Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd‘Coetus et Congregatio’.Ga naar voetnoot1) (Pasen)Wij vieren Pasen. Hoe zal dat ons zijn? Zullen we weer ons naar het kerkhof ‘in den geest’ begeven, om daar te repeteren, dat wij een troostgrond hebben tegen - wormen? Of zullen wij dezen keer - want Pasen is toch wel wat rijker dan een troostwoord over tijdelijken dood - eens Pasen zien in zijn betekenis voor de KERK?
Wat ik bedoel, zou vast te knopen zijn aan het bekende woord uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis, dat de kerk is een ‘coetus’ en een ‘congregatio’ (artikel 27). Dit zijn twee gróte woorden. Het grootste echter is, dat zij zo vredig naast elkaar staan, en dat het ene samengaat met 't ander; dat het éne niet is zonder het ander. Want dát is vrucht van Pásen, gelijk wij willen zien.
Een coetus is een samenkomst. Het woord betekent, dat mensen, uit eigen kracht, en aandrift, naar elkaar gaan. De eigen daad dier mensen is hier dus aanwezig. Maar congregatio wil zeggen: een groep van saamgebrachten. Congregeren - in 't Latijn - wil zeggen, volgens den Thes. Ling. Lat. (IV, 1906/9) levende wezens door een dwingende kracht in een kudde, een troep, samenbrengen. Het woord congregatie betekent dan, alweer volgens ditzelfde woordenboek, in dit geval: de som dergenen, die aldus zijn saamgebrácht. Hier is dus niet de actieve daad der samenkomers, maar hun passief verkeren onder | |
[pagina 380]
| |
de kracht van een sterke hand, die ze samen, althans bij elkander heeft gebracht.
De woorden ‘coetus’, ‘congregatie’, hebben feitelijk - men voelt dat zó - een meer dan ‘kerkelijke’ betekenis. Ze hebben betekenis voor het wéreldleven. Het ‘kosmisch’ leven, in het grootverband der dingen. En het vraagstuk, of een congregatie tevens coetus wezen kan, plaatst ons direct in de grondproblemen over van schepping, en van paradijs, van zonde en verlossing, van eersten en van tweeden Adam, van dood en leven, Pasen. Laat ons dit zien.
Het vraagstuk wordt op Pasen spannend, want het laatste woord, dat Christus sprak, volgens Mattheus, in zijn publieke leer-verkondiging, stelde er twee: a) een ‘coetus’, die óók ‘congregatie’ is: ‘dezen zullen gaan in het eeuwige leven’; b) een congregatie, die geen coetus worden kan: ‘dezen zullen gaan in de eeuwige pijn’ (Matth. 25:46). Hier staat de scheidsmuur: Dood en Leven. Zonde en Gerechtigheid. Zonde, wij noemden daar het woord. Wat wil en doet de zonde? De zonde wil vrijheid, maar is beróving van vrijheid. Zij wil haar bedrijver losrukken uit de door God opgelegde kosmische verbanden (waardoor de mens, en ook de engel, als persoonlijke schepselen, passief werden gecongregeerd, een ‘congregatie’ werden, een gemeenschap, die door een kracht van buiten af, door Gods kracht, die eenheid zich zag opgelegd), en zij, de zonde, wil haar bedrijver nu overzetten in ándere verbanden, die hij zelf zich ‘uit zijn hart’ gedácht heeft, hetzij dan origineel (de duivel), hetzij dan als verleide (de mens). In die andere verbanden, en associaties - zo zijn ze althans bedóéld - wil de zonde dan naar eigen principe een ‘coetus’ scheppen. Coetus is een eenheid, niet door dwang, of kracht, van buiten af, maar door vrije aandrift, door vrije samenkomst, ontstaan. Nu was voor den mens, noch voor den engel, oorspronkelijk, dit dilemma tussen ‘congregatie’ en ‘coetus’ aanwezig, laat staan pijnlijk. Want het is waar, dat in de schepping alle levens-verbanden congregaties scheppen - omdat in alles God de souvereine | |
[pagina 381]
| |
is - maar God heeft zowel den engel als den mens een wil ingeschapen, die zich met zijn werk verenigde, die er behagen in vond, die eeuwig ‘ja’ kon zeggen op wat Hij als vrucht van zijn behagen had gestéld. Zo wordt élke congregatie in de oorspronkelijke zondeloze wereld vanzelf tot een coetus; elke kudde, die vergaderd wórdt, vergadert zich ook zelf. In de congregatie is Gód ‘vrij’, in den coetus het schepsel, voorzover het persoonlijk is: mens, en engel, ze zijn daarin op húnne wijze ‘vrij’. Hier is de aanvang van den hemel. Maar toen de zonde kwam, was onder meer dit haar verderf: dat zij ging scheiden, wat God verbonden had. Zij wilde een ‘coetus’ scheppen, die géén congregatie was, althans geen congregatie, krachtens wil, en in de klem van Gód. Zo begon het in de engelenwereld: een deel kwam samen (coetus) onder eigen heer, met eigen keus, en leus. Die tot dat deel (fragment!) behoorden, zij waren los-gemaakt van God, straks tégen Hem gesteld. Toen kwam de eerste straf van God: de coetus, die geen congregatie bij de gratie Gods wou zijn, wordt straks ontbonden. De samenscholing van de kwade engelen wordt in de gevangenis gezet: nu is zij tóch een congregatie. Van wien? Van Satan, als een opperhoofd in vrijheid? Welneen, ook hij is immers gebonden, gevangen? Er is een congregatie wéér van Gód; zijn Groot Geweld houdt al die coetusgangers der eigenwilligheid nóg ten onder, bindt ze. Maar wijl de binding nú voor hen een anti-thetisch geweld geworden is, en dat anti-thetische er is krachtens den eigen wil van deze kwade coetus-gangers, daarom wordt deze congregatie Gods nooit meer een coetus Gods. De kracht, die bindt, ontmoet in den gebondene, in Gods gevangene, geen affiniteit van binnen, die ‘ja’ tot God zegt. Zo wordt de passiviteit tot dwáng. Zij kan niet actief zich in een coetus omzetten. En wijl zij van het leven afgesneden is, daarom wordt ze nimmer receptief bij God. Dát is de hel. Congregatie door dwang, die geen coetus worden kan, noch bij God, noch bij de gecongregeerden zelf, en waarbij de receptiviteit om nieuw leven te baren (al was het maar corrigerend leven) uit God, ten enenmale ontbreekt. Maar dit was slechts de eerste fase. Er kwam een tweede: ook de mens viel in de zonde. Dat hij het deed, was weer gelijk verval. Die mens was, bij zijn schepping, door den souvereinen God gecongregeerd tot ál het ge- | |
[pagina 382]
| |
schapene. Tot bloemen, dieren, sterren, engelen. Maar de breedkosmische congregatie, waarin de mens was opgenomen, passief, wérd weder tot een coetus. De engelen groeten Adam, de dieren doen het, de sterren zegenen dit gezalfde hoofd. Hij zijnerzijds doet desgelijks. Hij geeft den dieren namen, hij groet zijn vrouw, zij hem, hij kust de bloemen, en reikt den engelen de hand. Totdat die congregatie Gods, welke niet meer coetus worden kon, de hel, haar immer-verwenste ‘hoofd’ op hem afzond. En hem verleidde tot een coetus met de slang los van het Woord, het Woord van Hem, die mensen en slangen en engelen had gecongregeerd tot al hun lùst. En van een coetus met de slang kwam het tot een coetus met den duivel. En van een coetus in de fantasie, kwam het tot een coetus in begeerte, en in daad. En telkens was die coetus lós ván, en tégen, het gebod der Kosmische Congregatie, gelijk het afgekondigd was door God. Toen was zijn lot bezegeld, zegt de Schrift; hij moest den dood sterven. Hij werd juridisch verwezen tot ‘het vuur’, tot de gevangenschap. Maar kon niet afzonderlijk voor zich alleen een gevangenis begeren. De kosmische verbanden mogen door hém verbroken worden, - Gód handhaaft ze. Daarom wordt hij verwezen tot ‘het vuur, dat den duivel en diens engelen bereid is.’ Want - zó was zijn keus; zó was voorál Gods wereldorde. Die zelfde mens, die eens in het paradijs in huwelijks-, en in rijksverband, een ‘coetus’ én een ‘congregatie’ had gevormd, wérd nu voortaan alleen maar meer gecongregeerd. Maar dan met Satan, dat is, met wie hem tegenstaat. Er kan geen coetus ooit uit groeien dus. Ook hij is dood in zonden en misdaden. Voorts is hij ook al dor geworden, als de duivel, dor, dat is te zeggen: niet langer is hij receptief bij God. Hij is gecongregeerd tot ‘vuur’; dat is te zeggen: er is verstoring. De congregatie wordt om al die redenen geen coetus in der eeuwigheid; de chaos wordt geen kosmos, de hellevloer geen paradijs, hun ‘wereld’ wordt geen ‘kerk’. Want die is congregatie maar dan tevens coetus. Nu wordt het Paasfeest kerkfeest. Want toen de Christus op den Goeden Vrijdag nedervoer ter helle, toen werd Hij met geweld gecongregeerd tot ‘den duivel en zijn engelen’. Hij droeg de straf, die in de coetusloze congregatie ligt besloten. Hij had dien duivel nooit begeerd, werd toch gerekend tot hetgeen verloren is. Hij werd geëxcommuniceerd, en dat door Israël, dat tot dien eigen dag toe kérk-volk was: de coetus, die ook con- | |
[pagina 383]
| |
gregatie was. Hij werd verstoten door den coetus van de kerk, de engelen, en tot de hel gecongregeerd. Maar riep in dat benauwde uur tot God. En zuchtte met de coetus-gangers mee: psalm 22. De liederen hammaäloth, dat is te zeggen, de Coetus-liederen, die Hij gezongen had in de paaszaal, ze waren nog in zijn gedachten. En Hij riep tot God: waarom verlaat Gij Mij? Ben Ik niet waard, den coetus in het groot-kosmisch verband te vieren? Nochtans zoek Ik U in den nacht, o God: wie zich door U laat congregeren, die heeft 't geheim van allen coetus weergevonden.
Intussen bleef de Vader-Rechter zwijgen. En liet Hem neerdalen, liet Hem alleen in den greep der hel. Maar toen dan straks de Paasdag lichtte, toen sprák de Zwijger van den vrijdag, God. Hij zeide, dat de vrijdag dag van betaling was geweest. En dat het offer nu erkend was, en dat de Zoon des mensen, de tweede Adam, het verbondshoofd, op mocht staan. Toen kwam er groot geweld door heel den kosmos varen. Het éne feit van Christus' opstanding toch was een samen-stoten van twee krachten. God wekte Hem op, maar Hij als mens-van-recht stond op. Die opwekking wilde zeggen: God congregeerde Hem als mens. Hij brácht Hem weer in zijn verbanden, en in zijn verbonden. Hij werd ‘gerekend’, saamgebracht, met engelen en dieren, met hemel en met aarde, met stof en geest, met mensen en met bloemen. Hij werd passief gecongregeerd tot al wat leeft. Maar Hij van zijn kant had een groten lust. O neen, den énen groten levenslust. Hij stond ook op. Hij kwam weer naar de engelen toe, en naar de dieren, en naar de bloemen, en naar den hovenier, en naar den hemel en de aarde, en naar een pronkend mensenlijf, en had ze lief, en nam ze gretig voor zich aan. En voor de Zijnen. Dat alles is: Hij had de congregatie tot een coetus nu gesteld. En was rechtvaardig, en rechtvaardigend. En deed in zich zijn kerk verrijzen, die coetus en die congregatie. Zijn kerk. Wat schuilt gij dan in het donker weg, gij kerk? Wat laat ge u door humanisten en sektariërs wijsmaken, dat de kerk een clubje wezen kan, een ding in het wereldslop, zo helemaal niet menselijk, of humaan, zo helemaal niet brééd? De Kerk, die is op Pasen weer een wonder: een congregatie, die ook coetus wezen kan. | |
[pagina 384]
| |
Daarin verwint zij heel de wereld, heel den volkenbond, en heel de massa van moderne heidenen en vredesapostelen, en kerkverwoesters, en geblasterde lieden. Zij praten allen over hun nieuwsten coetus, en máken er dagelijks een, maar lachen om de probleemstelling, van wie geen coetus zien kan, waar niet uit God-in-Christus, God-Jahwe, vergaderd werd, gecongregeerd. Maar als de kerk haar Pasen méént, en als de predikantenconferentie in de paasweek Pasen méént, - dan zal de kerk haar wezen weer bepalen durven door het Woord van Hem, die Levensvorst heet, en daardoor alleen. Slechts in de engte van dit kosmisch levensverband, dat door de wet gesteld is, kan zij ‘breed’ zijn, en kosmisch, en gezond, en sociaal, en vrij. Laat ons weer Pasen durven vieren. En zeggen, dat op Pasen in dien opgestanen Christus weer de kerk haar coetus hééft. En óók haar congregatie. En alles, wat daar buiten omgaat, den kerk-naam moet ontzeggen, zal zij niet spelen met den Levensvorst. En slechts één ding mag zoeken: dat zij alle dagen van haar leven in het proces der mede-arbeiders Gods begrepen zij, en zich begrijpe: actief en passief, kerkwerk doende, omdat het Pasen is geweest. Want Christus' kerk is meer dan ‘mijn’ victorie over wormen. Trouwens, zij dienen mij, die wormen, als ik maar kerk-mens ben: ik heb niets meer te práten van victorie over wormen, dan. En voor het overige: slechts in kerkverband is er voor mij die victorie. Kerkverband - dat is het grote paaswonder. En daar lachen ze nu net zo hard, en schel om. Nog wel in de zogenaamde kerk. Kyrie eleison. |
|