Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdSlotakkoord.Ga naar voetnoot1)En ten laatste van allen is hij ook van mij, als van een (den) ontijdig (onrijp) geborene gezien. ‘Als 't kindje binnenkomt, lacht heel het huisgezin’, o ja. Maar daar zijn soms uren, waarin iets anders waar wordt: als 't kindje binnenkomt, schreit heel het huisgezin. Komt daar een ‘kind’ in de familie, dat eer het nog geboren werd, reeds stierf, dat dus zijn ogen niet heeft kúnnen openen voor het licht, hetwelk toch onbarmhartig over zijn onrijp, ellendig lichamelijk bestaan, waarin geen leven was, zich uitgoot, welnu, dan schreit daar heel 't gezin, omdat de blijde hoop bedrogen, het hart gekrenkt, en het nog op een gruwel werd onthaald......men doet ‘het’ dan maar liefst zo gauw mogelijk wég...... | |
[pagina 353]
| |
Nu, zó ongeveer was het met den man Paulus gesteld, toen de Verhoogde Christus hem daar ineens binnenbracht in den kring, het gezin, der ambtelijke, geroepen, missionarissen van het Nieuwe Testament. In een ogenblik had die Christus dezen Paulus gegrepen, vastgezet, omgeworpen, en tot apostel beroepen. Hij had zich aan dien Paulus laten zien. En dat persoonlijk ‘zien’ van den verrezen Christus was voor dien Paulus geweest het beste bewijs van de echtheid en de onontkoombaarheid van zijn apostolische roeping. Maar toen de verschijning van den Christus en het woord der roeping tot hem kwamen, toen was hij niet gereed. Hij was als kind in 't ambts-gezin lang niet voldragen. Anderen waren langzaam, rustig, voorbereid op hun ambtswerk; hij evenwel was er ineens midden in gezet; zijn ogen kónden niet tegen zó fel licht, zijn oren niet tegen dit nieuwe geluid. Hij kwam als jongste den apostolischen kring binnen; en ja zeker, hij leefde, maar het was alsof hij nog dood was, alsof hij de misgeboorte was in het beproefde gezin der helden-sprekers van den nieuwen dag. De schrik sloeg dan ook de familie om het hart. Déze, - is die......? Moet hij......, en dan met óns mee?? Ja, zeker, zo moest het. Voor hen, en voor ons. Voor hen. Ze waren een ‘mooie’ kring van patriarchale verschijningen zo langzamerhand geworden. Ze hadden den voorrang boven de anderen; waren goed voor de armen; spraken recht; en waren ook als apostelen geconsolideerd: de 12, u weet wel. Eén was er onder hen, van wien verteld werd, dat hij zou blijven leven, totdat de Meester weer kwam in de wereld; deze discipel zou nu heus niet sterven. Nietwaar, dat is de weleerwaarde verschijning in den kring; als deze binnenkomt, buigt heel het huisgezin. Ook hadden ze reeds officieel vastgesteld, welke de kenmerken van het apostelschap waren, en hadden, omdat de Meester er niet meer bij was, om zélf te beroepen - zou Hij het soms vergeten hebben, in die 40 dagen?, jammer, dat ze het niet gevráágd hadden - en hadden zelf een apostel gekozen. Of eigenlijk, een tweetal hadden ze den afwezigen Meester aangeboden, waaruit Hij bij lotsbeschikking wel zou kiezen. En zo was de kring weer gesloten. En was Johannes zeer eerwaardig, en mochten ze er allen wel zijn. Maar toen kwam de Meester zelf, en liet zich zien aan Paulus. En Hij riep hém. En zei, dat hij was aangesteld tot het apostelambt. De man was nog niet rijp, en kon de openbaring lang niet aan, die | |
[pagina 354]
| |
hem hier overwéldigde. Maar de Meester had gesproken, aan Ananias' woord viel niet te twijfelen. Toen hebben zij verstaan, dat hun Meester, daar achter de wolken, wegen heeft, hoger dan hun wegen, gedachten, anders dan de hunne. En dat Hij, zijn kerk stichtend door Woord, in Geest, langs wegen van het ambt, zich niet bindt aan zulk mensenmateriaal, dat bij mensen is gekeurd en goedgekeurd. Doch dat zijn roeping souverein is, en persoonlijk, en onbetwistbaar. En ook voor óns is het zo goed, dit nu te weten. Paulus zegt: mij is de Levensvorst verschenen ‘ten laatste van hen allen’. Dat wil - vooral in Corinthe - duidelijk en dadelijk zeggen: met die ambtsdragers-roepende verschijningen des Heeren Christus is het nu voorbij. De periode der aanstellings-, der roepings-, der preekinhoudgevende verschijningen is nu na mij voorbij. Zo weet Paulus zich den laatste van den apostolischen kring. Eens was er nu een kring van twaalf patriarchen geweest. En daar was toen een laatste gekomen: Benjamin. En héden waren er zo twaalf apostelen gekozen. Hun roeping tot het slechts éénmaal opgelegde ambt was met de zijne afgelopen: hij was de Benjamin in dit gezin. Maar toen dit laatste kindje binnenkwam, schreide heel het huisgezin: ben-oni. Waarom? Is dát nu het slotakkoord van de ouverture van het Nieuw Verbond? Ja zeker. Het Nieuwe kan daartégen. Het Oude Testament, dat ziet een Mozes op een hogen berg gaan, om alléén ‘met God alléén’ te zijn. Hij; een ander kan en mag dit niet. Die man moet sterk zijn, en zeer schoon; hij alleen kan het uithouden bij dien hogen God. En hij komt blinkend weer, en hij alleen is dan de schone man; de anderen zijn allen dof, en zonder glans; die éne man, die Mozes, moet dan een doek doen voor zijn al te schoon gelaat, want men houdt het niet eens uit bij dat áfgeleide licht van Mozes. Vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiteren. En zo had Israël veel ‘vaders’; de lijn was immer hiërarchisch, en vol praal, dat is op aarde: vol van tegenstellingen. Vader Elia, en Vader Elisa, en Vader David, en Vader Hogepriester. Maar toen de Zoon gekomen was, toen zei Hij, eens voor al: op aarde zult gij niemand meer uw vader noemen. De laatste der profeten van den ouden dag ging in dienzelfden tijd van 't spreken van den Zoon glansloos onder in een kerkerhol, onthoofd: en de slot-akte van de apostel-roeping daarna was helemaal zonder enige | |
[pagina 355]
| |
plechtigheid. Zo echt het tegendeel van wat een ceremonie-Meester doet. De ouverture van de ambtsverkiezing van het Nieuwe Testament is het tegendeel van een plechtigheid geworden. ‘Vader Paulus’ - dat zal een ketterij nu worden, voor wie het zegt. Twaalf apostelen, twaalf patriarchen, tweemaal twaalf namen betekent dat in de fundamenten der nieuwe hemelstad. Maar het leek er weinig op: het laatste kindje leek wel doodgeboren. Dit is nu Nieuw Verbond. De laatste, die de rij besluit, is zonder enigen glans; geen méns die vraagt: och, doe toch een doek voor uw gelaat, wij kunnen daar niet tegen, dat gij zo schitterend zijt gedaald van God. En zó was het nu goed. Zo werd het Nieuwe Verbond krachtdadig ingeleid. Zo kwam het Woord weer op zijn plaats; en werd zijn dienaar heel en al van glans beroofd. Zo is er de brug der zuchten tussen den Doper en den nieuwen patriarchenkring, die echter alle patriarchale waardigheid verloren hebben. Want waar het Woord vervuld wordt, daar is zijn drager heel en al verbleekt, opdat de God die spreekt zij alles; zulks in allen. Allen die van de kerk zijn blinken, állen hebben het ambt; allen heten misgeboorten en eerstelingen van Gods kracht; want het materiaal, dat in Gods hand is, dat dwingt of remt die hand niet; omdat het door dezelfde hand bereid is. - Dit was nooit anders geweest, o neen. Maar het was niet altijd even duidelijk aanschouwelijk gemaakt. En daarom heeft God dit slotakkoord der ouverture van het Nieuw Verbond zó wonderlijk gemaakt: alle luisteraars van 't vlees lopen proestend de concertzaal uit. Maar Paulus heeft het later wel verstaan. Hij kwam als misgeboorte in de kerk, de zendende kerk. En toen hij namens haar aan 't werk toog, toen was er een doorn in zijn vlees, en een engel des satans sloeg hem met de vuisten. Het blééf met hem een raar akkoord. Zwijgt nu voor Hem, die hier muziek maakt. Zó alleen kon deze glansloze Paulus verslonden zijn door den inhoud van zijn eigen prediking: een Kurios, de enige Heer, die dof en zonder glans en bloot en schamel aan een kruis geslagen was, een doornenkroon in het vlees, van satan zelf geslagen, met vuisten geslagen, en nochtans kracht en wijsheid Gods. - Hun, die gelóven. Die dus gebléven zijn, ook toen dat ráre slotakkoord zo láng gerékt werd. |
|