel-hier-beneden. Maar krijgt hij ook een permit voor den tempel-van-hierboven? Dáár hangt tenslotte alles van af voor een kerk-dienaar. ‘Wat gij op aarde binden zult in 't consistorie-van-beneden, dat zal in den hemel zijn gebonden, in het consistorie-van-hierboven. Waar het verkeer met het hemelconsistorie haar niet is toegelaten, daar houdt de kerk op kerk te zijn. Dan wordt ze karikatuur van kerk. Ze ‘bindt’ dan wel op aarde, maar zonder dat God in zijn doorlucht hemelconsistorie tevens bindt. O priester, krijgt ge nu met uw kósjere kleren ook toegang tot den Hemel-Raad? Is uw kosjer klééd een expressie van uw kosjer hárt? Is het zegel en teken van de beloften Gods zó, dat gij die hebt aanvaard met een naar den hemel toegerichten geest? Een van boven gerichten geest? Op die alles beslissende vraag geeft de Heere in het zelfde visioen nu duidelijk antwoord. Zeker, óók in 't hemel-consistorie kan de priester vrijen toegang krijgen. Hij heeft ook daar zijn recht-van-passage. Ik zal u wandelingen geven, zegt de HEERE, ‘onder degenen die hier staan’. Hier, waar is dat? In den hemel. Want dáár is in het visioen de priester binnengeleid. Satan is er óók binnengeleid, om zijn akte-van-beschuldiging te lezen; hier is een zitting van den hemel-raad, als in 't boek Job ons wordt getekend, of ook in 't visioen van dien waren profeet, die eens voor Achabs stoel wat te twisten had tegen heel een koor van valse profeten. Maar in dien hemel-raad staan ook de engelen. Derhalve zijn de engelen Gods bedoeld met hen, ‘die hier staan’. Onder die engelen, die leden van het hemel-consistorie, mag Jozua nu vrij verkeren. Hij | |
[pagina 61]
| |
mag er in en uit gaan. Bindt hij beneden, men bindt óók boven. De sleutelmacht hier in Jeruzalem door hem geoefend, zal corresponderen met de sleutelmacht-bediening in Gods eigen hemel-consistorie. Dat betekent dus, dat deze hogepriester ambtshalve toegang weer verkrijgt tot God en tot zijn troon. Hij heeft toegang met vrijmoedigheid-in-'t-spreken. Toegang, als hij bidt voor de schapen van de kudde. Toegang, óók als hij bokken wil verbannen zien en afgescheiden van de schapen. Welk een rijke bondsbelofte! Maar - in alle verbonden zijn twee delen begrepen. Een belofte. Maar ook een eis. Ons vers ‘bevat eene belofte, verbonden aan eene conditie’ (Dr. J. Ridderbos). Welke conditie? Deze: dat die hogepriester wandelt in de wegen van zijn God en Heere; dat hij persoonlijk voor zichzelf, en ook ambtelijk voor en met zijn volk en mede-consistorieleden, zich gedraagt naar het aan hem daartoe verstrekt mandaat. En tevens deze, dat hij, wederom in beide relaties, de hem gestelde verordeningen nakomt, zijn ambtsplicht trouw vervult, en dit van harte doet. De binder moet gebonden zijn, vóór en in zijn ambtelijke daad-van-binding. Als die conditie wordt vervuld, en als dus het aarde-consistorie hier beneden stipt zich houdt aan Gods kerken-ordeningen, dán ontvangt het consistorie-van-beneden in heel zijn tempelwacht en tempel-dienst en tempel-zuivering toegang tot den troon, tot 't consistorie-van-hierboven. Indien echter die conditie niet wordt nageleefd, en dus de handelingen van het aarde-consistorie bewezen worden te strijden tegen de Schrift (de beschrijving van de wegen des Heeren) en tegen de kerken-ordening (de Schrift-conforme omschrijving van den ambtsplicht), dán zal tussen aarde-consistorie en hemel-consistorie de breuk opnieuw geslagen zijn. Dan zal Jozua beneden wel ‘binden’, maar hierboven wordt dan niet gebonden. En zijn gebeden zullen alsdan ijdel zijn. De Heilige Geest zal dan niet als Representant van 't Hemel-consistorie de voorzitter zijn in de zittingen van 't aardeconsistorie.
Wie is tot deze dingen bekwaam? Niemand. Ook niet deze Jozua.
Maar daarom is het zijn vertroosting, en ook die van ons allen, | |
[pagina 62]
| |
dat de Engel des Heeren, de eeuwige Zoon van God, hier zelf is aangetreden als de Advocaat, de Pleitbezorger, de Goël van den hogepriester Jozua. Die Zoon van God komt eenmaal in het vlees. Hij zal dan zelf ook Jozua weer heten, Jezus van Nazareth. En als zodanig zal Hij de conditie-van-daareven heel en al vervullen. Zonder enig gebrek. Uit den beteren Jozua, den Pleiter en Verzoener, en den Middelaar, die thans in 't Hemelconsistorie toegelaten is nadat Hij op den énen heilsdag (van vs 9) de schuld van kerk en clerus helemaal heeft wég-gedaan, ontvangt de mindere Jozua genade voor genade. De Meerdere Jozua, de hoogste Priester, is naar recht Gods troonzaal binnengetreden. Maar o, indien zelfs een belofte, afgelegd vóór 't hemel-koor in de directe aanspraak van een profetisch visioen, niet anders dan beloftemet-conditie wezen wil, och arme, hoe zou 't dan anders kúnnen zijn met die beloften, die wij heden krijgen in het bonds-woord en in 't bondsteken, het sacrament, van 't huidige aarde-consistorie? Indien de Heere dezen Jozua met zijn genoten tot geloof en tot bekering heeft gewekt, zélfs hém, door alzo tot hem te spreken, zou Hij 't niet veel meer ons zó doen, ons gauwgerusten? Indien aan 't overblijfsel-na-de-ballingschap Gods woord-van-wet aldus, dat is met deze conditie, in het hart geschreven wordt (naar Jeremia 31), zou het dan niet veel meer ons, in 't Nieuwe Verbond, alzó vergaan? De in het hart geschreven onderwijzing (‘wet’) is: een belofte-met-conditie. Geloof het vrij, - door de ‘spanning’ van deze belofte-met-conditie voedt God nog steeds de kerk op. De kerk en haar consistorie, haar kerkeraad, haar classis, haar synode. Ook deze heeft te leven-in-'t-geloof, dat is, ze heeft in elk van haar besluiten een geloofsakte te voltrekken; ze heeft bewust al het beslotene te ‘nemen uit’ de volheid van den meerderen Jozua. Ze moet daarin niet minder dan genádeschatten van het Evangelie juichend durven groeten. Ze moet daar luid-op voor te dánken weten. Ze moet voor Gabriël en Michaël durven betuigen: onze binding, onze schorsing, onze afzetting, heah, die hebt gij meê-verricht, we zullen 't roepen van de daken; en wee hem, die die grote hemel-daden camoufleert. Hij werpt een deksel mede over u, gij engelen van God. Waar 't zo niet is, daar is de kerk veroordeeld. Ze krijgt haar vuile kleren dan weer aan. Direct. En ieder, die haar bindingen en schorsingen niet ernstig neemt, trekt zelf haar 't vuile kleed weer aan. Als zij ze zélf niet ernstig neemt, trekt zij zichzelf de vuile kleren aan. | |
[pagina 63]
| |
Die zelf-bevlekking is de zonde van een kerk, die haar besluiten niet publiek herroept en toch ook niet ze waagt te roemen als genadewonderen van 't hemel-consistorie door het medium van 't aardeconsistorie. En wie in zo'n kerk blijft, nadat zij alles heeft gehandhaafd, terwijl hij zelf gelooft, dat de Hemel-Raad niet bond, toen haar aarde-raad zulks wel deed, die kan zijn mooiste zondags kleed zich assumeren als hij naar ‘de’ kerk gaat, hij heeft toch niettemin ‘zijn’ kerk zó diep belédigd, als geen één van de ‘bezwaarden’, of van de ‘vrijgemaakten’ haar gestriemd heeft. Hij neemt haar niet meer ernstig. Hij verwart haar naar de mode-snit geknipte kleren met de witte klederen van Jozua. En hij weet niet, dat hij, juist hij, haar vuile klederen haar weer aantrok, en zelf in vuile kleren staat in 't kerkgewemel. Want vuile kleren zijn hier ambts-kledij. |
|