Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd‘De partij der partijlozen’.Ga naar voetnoot1)En ik ben van Christus......... ‘Over geen andere kerkgemeente zijn we zo uitvoerig ingelicht als over die van Corinthe......In de jonge gemeente waren bijna aanstonds na Paulus' vertrek, verschillende partijen ontstaan. Hij zelf had met grote eenvoud de eerste beginselen van de christelijke boodschap verkondigd, hoofdzakelijk aan de geringe lieden. Nadien had een andere prediker, met name Apollo, aan de meer ontwikkelden een verhevener leer voorgehouden. Weldra stonden beide groepen tegenover elkander. “Ik ben van Paulus; ik ben van Apollos”. Anderen nog voerden den naam van den prins der Apostelen in hun vlag: “Ik ben van Képhas”. Nog anderen stichtten de partij der partijlozen: “Ik ben van Christus” (vs. 12)’. Aldus schetst in korte trekken, niet geheel en al juist, en toch | |
[pagina 47]
| |
zakelijk, een rooms auteurGa naar voetnoot2) den toestand in de kerk van Corinthe. Er ligt een verscholen ironie, die niet eens ertoe komt, met zichzelf te pronken, in die benamnig: ‘de partij der partijlozen’. Het is deels radicale paradoxie, die hier het woord neemt, om het wóórd meteen weer vaarwel te zeggen, het woord ‘partij’ weer aanstonds opheffende door het neven-woord, het koppelwoord, het om wederkerige correctie roepende woord: ‘niet-partij’. Zulk een machteloosverklaring van alle mensenwoord, pleegt in mystieke sekten van christendom en boeddhisme de paradoxie tot den stijl der stijllozen te maken. Sommige Corinthiërs zagen zó de dingen óók. Zeker sommige waren er wel onder die het later zó hebben beredeneerd. Want de geest des mensen is arglistig: hij bepaalt vaak eerst wat hij wil, waar hij verkiest uit te komen, en zoekt dan naar argumenten. Zo heeft de partij van Mussert reeds in den aanvang van haar optreden van zichzelf verklaard: wij zijn wel een partij (want in de Kamers kunnen we anders nog geen plaats vinden en op de kiezerslijst ook niet), maar we zijn in feite de partij-lozen: ‘heel de kerk, en heel het volk, de totale religie, de generale dynamiek’, die krachten werken in ons. Maar achteraf kon men dat met behulp van mystieke redeneringen naar den geest van Alfred Rosenberg goed praten. Welnu, ook Corinthe laboreerde aan de kwaal der mystiek - het vermogen tot goddelijk kennen zonder middel, en dus zonder woord en zonder Woord - en kon dus argumenten genoeg vinden uit het mystieke arsenaal, om te betogen, dat zó de speciale gratie Gods was. De gemene gratie - niet zaligmakend - was dan de gratie, die in woorden kon spreken en in woorden kon geduid worden. Maar de (aller)particulier(st)e zaligende genade, dát was die, welke aan alle mensenwoord in principe ontzegde de mogelijkheid om het ware, het essentiële, het werkelijke, het hemelse te zeggen. Het eigenlijke is onzegbaar. En gelijk alle platte mensen de gaven der gemene gratie altijd weer ten onder houden, en geheel bezoedelen, zó plonsden de stakkers der gemene gratie van het armzalige woord-verkeer al dieper in den poel van mensen-woorden en mensen-distincties onder. Doch de uitverkorenen der particuliere woord-loze genade, die wisten van het woord hoe langer hoe minder, die kwamen het steeds verder te boven. Ze grepen de al-eenheid in datgene wat boven de tegenstellingen uit ligt. Waren zij ‘naar de uitwendige zijde’ een partij? 't Mag | |
[pagina 48]
| |
zijn, het wezen ‘verschijnt’ nu eenmaal slechts met verlies: alle ‘verschijning’ is slechts ‘ontlediging’ en ‘vernedering’ van het ‘wezen’. Maar naar hun ‘wezen’, ‘naar de inwendige zijde’ waren zij toch eigenlijk de verkorenen der ‘partij-loosheid’. Het spreken in woorden, het participeren aan het gesprek van mensen, die in contrasten denken, is hier beneden wel niet geheel te ontgaan, want niet voor allen is de particuliere genade van het ontheven-zijn aan het niveau, waarop men woorden spreekt, woorden spuit, woorden ruilt, in contrasten denkt. Doch het verkeer met God, het zijn in verrukking, het komen in de extase, dat is toch eigenlijk het ware. En dáárbij heeft het contrasten-stellende woord niets meer te doen. In die sfeer heeft men het leven. Daar heeft men het Werkelijke, het woord-loze Grote Geheim. Dat is het schema van alle mystiek. Het formele. En dan zal de één zeggen: daar waar dat Grote Geheim is, daar is ‘Boeddha’. En de ander: daar is ‘de absolute Idee’. En de derde: daar is ‘Christus’. En zo zullen er in Corinthe ongetwijfeld christenen geweest zijn, die hun predikaat van ‘partij-van-niet-partij’ hebben aannemelijk of ook niet-aannemelijk, maar aristocratisch-verheven hebben gemaakt door een verwijzing naar deze mystieke rede-schema's.
Toch was niet bij allen in Corinthe de geboortegeschiedenis van de ‘partij-der-niet-partij’ bepaald door de mystiek. Er waren er ook die ‘Christus’ als ‘een’ leraar zagen. Iets ouder dan Apollos was die Paulus. En iets ouder dan die Paulus was die Christus. En men moet altijd tot de oudste bronnen teruggaan. Daar is het jonge bruisende élan. Daar is de krachtige stroom. Daar is de Beweging, áls Bewéging ontstaan. Later komen er mensen-kanalen. Plat, vlak, effen, geborneerd, gereglementeerd. Dat zijn partijen met programma's, dat zijn groepen met confessies, dat zijn soldaten met een uniform, dat zijn colonnes met beginselverklaringen. O wee, daar zijn de partijen, die helemaal partij zijn. Ze hebben allemaal hun distinctieven. Zo bracht die Paulus een specialisering van de boodschap van den Leider Christus, hij kneep, en kneedde, en maakte daar een paulinisch mengsel van. En zo ook volgde die Apollos weer een anderen stijl, hij legde ook andere accenten, opende geheel eigen perspectieven, trok interessante, maar toch divergerende lijnen en betekende dus ook een soort van verbijzondering van de Fontein | |
[pagina 49]
| |
van Christus in een kanaal-van-Apollos. En dat was het nu! Dat was nu het ongeluk. De B (Beweging, dynamisch) bij ‘Christus’, het oer-type, de P (Partij, statisch) bij ‘Paulus’ of ‘Apollos’, den epigoon. De Bron bij ‘Christus’, het kanaal bij ‘Paulus’ of ‘Apollos’. De Daad bij Christus, het partijprogram bij ‘Paulus’ of ‘Apollos’. En men moest niet zo dis-tribueren of at-tribueren. Men moest niet eeuwig kiezen of delen. Men moest niet altijd met het duivels schema van òf-òf opereren. De Liefde spreekt in het én-én-schema. Paulus ligt in het óf-óf-schema. Ik of hij? Maar Christus kondigt het én-én-schema af. Hij is de Bron vóór de splitsing der rivieren. We moeten naar de Bron terug, lieve mensen. Noemt gij u naar Apollos of naar Paulus? Gij zijt dus van een partij? Maar wij onderscheiden ons van u. Wij worden de partij der partijlozen!
Toen láchte de duivel in Corinthe. De mystiek had hem geholpen. En die Bronnen-mensen hadden niet minder geholpen. De mystiek had gezegd: Christus? Wel, die is zó verheven, dat Hij boven alle horizontale vlakken ligt. Op de horizontale vlakken praten de mensen in contrasten. Hij, Christus, staat daar boven. Hij ligt buiten het bereik van al dat woord-gerammel, en staat er bóven. Conclusie: Christus staat er buiten. En de andere groep had gezegd: Christus? Wel, die is zó verheven, dat Hij alleen maar aan het begin van de horizontale vlakken staat. Aan het begin van de horizontale stromen en kanalen. Hij is de Bron. Hij is niet die vervelende lange historische lijn, doch Hij is het schitterende, originele, oer-krachtige begin-punt. Terug naar de Bron! Blijf daar staan. Want die kanalen en die lange zich al maar splitsende rivieren, Christus gaat er niet meer mee, Hij staat er vóór. Hij staat ze dus niet vóór. Hij blijft de oerkracht van het begin, niet de verzwakking van 't vervolg. Conclusie: Christus staat er buiten.
Toen lachte de duivel. Tweemaal-in-énen. Want Christus stond er nu buiten. Hij - de duivel - had met het én-én-schema de hele kerk schaakmat gezet. Hij had Christus in de lucht gestoken (groep I). Hij had Hem ook naar het begin van den mensenweg teruggedrongen (groep II). En nu was Hij schadeloos. Hij stond nu overal buiten. Buiten de partijen. Buiten hun programma's. Buiten hun begin- | |
[pagina 50]
| |
selen. Buiten het leven van den dag. Buiten de markt. En buiten het Zeemanshuis van de haven van Corinthe. En buiten den Areopagus. Hij stond in alle ere overal buiten. Hij was de Koning der partijlozen. Der keus-lozen. Der wil-lozen. Der woord-lozen. Der destinctie-lozen. Der distinctief-lozen ook. En wat een klinkende leuzen. Boven de aarde-stromen! (groep I). Vóór de aarde-stromen! (groep II). Boven de historische bronnen! (groep I). Alleen maar een bron! (groep II). Alzo is de Christus. Is 't niet vroom? ‘Men moet boven alle historische bronnen uitgaan naar den a-historischen Christus!’ En ‘ont-heven zijn aan de aardse ruzies’! En ‘zijn verheven momenten bewaren voor den zondag!’ Want in de week en in de politiek en zo hebben we met contrastjes te doen van niet-hemelse inventie. Is dat niet vroom? En wederom: is 't niet vroom? ‘Terug naar de Bron’. Het dynamische oer-begin, het is de reine vorm van ons bezit! Ja, ja, 't klinkt vroom. Maar 't is het tegendeel van vroom. Want de eerste groep vergeet, dat Christus tot onze ‘horizontale vlakken’ is ingegaan, onder ons gewoond heeft, en in onze horizontaal gelegen akkers zaad gestrooid heeft, dat daar vruchten dragen moet, dertig-, zestig-, ja honderdvoud. Welk zaad? Het zaad der wedergeboorte. En wat is dat dan? Het is het Woord van God. En de tweede groep vergeet, dat een bron altijd alleen maar dán bron is, indien er een stroom uit voortkomt, die over de horizontale vlakken loopt, zich daar een bedding graaft en de akkers voedt, de akkers, waarin dat zaad op wasdom ligt te wachten. Terug naar de bron - dat is een mooie spreuk, als ‘bron’ betekent ‘norm’. De norm nu is het Woord. Dat is ook tevens kracht, een zaad van wedergeboorte. Het is dynamisch genoeg, want het is een kracht Gods tot zaligheid, doch dit dan juist in zijn normatief zijn. Maar in Corinthe speelt men ‘kracht’ tegen ‘norm’ uit. En ‘bron’ tegen ‘stroom’. En zó wordt de spreuk: ‘terug naar de bron’ bepaald goddeloos. Hoe zou de rivierbewoner kunnen leven als de bron alleen maar ‘bron’ mocht wezen, stroom-loze bron? Wie de lange lijn der rivier uitvlakt, om alleen het plekje van de ‘bron’ te aanbidden, die houdt geen rivier meer over. En ook geen heuse bron. Het én-én-schema (rivier én bron) heeft dus slechts mogelijkheid | |
[pagina 51]
| |
van rechte toepassing als er een óf-óf-schema is (naar de norm of niet naar de norm, naar den aard of niet naar den aard). Nu wordt ons de partij der partijlozen een goddeloze partij. Zij is onbarmhartig tegen de mensen. Want zij kent geen God, die oerbarmhartig is tegen de mensen. Zij kent den God der vleeswording niet.
Een ‘ongeestelijke’ meditatie? Mens, gij weet niet wat gij zegt. 't Is helemaal geen meditatie ‘bij de bron’ of ‘boven de wolken’. Het is de oproep om u los te maken van den waan der Nederlandse Volksbeweging, de partij der partijlozen, die de antithese niet meer kennen wil. Alsmede om u vrij te maken in de kerk van alle eenheidsleuzen, die de stromen, die er zijn, wil uitspelen tegen de van gezag-stellende-norm-dyna-miek ontblote gefantaseerde Christus-bron. Laat álle stromen slechts vrolijk zingen. Zingen naar de norm, die grote kracht van God: Dewelke is zijn Woord! Zijn levend en vrucht-dragend zaad-Woord. |
|