Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdHet wonderconsistorie.Ga naar voetnoot1)Hoor toe, gij hogepriester Jozua, gij en uw metgezellen, die daar vóór u zijn gezeten, zijn mannen-van-wonderteken. Hoe lang was dat al weer geleden, dat de kerk van God den HEERE was weggevoerd in ballingschap......Zeventig jaren, ruw geteld. En hoe benauwend was die periode geweest voor de kerk, juist als kerk. Want in die ballingschap was het zwaarste en pijnlijkste probleem wel dit geweest: waar is toch het adres der kerk? In den aanvang, toen nog maar een gedeelte van het volk gedeporteerd was naar het land van den overweldiger, toen waren velen heel gauw klaar geweest met dit probleem. Die zo gauw gereed waren geweest, dat waren de niet-gedeporteerden. De kérk? - en wáár die was? | |
[pagina 52]
| |
Wel, het antwoord was niet ver te zoeken. Eeuwen lang had immers de kerk van Israël haar adres gehad in Jeruzalem? Daar waar de tempel stond, dat prachtgebouw van Salomo, den koning uit de gouden eeuw, dáár in dat zichtbaar centrum, was steeds de kerk geweest, vergaderd in een zichtbaar centrum. God zelf had die centralisatie immers gewild; Hij had met zijn vloek verpletterd elkeen, die het waagde, tegenover de centralisatie-gedachte van Gods wet de dé-centralisatie-idee te stellen van eigen willekeur, zoals Micha van het gebergte Efraim zulks had bestaan in de periode der Richteren, en zoals later Jerobeam uit politieke overwegingen het had aangedurfd, hij, met zijn concurrerende religieuze centra te Dan en te Bethel. Maar dat was alles doemwaardig werk geweest. ‘God zelf had dezen berg begeerd ter woning, om aldaar geëerd, zijn heerlijkheid te tonen; de Heer, die hem verkoren heeft, die trouwe houdt en eeuwig leeft, zal hier ook zeker wonen’. Afgelopen: - discussie verder overbodig. Zij, die in Jeruzalem achtergebleven zijn, de niet-gedeporteerden, zijn dus de ware kerk, en hebben als het adres van de kerk te gelden. Maar die weggevoerden, die gedeporteerden, 't is wel tragisch, maar 't kan niet anders gezegd worden: zij zijn de kerk niet meer, noch haar adres. De zaak is uitgemaakt. Is daar ook een zekere Ezechiël onder, een achtenswaardig man? 't Mag zijn, maar feiten zijn nu eenmaal feiten. God zelf heeft gesproken. In Jeruzalem, bij dien stenen tempel, daar is de bijenkorf. Wie in de bijenkorf gebléven is, die hoort tot 't bijenvolk. De anderen zijn niet meer dan bijen-in-los-verband; ze zijn niet meer in 't kerkverband. De mand met goede vijgen, die is nog altijd in Jeruzalem, bij tempel en paleis. Daar in het buitenland, nu ja, daar zijn wat kwade vijgen; op de tafel van Jahwe der heirscharen mogen ze niet prijken; God heeft geen lust aan zulk bedorven materiaal; ze voegen niet in 't kader van 't hemelsymposion.
Maar tegen die verschrikkelijke consekwenties ener al te vlotte logicisten-redenering had de Heere zelf zijn knecht Ezechiël door openbaringen getroost. Zou hij niet meer de kerk zijn? Niet meer het kerk-adres? Welneen, Ezechiël: waar het Woord des Heeren is, en waar dit Woord geloof werkt in de harten, daar is de kerk. Zeker, het Oude Testament is nog niet afgesloten, en daarom blijft terecht de honger knagen naar het oude centrum, ginds, ver weg, in 't vaderlijk Jeruzalem. Jeruzalem, Jeruzalem, eer ik u vergete......Alleen maar: ook onder het Oude Testament is nummer één het Woord, en | |
[pagina 53]
| |
nummer twee het zichtbaar verenigingspunt. Het eerste kan nimmer worden ontbeerd, zal de kerk leven. Maar het tweede kan desnoods gemist worden; en één maal komt de tijd, waarin het helemaal ontbreken zal. Dat zal de dag van 't Nieuwe Verbond zijn. Dan zal God zelf de décentralisatie invoeren; aan alle plaatsen, waar het Woord geloof werkt, zal dán de kerk zijn; een plaatselijke kerk hier, en een andere plaatselijke kerk ginds; en de éne zal niet over de andere enige heerschappij voeren; geen een zal metropool zijn voor de andere als voor een filiaal-, een dochter-kerk. En waar dus bij het voortschrijden van de tijden God zelf den eredienst gaat decentraliseren, daar is het dwaze hoogmoed van die in Jeruzalem achtergelaten Joden, als ze zeggen: het stenen gebouw, en het archief, dát hebben wij nog, en daarom is des Heeren tempel des Heeren tempel, des Heeren tempel hier! Wát hier? Waar het Woord verlaten wordt, daar maakt een stenen bouwsel nog geen Kerk immers? Laat Ezechiël geen altaar vinden zó als van Salomo er een gebouwd werd, bij hém is toch het Woord zijns Gods, spreekt de Heere. Bij hem is visioen, en openbaring, en geestverrukking. En als hij met zijn ‘oudsten’, officieel, vergaderd is, dan is dat geen contraconsistorie. en geen schismatiek consistorie. maar een wonder-teken-consistorie. Ze zijn een wonderteken, want ze werden tot een testimonium van den komenden Nieuwen Dag, waarin de Heere de kerk gaat bouwen uit levende stenen, en waarin de bakstenen helemaal op 't tweede plan komen te staan. Een wonder-consistorie dus, maar officieel, en wettig als in Babylon het consistorie, de Raad, der Kerke Gods. En laat die anderen, die achtergeblevenen, die achtergelátenen, nu maar pochen op en om hun stenen tempel en zijn pracht. Wacht maar, tien jaar nadat Ezechiël met zijn ‘oudsten’ weggevoerd is, zal die stenen tempel toch nog zelf in puin geschoten worden. En dan gaan degenen, die de vreemde koning destijds spaarde, ook in ketenen, als een troep miserabele gedeporteerden naar 't oord der ballingschap. Wie aan die stenen hing, en wie zich daaraan op-hing, die heeft dan niéts meer over. Maar wie de kerk om 't Woord vergaderd zag, die houdt de kerk, en 't kerkadres toch over, al is hij tijdelijk ook ‘in de verstrooiing’. Zo vormde Ezechiël-met-zijn-oudsten een eerste wonder-teken-consistorie. Hij was er zó van onder den indruk, dat hij niet eens meer schreien kon, toen straks die prachtige tempel, die ‘lust van zijn ogen’, ja, ook van de zijne, in de as gelegd werd. Hij kón niet schreien, want hij mócht het niet; het was hem verboden door zijn | |
[pagina 54]
| |
Zender, dien Pedagoog, die aan zijn wonder-consistorie leert, dat niet om kwesties van stenen-die-dood-zijn, maar alleen om zaken van zonde en van genade, van Woord-verwinning en Woord-verlies men in de kerk mag lachen én mag wenen, respectievelijk. Nu, in die ballingschap was in het lest Ezechiël gestorven. Zijn ‘oudsten’ waren eveneens daar tot hun vaderen verzameld. Jeruzalem hadden ze niet weer gegroet. Maar de belofte van den HEERE werkte door. Zij werkte nieuw geloof in 't land van de verstrooiing. En kijk, toen eindelijk Cyrus, de veroveraar van Babel, aan de Joden verlof gegeven had om naar hun land terug te keren, toen was daar wéér zo'n wonder-consistorie opgekomen door de kracht van 's Heeren Geest. Hoe God toch zorgen kan! Daar was vooreerst die Jozua. Eén van de volkshoofden, naast Zerubbabel. Zerubbabel, die is een afstammeling van koning David, prins van den bloede, stadhouder. Maar Józua stamt uit de priesterlijke geslachten. Welkom, deze Jozua; welkom, óók bij Zerubbabel; de prins van koninklijken bloede doet geen poging om van de oplaaiende volksvreugde misbruik te maken teneinde, als een soort van pontifex maximus, wereldlijke en geestelijke (religieuze cultische) macht in zich te verenigen. Ieder weet hier wel zijn plaats: het is immers een gelouterde gemeente, die terugkeert; haar is de wet des Heeren in het hart geschreven; zij behoeft er niet met kunst en vliegwerk te worden in-ge-scherp-t. Heil U, gij priester Jozua; als gij uw mannen maar bijeenroept, vormt gij zó maar een consistorie, een religieuzen, kerkelijken Raad. De tempelbouw is weer ter hand genomen; God zelf heeft steeds nog dezen berg begeerd ter woning. We hebben ons zichtbaar centrum terug; de bijen kwamen terugvliegen naar de korf. Het is goed, het is genade, zolang we nog niet den Messias hebben. Maar laat het Woord des Heeren toch zijn heerschappij behouden......kunt gij een recht geestelijk consistorie vormen? De hogepriesterlijke volmacht tot het waarnemen van den tempeldienst wordt u vernieuwd; en welhaast zal de tempelbouw voltooid zijn; dan gaat het Huis in 't Centrum wachten op de komst van Hem, die als de Grote Kerkvorst heel de wereld zal overdekken met kerken, hier één, daar één. Hebt gij Uw consistorie klaar? Och, vraag dat niet. De HEERE heeft het consistorie klaar. Hoor maar, hoe Hij door Zacharia Jozua, dien hogepriester, aanspreekt: Jozua, en voorts die metgezellen van u, van Jozua, die metgezellen, die vóór uw aangezicht gezeten zijn. Ze zijn gezeten in ‘de acht'bre | |
[pagina 55]
| |
zetels van 't gericht’, in 't huis van David weer gesticht. Zij vormen met Jozua, hun president, een Raad of college, een Consistorie-van-de-Kerk. Ezechiël had zijn oudsten, - een consistorie in den vreemde, in de verstrooiing. Hier heeft de hogepriester Jozua weer zijn collega's onder hem als president. Maar nu is het Consistorie dan weer thuis......O, wonder-consistorie! Ze zijn een wonderteken, al die mannen, stuk voor stuk. Mensen-van-wonderteken. Want het priesterschap van Aäron was vernietigd geweest, naar 't scheen; van zijn altaar was het weggesleept, zijn gereedschap hem onteigend, zijn zetel stukgehakt. 't Was niet meer dan een afgehouwen tronk van Aäron, een afgehouwen tronk van Levi. Maar uit dien afgehouwen Levi-tronk deed God de Heere een ‘spruitje’ schieten, een nieuwe scheut. Hij deed het op hoop tegen hoop, en door het wonder van zijn reddende genade. Zo is dit wonder-consistorie reeds in het enkele feit van zijn bestaan een restauratie-wonder. Maar van die restauratie is niemand de werkmeester dan Jahwe, de Heere God, alleen. Het is niet de volksgenius, niet de volksmassa, niet de volksélite, niet de volksjeugd, maar het is alleen de HEERE God, die God, die ‘wond'ren’ werkt, aan wien nu deze restauratie is te danken. Een ‘restauratio in integrum’: draagt Jozua geen witte kleding, geen kleed van den gerechtvaardigde, die van zijn zonden, de zonden van Levi, en van Israël, is vrijgesproken?
Doch meer is van dit wonderconsistorie hier te prijzen. Het restauratie-wonder is ook typologisch wonder. Jozua, die zelf een scheutje is uit Levi's afgehouwen tronk, en dus als priester, om zo te zeggen, uit Gods grond gestampt, en ook van boven af verwekt door 's Heeren Geest, hij mag ook type zijn van Christus, die zelf de Grote Spruite is, het Scheutje uit den afgehouwen tronk van David. Die Christus zal een scheutje zijn, niet aan den afgehouwen priester-tronk alleen, doch óók aan den afgehouwen Koningstronk. Hij zal Koning-Priester wezen, priester immers niet naar Aärons, doch naar Melchizedeks wijze. ‘Spruit’ noemt de Heere den Messias (vgl. 6:12); ook Jeremia en Jesaja tekenden Hem onder dezen naam. Dien Spruit-Messias zal de Heere nu doen komen. En dit door 't absolute wonder. Hij zal niet te verklaren zijn uit den volksgenius, noch uit de volksélite, en niet uit vlees en bloed, maar Hij zal verwekt zijn door den Geest Gods zelf, en uit een máágd geboren, zonder den wil des mans. Van dezen Jozua of Jezus mag de Jezus (Jozua) uit 't | |
[pagina 56]
| |
wonder-consistorie van de profetie van Zacharia type zijn; hij mag Hem vertonen in zijn eigen persoon, vertonen als gezalfd door 't wonder van Gods Grote Restauratie, gezonden uit den hemel, niet maar ‘een god’, gezeten in den ‘raad-van-goden’, het goden-consistorie, doch Zoon van God, zelf God, die aan den boezem van den Vader ligt, in 't Consistorium des hemels. En die Messias zal heus geen President-zonder-consistorieleden wezen. O neen; Hij brengt zijn tempel met zich mee. Wat voor een tempel? Een tempel van lévende stenen. Vóór Hem, als zijn ondergeschikten, zullen ‘zitten’ zijn twaalf apostelen. Hij zal zijn Consistorie bondig samenroepen, en het zal wel vast en hecht en zeker zijn. Die geestelijke tempel, die door het Woord gebouwd wordt, en in geloof, zal het einddoel zijn van de huidige restauratie van den stenen tempel. De stenen tempel, dien Ezechiël moest missen, toen hij alleen maar 't Woord had overgehouden, hij kwám terug; maar voor een korten tijd. De Woord-tempel komt zeker daarvoor in de plaats straks, - de Spruite zál hem bouwen. En van dien Geestelijken tempelbouw is nu de stenen tempel uit den tijd van Zerubbabel wonderteken. Zie, daar ligt een steen voor Jozua's voeten. Het is de sluitsteen van den stenen tempel in het Centrum-van-beneden van den ouden dag, weer op zijn plaats gezet in den hechten hoek van 't nieuw-gebouwde Tempelhuis. Maar deze nieuwe hoeksteen staat onder Gods bijzondere bonds-attentie en -bewaring. ‘Zeven’ ogen, d.w.z. de volheid van de ogen Gods, het volle oog van onzen Bondsgod, met zijn Zeven Geesten, zijn vollen Geest, zeven ogen zullen acht geven op dien ènen steen. Die hoeksteen moge eenmaal van de bouwlieden verworpen worden, wederom, hij moge ook minder aanzienlijk zijn dan die andere hoeksteen, dien Salomo eens legde, gelijk trouwens die hele nieuwe stenen tempel niet in schoonheid hálen kan bij 't oud gewrocht van Salomo's verheven kunst. Maar die hoeksteen is toch veilig; hij zal in 't centrum van den Tempel in de Stad van David blijven staan, totdat hij uitgediend heeft. Eerder vermaalt het Beest hem niet tot gruis. En voor de inscriptie, voor 't opschrift, voor het snijwerk, voor de symbolische kunstfiguren zorgt de Heere zelf. Hij zal de Grote Etser wezen voor dezen nieuwen hoeksteen. Hij zal ook dezen tempelsteen graveren; de tekenen zullen erin staan van de Trouw van God, de namen van zijn volk, de symbolen van de hemelse hiërarchie, de contouren van de Vorsten van het Hemels Consistorie: engelen, machten, tronen, patriarchen en profeten. Of wat dan ook, het détail blijft aan den | |
[pagina 57]
| |
Etser overgelaten. Eén ding is zeker, het zal een kunstig bewerkte hoeksteen zijn. En voor den tabernakel, voor welks inscripties en graveersels de Heere zelf gezorgd heeft (Ex. 32:16) opdat het alles wezen zou naar 't op den berg aan Mozes getoond model en voor den tempel van Salomo, welks graveersel eveneens vermeld wordt in 't oud kroniekenboek, zal deze tempel-hoek- en -sluitsteen niet onderdoen. Wel zal hij daarvoor onderdoen vanwege zijn betrekkelijke armoede, zijn simpelen eenvoud; is 't hele nieuwe tempelhuis niet simpeler dan dat van Salomo? Maar slechts op één ding komt het áán: op 't eigendomsmerk van den Verbondsgod. Zijn schrift, zijn inscriptie, zijn Eigenaars-Signet is álles voor een tempelhuis. En zo zal Jozua, als hoeksteenlegger van den tempel, in den geest verenigd met zijn mede-consistorieleden, een schaduwbeeld, een type mogen zijn van den Messias Gods. Die zal zijn Geestelijken Tempel eenmaal bouwen. Stenen spellen dan geen glorie meer naar 't inzicht van het vlees. Maar 't zijn dán geestelijke stenen; hun leven rees hun uit den dood. Ze leven door het wonder. Ze zijn állen priester, állen koning, allen hebben straks hun ámbt. En ze hebben maar één Hoeksteen, van de mensen wel veracht, maar bij God uitverkoren en dierbaar. Die éne Steen - die steen-des-hoeks - zal zijn inscriptie dragen; het zal de Naam zijns Gods zijn. Ja, Hij zal God zelf zijn. Eén met den Naam. Schrift valt in Hem met Schrijver sámen. En al zijn stenen dragen ook hun inscriptie, hun graveersel: de naam van Christus is hun ingegrift; en Etser is de Geest Gods zelf. Zo is het Consistorie van het wonder uit de profetie van Zacharia ook een typologisch wonder. Het vertoont den Tempelbouw van 't Nieuwe Testament. Jozua staat nog vóór dien hoeksteen, die uit het atelier van den Jeruzalemsen steenhouwer afkomstig is. Tussen Hém als steen-legger en kerksteen-bewaarder enerzijds, en den hoeksteen anderzijds is nog een áfstand; deze twee zijn nog niet één; Jozua is maar type, en die steen niet meer dan schaduw. Maar als de Spruit komt, dan zal tussen Hém, den Hoeksteen, en den Kerkbewaarder enerzijds, en zijn tempelstenen anderzijds een levende gemeenschap zijn: het is, zo zegt men dan, de éne Geest, die in Hem als het Hoofd, en in ons als zijn ledematen woont. O, typologisch wonder!
Restauratiewonder, typologisch wonder. En nu nog dit: dit wonderconsistorie is ook garantie-wonder. Zoals Jozua's college in zijn | |
[pagina 58]
| |
existentie zelf reeds bewijs is, dat de Heere zijn eden houdt, zo wordt dit geestelijk consistorie dan ook tot een wonderteken van de Trouw van God, óók in 't bewaren van zijn volk. Garantie-wonder dus. Een gebouw, dat niet verzekerd is, een volk, dat geen garanties heeft, garanties van de sterke Mogendheid, wat maalt men erom, als 't rondom wereldmachten régent? Hier een Cyrus, daar een Darius, elders weer een ander? De ‘kleine staten’ vragen om garantie; vooral dat kleine staatje van armetierige joodjes, die permissie krijgen, let wel, per-missie, een permit, om te reizen, een permit, net zolang als 't duurt, zolang de Hoge Politiek het goedvindt. Wat zal dat tempeltje hier, en wat wil dit Consistorie-tje van toch nog maar amechtige Joden? Stil nu, het wonder-consistorie is óók een garantie-teken. De kerk wordt gegarandeerd. Door de Sterke Mogendheid, de enige die er is, die van den Heere Zebaoth. Hij zal het volk garanties geven, allereerst in 't recht. Hij zal op één dag, d.w.z. in één enkele, afdoende daggebeurtenis, en dag-order, dit volk ontheffen van de schuld. Dat zal de dag van Golgotha eens zijn, de dag van 't ene, absolute, afdoende offer. Jozua, gij zijt nog maar een levietisch priester. Men moet uw tempel binnen, om alle dagen te offeren. Offeren-zonder-eindresultaat. Offeranden zal men brengen, ook in uw fin-de-siècle-tempel, offeranden, die niet meer dan schaduw zijn, die nimmer kunnen verzoenen. Maar de Spruit, dien gij verbeeldt, en dien gij ook vertoont, zal op zijn énen werk-dag met een gans énig offer in eeuwigheid verzoenen, en rechtvaardigen, degenen, die Hij gekend heeft van af de eeuwigheid. En die rechtvaardigmaking betekent garantie-naar-den-‘staat’. Garantie, waar geen wrikken aan is, zelfs niet naar het recht van God. En bij die garantie-naar-den-rechts-staat komt nu ook nog een garantie naar den ‘stand’, den vredestoestand. Als die dag er is, dan zullen ze elkaar nodigen. Het consistorie zal groot zijn, en het zal uit God zijn vrede hebben. Het zal een gemeenschap zijn van heiligen. Een open republiek. Een stad, die dorpsgewijs bewoond wordt, omdat er geen gevaren haar meer dreigen, omdat de Pax Christi vast is. Onder wijnstok en vijgeboom, waar men de vruchten van zijn eigen arbeid ziet, en met behagen overziet, en eet, dáár zal de een den ander noden. Het zal een vrede zijn, aanvankelijk in de gemeente der teruggekeerde ballingen genoten. Een vrede, sterker en hechter in de kerk van 't Nieuwe Testament. Een vrede, eenmaal absoluut en algeheel in het Nieuwe Jeruzalem. Daar zullen de stenen | |
[pagina 59]
| |
niet meer schaduwbeelden zijn. En niet de tuinen meer. En niet de bomen meer. Het zal daar geen inscriptie meer zijn alleen maar in stenen, en geen harp meer onder lommerrijk geboomte. Het zal daar alles lichaam zijn, echte werkelijkheid, álles álles. En de Garantie zal er eeuwig blijken. De afdoende. O, Jezus, Jezus Christus, onze Heer! O hemelconsistorie! O, gouden eeuw! |
|