Schriftoverdenkingen. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling II)
(1956)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdNog éénmaal.Ga naar voetnoot1) (Pinkster).Wiens stem toen de aarde bewoog, maar nu heeft Hij verkondigd, zeggende: Nog eenmaal zal Ik bewegen niet alleen de aarde, maar ook den hemel. God de Schepper beweegt zichzelf en alle ding. Maar God de Herschepper maakt die beweging van het ál nog dieper; Hij zet ze al breder uit, Hij haalt ze al dieper op; Hij voert ze al hoger opwaarts. In de schepping heeft Gods bewegingskracht zich vervaarlijk getoond en vol van majesteit. Maar in de herschepping aller dingen zal eenmaal Gods bewegingsdaad haar hoogste geweldigheid, haar machtigste victorie, haar al-verzettende mogendheid openbaren in verbijsterende ont-zetting. Het is aan deze dingen, dat de schrijver van den brief aan de | |
[pagina 311]
| |
Hebreeuwse christenen gedacht heeft, toen hij schreef wat onze tekst bevat. O, die man weet in weinige woorden veel te zeggen. Hij heeft Gods voetstappen horen dreunen over de aarde en hij verneemt reeds Gods tierenden stormwind die aan het eind der dagen alle bomen schudden, alle burchten van mensensterkte bekampen zal. Hij weet, dat God ontwaakt ter beweging. Maar hij weet ook, dat die beweging en het rumoer dat God maken zal en gemaakt heeft, er is om den mens, om den mens, gelijk God hem schiep en in Christus Jezus tot zich terugbracht als den zoon, die verloren was, doch werd weergevonden. De gemeente van Christus is het, die het doel is der beweeglijkheid Gods; om haar beweegt God den hemel en de aarde, om haar raakt Hij de bergen aan, dat ze roken, om haar vergruizelt Hij de rotsen der eeuwen, om haar keert Hij óm de orde van het heel-al. En dat is naast het geweldige ook de vertroosting in zijn woorden. Om dat hoopje mensen maakt God zulk een beweging, zo groot rumoer? Ja, zegt de schrijver van dezen brief. En hij verblijdt zich, dat hij kind is van de eeuw waarin hij leeft. Want ik, zo zegt hij, ben zoon van den nieuwen dag, ik behoor tot de kerk van het nieuwe Testament, ik heb de beweging, het rumoer, den stormwind, de ontzetting van den pinksterdag meegemaakt. En deze pinksterdag zegt mij, dat God, mijn God, bezig is de wereldhistorie te beeindigen. Nog eenmaal zal God bewegen den hemel en de aarde! Nog eenmaal! Want reeds eerder heeft God bewogen! Reeds eeuwen vóór dat deze briefschrijver leefde, heeft God, als Vader van zijn volk, óm dat volk de schepping beroerd en bewogen. Dat was in dat machtig, wereldhistorisch ogenblik, toen God Israël aannam tot zijn volk, toen Hij op den Sinaï, den berg der verschrikking, zijn wet gaf. Toen heeft zijn stem de aarde bewogen. Toen heeft zijn stem de aarde bewogen......Want het was de stem van God, die om den Sinaï zich openbaarde, die uitbrak met vervaarlijk geluid in donderslag en bliksem. Zijn stem bewoog bij de wetgeving van Sinaï de aarde! De aarde? Maar - is dat geen overdrijving? Is het niet te veel gezegd? Ja en neen. In zekeren zin is het teveel gezegd. Die Sinaï, die grauwe berg, moge dan een kolos zijn, een granietbonk, waarbij Israëls tenten- | |
[pagina 312]
| |
leger niet meer is, dan wat witte vlokjes, gezien van de bliksemzwangere hoogte, toch is die Sinaï niets, als ge hem meet met het oppervlak van de grote aarde zelf. Een kleine oneffenheid is hij, een heel kleine rimpeling van de korst van den aardbol. Laat die Sinaï daveren en roken; laat die berg beven; och, de aarde, de grote aarde wordt daarmede nog niet geschokt. En toch - toch overdrijft niet de man, die, als Sinaï's berg siddert, de beweging der aarde daarin weet en zegt! Er is nog een andere manier, om de geweldigheid van een beweging te meten, dan die van den man, die de millimeters telt, welke de seismograaf meer of minder aanwijst voor een waargenomen aardschok. Zie, daar is ook de dichter, de dichter, die in de geestelijke wereld krachten voelt, welke ook de stof in beweging zetten! En boven den dichter staat de man van geloof. Als hij weet: nu is mijn God hier, dan dreunt onder zijn voetstappen hem de aarde; en al verneemt hij ook geen zucht, toch vergaat hem horen en zien, want God is er, dat is: het verterend vuur is er, de brullende Leeuw is er, de Geweldige is er! En zo kan zonder overdrijving, doch naar de gevoeligheid van een door Gods nadering ontvankelijk profetenhart Ps. 77 zeggen: Uwe pijlen, zo geducht,
Vlogen vlammend door de lucht.
't Zwaar geluid der donderslagen
Deed het al in 't ronde wagen,
En de wereld werd verlicht
Door herhaalde bliksemschicht.
Zo kan ook Psalm 114 vragen: Gij bergen, waerom als een ram,
Waerom, o rots, gelijck een lam gesprongen?
Het is voor Godt, dat d'aerde springt,
Voor 't aengezicht van Jakobs Godt en Vader
Die bronnen uit de steenrots klinckt,
Uit klippen klinckt een versche en springende aderGa naar voetnoot2)
En met dezelfde fiere bewustheid weet Debora, dat God en Gods aardbodem met haar krijgsbedrijf meeleeft; ook zij durft zeggen: Heere, toen Gij uittrokt van den Seir,
daarhenen gingt van Edoms velden,
beefde de aarde, sidderde de hemel,
dropen de wolken van water.
En wie heeft ooit gedacht te veel te zeggen, als hij zong: | |
[pagina 313]
| |
O God, toen Gij met majesteit,
Uw Israël hebt uitgeleid,
En op Uw heil doen hopen,
Toen Gij langs Parans woesten grond
Hun voortoogt, schokte d'aard in 't rond;
De hoge heem'len dropen,
De bergen rezen zelfs omhoog!
Men zag dit Sinaï voor 't oog
Van Israëls Koning beven?
Ach neen, dat is geen overdrijving. Want in al die liederen over springende bergen en geschokte aarde en geopende hemelen spreekt zich uit de grote geloofsgedachte, dat God met zijn volk meegaat; dat het voorttrekkend Israël voor den mens misschien een verachte bende zwervers is, maar dat toch God van dat volk zegt, dat zij de koningen zijn van het heelal; dat om hun verlossing alle machten der schepping moeten ontwaken; dat de stof den Geest moet dienen en de aarde het tot den hemel geroepen volk moet te hulp komen. Dat is de heerlijke gedachte, dat de uitredding van een verloren volk, van een handvol paria's, als God Zich daartoe zet, eigenlijk het grootste wereldwonder is, waarbij heel de schepping mee moet leven; waarbij de bergen dreunen en de hemelen schallen moeten om te zeggen, dat er geen groter ding in het Heel-al is, dan de verlossing van een volk, dat in zichzelf heel-niets is. En o ja, als ge dat nu goed begrepen hebt, dán weet ge ook, waarom de schrijver van dezen Hebreeërbrief zo innig dankbaar is, dat God niet blijft staan bij den Sinaï, maar van Sinaï gaat tot Kanaän en van Kanaän tot Jeruzalem en van Jeruzalem naar Bethlehem en van Bethlehem naar Golgotha en van Golgotha naar - ja, waarheen? Naar Jeruzalem weer? Neen - naar heel de wereld; want als de Pinkstergeest in Jeruzalem zich uitstort, dan zoekt Hij de wereld. Zie, zegt onze tekst, God gaat door van Oud naar Nieuw Testament. In dat Nieuwe Verbond zijt ook gij, christenen van heden, geboren en ingelijfd. En dat Nieuwe Verbond is veel en veel heerlijker dan het Oude. Uit veel dingen blijkt dat; maar ge kunt die grote uitnemendheid van het Nieuwe Testament boven het Oude afleiden óók hieruit, dat het Oude Testament veel rumoer maakte, doch het Nieuwe Verbond gedruis in de wereld brengen zal en een siddering over de krimpende aarde doen gaan die nog veel groter is; die van sterker wee roept, maar ook van groter barenskracht, dan de rokende, trillende Sinaï bij de wetgeving onder Mozes. Toen het Oude Verbond werd ingewijd, wierp God een steen in het water en de kring, die door dien steen | |
[pagina 314]
| |
gevormd werd, was groot. Maar in het Nieuwe Verbond werpt God opnieuw een steen in het water en al groter, ál ruimer worden de kringen; de wateren worden beroerd en rusten niet meer. God heeft door Christus' kruis en door de uitstorting van den Geest vuur op aarde geworpen; en dat vuur is niet te vergelijken met de losse vuurpijlen van schichtige bliksemflitsen rond den Sinaï; het steekt de ganse wereld aan brand; het werkt overal door, het tast het heel-al aan, al de beweeglijke dingen. Niets houdt dat vuur tegen. Zelfs God kan het niet meer tegenhouden. Het Oude Verbond raakt op aarde één plekje aan, dat beeft onder Gods stem; maar het nieuwe doet een siddering varen niet alleen over de aarde, maar ook door den zichtbaren hemel; wolken en luchten, zon, maan en sterren, het ganse Al moet eens door weeën heen komen tot vernieuwing. En waartoe? Wel, waarvoor anders dan voor den groten heirgang van Gods volk? Gelijk Israël zijn bestemming moet bereiken, zó moet Gods nieuwtestamentische gemeente ook haar doel bereiken in haar volkomen verheerlijking. Wat er aan eeuwigheidskracht en aan Geestesschoon in-zit, dat wil God eruit zien komen. Door al de hemelen heen moeten zijn kinderen varen om Hem de hand te geven en op een nieuwe aarde zullen ze wonen, die door al wat is, gediend wordt als het schouwtoneel van Gods grootste werk: het werk der verlossing! Daarom is die grotere kracht van de toekomende beweging van alle dingen boven die schuddingen van Sinaï ook zo ontroerend. Want de kleine, verachte, verschopte kerk weet het: God zal eens het dak boven mijn hoofd afbreken, nog veel geweldiger dan alle vijanden het zouden willen doen; maar Hij doet het, omdat deze woning niet schoon genoeg is voor mij! Wie zó dakloos wordt, is den koning te rijk. Zo wacht de kerk op de afbraak der wereld, op de onrust van het Al, op de roering in heel de schepping, want - haar nieuwe hemel en aarde moet de Tempel zijn voor haar Geestesleven, dat in heiligheid zijn sieraad vinden zal. Of dat te zien is, vraagt ge nu al? O neen, het is alleen geloofsstuk. Als de schrijver van dezen brief aan z'n troepje verachte, vervolgde christenen schrijft, dan lijkt het er evenmin op, als in de dagen, toen de profeet Haggai stond bij een karwei, daar ergens in Jeruzalem, dat maar niet op wou schieten: ik bedoel den tempel, dien de Joden bouwden in de | |
[pagina 315]
| |
heilige stad na den terugkeer uït de Babylonische ballingschap. Als die Joden wenen, dat ze, al schrapen ze al hun verlepte kostbaarheden bij elkaar, toch nooit een tempel kunnen bouwen, zó mooi als die van Salomo was, dan zegt de profeet Haggai: weest nu maar stil; de schoonheid en de betekenis van een tempel ligt niet in z'n uitwendige vormen, doch in zijn inwendige, geestelijke kracht. Het is niet de vraag: wat brengen de mensen erin, maar: wat haalt God er uit? Niet is de hoofdzaak: wat bouwt het vlees aan den tempel, doch: wat bouwt de Geest uit dien tempel? En zie, als gij, handjevol Joden, het zwaartepunt nu maar legt in het onzichtbare, dan is er nog nooit een tempel geweest als deze. Want uit dezen tempel, uit deze tijden, uit uw herstelden godsdienst zal God eens doen ontwaken de eeuw van den Messias. Christus komt! En die Christus zal de wereld veroveren. Uw Messias, Israël, zal heel de wereld aanraken. Als Hij komt, zal God om Hem bewegen niet alleen de aarde, maar ook den hemel; niet alleen de zee, gelijk vroeger de Rode Zee en de Jordaan, maar ook het droge. Alles, alles moet voor Hem in beweging komen (Haggai 2:7). En omdat die schudding alle dingen raakt, en niets voorbijgaat, daarom zal ze ook de laatste zijn. Groter beweging der beweeglijke dingen is niet mogelijk. Dat is, gemeente van Christus, de belofte, die God u gegeven heeft. Haggai drinkt er sterkte uit in donkere dagen; God zelf neemt volgens dezen tekst die beloften weer op. Hij doet dat nu, dat is: met het oog op deze tegenwoordige bedeling. En op de vervulling moogt gij wachten. Want als Haggai zegt, dat de beweging, die in deze bedeling komt, alles omvat, dan kan daar geen tweede op volgen; éénmaal, niet vaker, kan dus God nog bewegen de natuur, - om de dingen van den Geest. En daarom wijst dit woord, ‘nog éénmaal’, de verandering aan van de beweeglijke dingen; het wijst ze aan met onfeilbare zekerheid. Alles wat van zijn plaats kàn, wijl het beweegbaar is, moet van zijn plaats af; dat is, naar den fijnen zin van den tekst, Gods vaste belofte voor zijn onrustige, opgejaagde kerk, die ook zo vaak van haar plaats moet in de wereld. Welaan dan, gemeente, hebt gij gezien uw rijkdom? Durft gij de ontzaglijkheid van die woorden aan? En - voelt gij den loden last van het woord der laatste dagen: nog éénmaal, en dan nooit weer? Pinksterzondag 19 mei 1929 een moment uit het laatste bedrijf! |
|