Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdGod, Die de doden opwekt.Ga naar voetnoot1)Ja, wij hadden al zelfs in ons zelven het vonnis des doods, opdat wij niet op onszelf vertrouwen zouden, maar op God, die de doden verwekt. Genade leert de taal der liefde, en liefde spreekt niet het woord der overtolligheid. Met overbodigheden komt slechts de hoererij: vele geschenken, maar niet het éne offer; vele woorden, maar niet het éne voor God gesproken ja-woord; vele strelende namen, maar geen door-dringende kennis van het wezen van den ander in de verhouding. Maar liefde zegt niet veel; doch wát zij spreekt is zwaar geladen. Eén offer; en dan desnoods géén geschenken; het grote woord en mogelijk verder de stilte voor een tijd; en geen enkele lieve naam of hij is vrucht van worsteling der voorafgaande gedachten, en op haar som het amen. Nu heeft Paulus lief; ook heeft hij christelijk lief. Omdat hij liefheeft, kan hij God, zijn hemelsen Vader, niet den erenaam geven, dat Hij ‘de doden levend-maakt’ of daar moet | |
[pagina 473]
| |
in dat woord een opzettelijke betekenis liggen, een gedachte, die hij strijdend veroverd heeft. En omdat hij christelijk liefheeft, daarom kan dit woord niet gesproken zijn buiten het geloof in den Christus Gods.
Paulus heeft lief. Hij heeft Gód lief. De titel: Doden-verwekker, dien hij hier aan dien God geeft, is dus uit zijn binnenste gedachten geboren. Ik kan dat niet bewijzen, maar ik geloof het, omdat het uitvloeisel is van mijn Schriftbeschouwing, van mijn eerbied voor God. die aan Paulus geeft het geschenk van de theopneustie. Dus geloof ik niet, dat hier in dezen naam voor God, een overtollig sieraad staat. Neen, Paulus heeft dat zó ondervonden. En de H. Geest, die hem inspireert, sluit zich daarbij aan. Paulus was in doodsgevaar, meer dan eens. Hij was in onmiddellijk doodsgevaar. Het scheen soms onvermijdelijk, dat hij zó dadelijk uit zijn werk zou moeten. Zo naar het schavot. En dan lág daar dat wérk. Dan lag daar ook het bevelschrift, dat hem in de straat, genaamd de Rechte, ginds in Damascus, van Jezus Christus uitgereikt was, aan snippers. Zóveel werk moeten doen en niet klaar komen, en dan midden in het onvoltooide werk ineens eruit geworpen worden door God, die beulszwaarden wet, is 't niet verschrikkelijk? Ach, het stelt de roeping disputabel. zo men niet heeft geloofd. Het brengt het raadsel voor de knechten, die niet-Jona zijn, die niet weglopen uit het werk. Dit is dat raadsel: dat God u opdracht geeft - en u verhindert, ze te volvoeren. Het is het raadsel van Mozes: hij is daar juist geroepen om Farao het ultimatum te stellen en hij moet er naar toe, tegen wil en dank en hij is pas op weg, of hij wordt in de herberg doodziek, en dat heeft God gedaan. Het is het raadsel van Hiskia: God vrezen, het messiaanse besef wakker roepen, nog geen zoon hebben, en dan kinderloos ziek worden en moeten sterven; zodat de messiaanse lijn schijnt afgebroken bij zijn onwaardigheid: Heere, wat heeft die man gedaan, dat Gij zo tegen hem zijt? Het is het raadsel van Paulus: wie belet hem daar: Satan of de Heere? Ja, Paulus kon zo dadelijk sterven, menselijkerwijs gesproken. Zal het Woord dan gebonden zijn, het werk verlaten, de wereld niet voor Christus veroverd? Neen: want: God is machtig de doden op te wekken. Verzwak dat woord nu niet. Zeg niet: dat Paulus wel gedacht | |
[pagina 474]
| |
zal hebben: God kan wel doden opwekken, dús kan Hij wel de beulen doodslaan, de geselwonden uit mijn rug doen verdwijnen, want dát komt in het vervolg ter sprake. Neen, neen, het is geen ijdel versiersel: God kan de doden opwekken. Dat is: Paulus heeft zich het geloof zo moeilijk mogelijk gemaakt. Als hij nu vandaag eens het hoofd op het blok leggen moet, en daar is geen plaatsvervanger op het terrein, waarvan hij gelooft (dat is: zeker weet), dat God het bewerken wil - wat dan? Wel, als God Paulus nodig heeft, dan kan Hij hem wel uit de doden opwekken. Dan kan hij de plek, waar hij valt, wel maken tot een opstandingsterrein. In ieder geval - het werk zál doorgaan. Hier zien wij Paulus als echten zoon van Abraham. Neen, zijn christen-worden heeft van den farizeër het jood-zijn niet afgenomen, doch vervuld. Want óók Abraham heeft in dát geloof gestaan. Izak verkrijgt hij uit den schoot des doods, der levenloosheid, en toen hij hem offeren moest op Moria, en toen God heel de toekomst van een volk en van de wereld ophing aan de snede van een offermes, toen heeft ook Abraham zich gesterkt in God, die de doden opwekken kan. Die Izak uit den dood deed geboren worden, kon hem ook uit den dood halen, voor de tweede maal, zo overlegde Abraham. En dat wordt wel bijna altijd vergeten door ons, als wij het verhaal vertellen, maar het is toch maar zo. Abraham is gevlucht tot den God van de grootste, neen, van de goddelijke mogelijkheden. (Rom. 4, Hebr. 11.) Daardoor werd hij vader der gelovigen. Vader. Hij zou geen vader zijn zonder geloof. maar ook niet zonder zijn kinderen. Laat Abraham nu in den hemel danken: Christus heeft op den weg naar Damascus een kind van Abraham staande gehouden, en den vleselijken Jood in hem gebroken en zie, het geloof van Abraham is in dien neergeworpen man te Damascus teruggebracht tot het zuivere Abrahams-begrip en Abraham heeft zijn kind als vader gewonnen. Want Paulus staat in het geloof van Abraham: God, die de doden opwekt, is zijn God, halleluja.
Maar nu valt het ons op, dat Paulus hier schijnbaar blijft staan bij het Jodendom. Dát kan iedere Jood hem immers na-zeggen? Ja, nog sterker: duizenden Joden zéggen het hem vóór, zeggen hetzelfde met hem mee. We bezitten nú nog den tekst van een officieel formuliergebed, dat de Joden kenden. Het heeft 18 beden. | |
[pagina 475]
| |
En de tweede luidt: ‘Gij zijt almachtig Heer in eeuwigheid. Gij, die doden levend maakt. Gij zijt machtig te helpen, Gij die levenden uit genade in het leven houdt en doden levend maakt’. En in de lofzegging aan het eind van dit gebed klinkt dezelfde taal. Wat onderscheidt Paulus van den Jood, wat van den farizeeër, wat van Gamaliël? Ze bidden hetzelfde... Stil, Paulus heeft lief, maar hij heeft christelijk lief. Hij heeft God lief, maar in Jezus Christus. Hij heeft aan Jezus Christus gezien, dat God doden opwekt; hij heeft dien Opgewekten Dode gezien op zijn pad naar Damascus; hij heeft proefondervindelijk ervaren, dat God den doden Zoon opwekte, en dat de Nazarener was het tegenbeeld van Izak, degene in wien Izak waarlijk uit de doden opstond. Dat Jezus Christus is geofferd op meer dan Moria, en, - ten leven is verwekt door God. En Paulus' ogen werden er blind van en zijn knieën knikten en zijn hart, stond dat niet stil? Paulus heeft gezien, dat Christus hem levendmaakte, en dat God als hij Paulus nog eens levend maken wil, het doen zal om Christus' naam te verbre den en het wonder van den Paashof zijn uitwerking te geven in een of ander stadje van Joden of Grieken, midden op de markt. En zo wordt hij Abrahams beste kind, omdat hij Christus' meest overgegeven knecht is. En dit geloof plant het christendom in op Israëls diepsten wortel, en rechtvaardigt Jezus Christus, omdat zijn Geest zó machtig is, dat hij het wonder van Moria repeteren kan in een tentenmaker, die daar zweet in een stadje, die niets buitengewoons doet, die verdwijnt in de massa, doch die door Jezus Christus regelrecht aan Moria is verbonden. En zalig is hij, die niet geërgerd wordt aan een Evangelie, dat hem zegt: gij kunt met minder niet toe. Abrahams plechtigheid kunt gij wel missen. Paulus. die tenten maakt, is niet zo plechtig als Abraham, die een berg bestijgt in grote stilte. Maar op het geloof van Abraham komt het aan, ook voor u. |
|