Schriftoverdenkingen. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling II)
(1959)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Gespaard - maar niet uit gemene gratie.Ga naar voetnoot1)Want de maat van de ongerechtigheid der Amorieten is tot hiertoe nog niet volGa naar voetnoot2). In het jaar 1732 gaf Pierre Husson de preek uit, die de Haagse predikant Jacques Saurin - lievelingsthema van Van Oosterzee - had nagelaten over den tekst, dien we hierboven afdrukten. De preek viel al dadelijk met de deur in huis: Zij opende met het woord uit Prediker 8:11: omdat niet haastig het oordeel over de boze daad komt, daarom is het hart des mensen in hem vol om kwaad te doen. En als de redenaar tot zijn eigenlijke thema komt, is dit zijn korte program-aankondiging: je me propose aujourd'hui, mes Frères, de travailler à dissiper les sombres nuages, que votre sécurité répond sur les vûes d'un Dieu, qui attend le Pécheur...... Enige eeuwen later zou de hoogleraar Greijdanus de vraag stellen, of ten overstaan van een dergelijk schriftwoord het blijven-voortbestaan van mensen en volken nog wel als (algemene) genade te betitelen was, en zou in Amerika de predikant Ds. H. Hoeksema, door een gemene-gratie-theologie uit zijn ambt ontzet, openlijk zijn blijdschap daarover uitspreken.
Inderdaad, de wijze, waarop in het boek Genesis het voortbestaan der Amorieten door den sprekenden God zelf van de hoogte van zijn raadsplan uit belicht wordt, geeft ons alles te denken. Ook in onzen eigen tijd. We hebben weer lucht gekregen; de vijand is verslagen, de weg ligt weer open, de natie herrijst. We zijn er nog. Maar - is dat genáde? Of is ons blijven voortbestaan als natie misschien middel tot voltrekking aan die natie van het raadsbesluit tot algeheel verderf? Noem die vraag niet wreed, en haar adres - het kerkelijke - niet verkeerd. Amorieten wonen niet zo heel ver van de kerk af. Was het niet tot de kerk, dat de profeet Ezechiël de harde woorden sprak (16:3): ‘uw vader was een Amoriet?’ De Amorieten behoren tot die groepen, die ‘aan het Kanaänietische leven zijn signatuur hebben gegeven’ (Noordtzij, A., s.v.), nauw verwant waren met de Hebreën, Sihon en Og behoren een Amorietisch rijk toe, Amrafel volgens sommigen ook, en ‘in het Westjordaanse vormen zij de over- | |
[pagina 12]
| |
heersende bevolking, wanneer Israël onder Jozua binnentrekt’ (dezelfde). De Amorieten hebben dan ook op Israël hun fatale stempel in menig opzicht gesteld. ‘Wij hebben Abraham tot een vader’, pocht het vlees. ‘Uw vader was een Amoriet’, zo snijdt de stem van den Geest. Neen, neen, schuif het lastige thema niet van u af, onder opmerking, dat gij geen Amoriet, doch een verbondskind zijt. Weet ge niet, dat juist bij de treffende akte der verbondssluiting met Abraham God de Heere dien Amoriet ter sprake heeft gebracht? Immers in Genesis 15: het hoofdstuk van die theofanie, waarin de Verbondsgod Abraham verscheen in het droomgezicht van een brandende fakkel, die tussen de stukken van de geslachte offerdieren doortrok - symbool der aanvaarding van den bondsplicht door God zelf? In die ure sprak God tot Abraham: gij zult wel de vader der gelovigen worden, gij zult wel in den bondskring de vaderplaats mogen innemen en wel heb Ik aan uw kinderen dit mooie land, thans door de Amorieten bewoond, tot een erfenis gegeven. Maar gij moet nu niet zeggen: mijn kinderen hebben de belofte, de schenking-in-belofte, van het Amorietenland, van Kanaän; derhalve zal ik hen ‘houden voor’ kinderen, die reeds het land Kanaän in concreet, in actueel bezit HEBBEN gekregen. Neen, neen, Abraham. Schenking-in-belofte is wel meer dan een aanbod; veel en veel meer. Maar, ze is toch ook heel iets anders dan mededeling-in-de-werkelijkheid-der-existentie. Beschouw uw kinderen als rechthebbers op die belofte; behandel, bejegen hen ook als zodanig. Maar houd ze niet voor zulken, aan wie het land reeds in handen IS gevallen, want - dat zal nog enkele eeuwen duren. De Amoriet wordt nog niet dadelijk uit de bezitting verdreven. Zijn zondemaat is nog niet vol. Hij mag nog ploegen en eggen en zaaien en oogsten hier. Mijn zon zal nog op zijn akkers schijnen, Mijn regen er nog op vallen. Hij zal zelfs uw kinderen, als ze straks onder Jozua eindelijk dit land in actueel bezit krijgen, veelszins tot zonde verleiden, hen verontreinigen en doen struikelen, en Ik zal zelfs eenmaal hun hoogmoed breken, door hun toe te roepen: uw vader, dat was niet die Abraham, wiens geloof gij verlaten hebt, maar dat was die Amoriet, wiens afgoderij u tot bondsbreuk verleidde. Ja, Ik zal mijn Zoon eenmaal zenden, dien Ik door den Geest den mond zal openpersen tot dit allerhardste woord: gij zijt uit den vader, den Amoriet? Ja, maar daarmee dan ook uit den vader den duivel (Joh. 8). Het is ons nuttig, aan deze woorden te gedenken. De natie is er | |
[pagina 13]
| |
nog. Maar bestaan is nog geen leven. Voortbestaan is substraat zowel voor de voltrekking van Gods besluit der verkiezing, alsóók voor de ten-uitvoer-legging van zijn decreet van verwerping. Dat weet de Amoriet niet. Hij kent niet de ‘schauerliche, unheimliche’Ga naar voetnoot3), de huiveringwekkende betekenis van dit woord, dat immers tot Abraham gezegd werd, en dat Calvijn deed spreken van een horribel besluit. Maar wij zijn Abrahams nageslacht, wij, aan wie de openbaring doorgegeven is. Wij weten dat dus wél. Wij hebben geen recht, het weg-te-werken onder een schematische hantering van den gemene-gratie-term. Want genáde is het ‘bestaan’ niet. Oordeel evenmin. Het is slechts substraat voor die beide. Van welk van die beide het dit is, dat zal de dag openbaren, als het door vuur ontdekt is. Er ligt een horribel besluit over ‘herrijzend Nederland’. Amorieten en humanistische Nederlanders als volksgenoten liggen tenslotte in hetzelfde vlak. Slechts Gods bondgenoten liggen in een ander. Die bondgenoten hebben de belofte van een eeuwig Kanaän. Maar eerst door vele beproevingen heen kunnen zij daar binnengaan. En vóór het zover is, zal de profetenstem nog menigmaal hun tegendreunen: uw vader was een Amoriet, een N.S.B.-er, een communist, een personalist, een pantheïst, een humanist, een totalitaire-staatsmaniak, een verbroederingsnivellist, een autark, een heiden-in-het-diepst-van-zijn-gedachten. Die heidenen zwermen vandaag om ons heen. Christendom en humanisme willen zij verbinden. Antithese en synthese willen zij gelijkschakelen. Zij zullen van Abrahams zaad nog velen veleiden, en veel Kamerzetels hun ontnomen. Het zal zolang duren tot hun maat vol is. En ook - de maat van al wie op hen vertrouwt. Ze komen in één familiegraf: uw vader was een Amoriet en ieder wordt tot zijn vaderen verzameld. Daarom, Israël, vertrouw gij op den Heere. Hij is hun hulp en hun schild. Houd gij het verbond hoog. En, waar eeuwig Kanaän u geschonken is in de belofte, geloof daar, en bekeer u, opdat de schenking in belofte te zijner tijd plaats make voor het aanvaarden van het erfgoed metterdaad. Speculeer niet over het bestaan als over gratie, doch geloof-en-leef, en blijf bij de geopenbaarde toezegging. |
|